Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

Scans (3.79 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

(1948)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

Zeven gebeden

[pagina 65]
[p. 65]
De oude getouwen
 
De oude getouwen, en de smidse in blij bedrijf
 
en 't zingend visschers-lied in de arme Leië-dorpen...
 
- God, ben ik uit den kreis van uw genâ geworpen,
 
dat ik zoo eenzaam bij de vreê dier needren blijf?
 
 
 
- De avond, gelaat van rust aan mijnen kus gelaten,
 
is droef der treurnis van mijn moede dierlijkheid;
 
en 't schamel brood, o God, dat mijne dagen aten,
 
werd buiten 't plegen van uw zegening bereid.
 
 
 
En zwaarder weegt de last van Uw bestaan me, en loomer
 
in de oogen 't beeld van die in vrédig werken staan...
 
- De schromple menschen gaan naar 't einde van den Zomer;
 
ík ben de vreemdeling die naar den Herfst moet gaan.
[pagina 66]
[p. 66]
Keer niet uw oog
 
Keer niet Uw oog van wie Ge in vrede leven liet,
 
God, die mijn dage' eens wilde als spiegel-stille meren,
 
met glans-getaanden gang van dage- en avond-keeren
 
en de enkle rimpling van een simpel-aedmend lied;
 
Gij, die me in vrede líjden liet, zoo dat niet eene
 
haar weenen dragen kwam naar míjn verholen weenen
 
ten veil'gen vijver van mijn lijdzaam-zacht verdriet;
 
 
 
Gij, dien ik lief kreeg om Uw teeder-troostend zwijgen,
 
o God, die om mijn aangezicht Uw liefde neigen
 
en in mijn handen Uw geweten wegen deed;
 
Gij, die 'k mocht vinden met Uw oogen in míjne oogen,
 
Vader, als de oude pijn ten schoot van Uw meêdoogen,
 
en 't moede denken in Uw zoet verplegen wogen,
 
en op Uw goden-mond de woorden van mijn leed...
 
 
 
Keer niet Uw oog, keer niet Uw zegen van mijn zegen...
 
- Als de arme hoere, die, in 't maffe bed gezegen,
 
haar geilheid biedt en om haar schamper leven lacht,
 
maar - in den koppig-loome' en langen liefde-nacht
 
van lammen drift en bitter-goor gezoen bezeten, -
 
de slechtheid van haar vleesch en smaedlijk lijf vergeten,
 
eenvoudig als een vrouw de ontvangenisse wacht:
[pagina 67]
[p. 67]
 
zoó wacht mijn weiflend meê-geleef dat Uw genade,
 
sidderend als een nieuwe beek, mijn geest door-wade,
 
o God die in Uw daên als duizend beken zijt...
 
Wij zijn, die wachten, van verlangen óngenezen,
 
dat, louter rijzend, en het wezen in Uw wezen,
 
ons passie Uwe rust in de oogen moge lezen,
 
en 't weten van onze eeuwigheid, Uw eeuwigheid.
[pagina 68]
[p. 68]
Zegen deze' avond, god
 
Zegen deze' avond, God: ons handen rusten;
 
en, kenden onze leden 't kleed der vreemdste lusten
 
en ons verlangen 't pad van de' ongewoonsten waan:
 
tháns zijn onze oogen moede als van wie sterven gaan...
 
- Stil-wegend staat Uw leve' op de onbewogen blaên;
 
om iedren boom-gaard gaat de vrede van Uwe oogen;
 
en wij, die elke vrucht in onze handen wogen
 
en láchten, zijn als vreemdelingen, die gebogen
 
onder Uw vrede en 't leven Uwer oogen staan...
 
 
 
Zegen deze' avond, God... In iedre voren
 
laat het gebaar van Uw meêdoogen rústig zaad;
 
uit Uwe liefde is kalm een rozen-meer geboren;
 
Uwe genade laat de zon meewarig gloren;
 
en in mijne oogen brandt de vreê van Uw gelaat...
 
- En wij zijn treurig, God, al liet Ge dalen
 
om de oude plooiën van ons wegend drift-gewaad,
 
zoeter dan ooit een liefde om ons haar teêrheid laat,
 
de teêre goedheid van Uw warende avond-stralen...
 
 
 
Zegen deze' avond; zégen, God. Wij zullen zwíjgen.
 
- Gelaten en verzoend in de avond-zoete dood,
 
zal onze torve zin naar Uwen boezem zijgen
 
gelijk een slaap-zwaar kind ten zaal'gen moeder-schoot.
 
Zegen... Uw rust zweeft, zeegnend, om gebogen twijgen
 
die wiegen, naar de slaap der vooglen aedmend gaat.
 
Zegen... De zuivre nacht zal om ons leven stijgen,
 
en U-waarts de eenzaamheid van onze dagen neigen,
 
als naar een dag van weelde een rust'ge dageraad.
[pagina 69]
[p. 69]
Er gaat een goede beedlaar
 
Er gaat een goede beedlaar langs den weg...
 
 
 
God, ik en weet niet hoe ik zóo kon lijden,
 
als Gij wel wist dat ik déze' avond leven mocht...
 
 
 
- Zacht wuivend gaat Uw liefde door de weiden;
 
en 'k voel me vrédig, wijl ik deze woorden zeg,
 
onder de goedheid van de oneindig-stille locht.
[pagina 70]
[p. 70]
Goedheid, goedheid
 
Goedheid, goedheid gelijk een zuster aan mijn zijde,
 
hoe heb ik u verbeid, - die ik niet vrágen dierf,
 
sinds, kommrend om mijn vreemd bestaan, mijn vader stierf,
 
en uw gezoen, o lief, mijn doode liefde zeide...
 
 
 
- Maar God zal mij misschien genadig zijn, genoeg
 
voor 't pover horizontje heil dat ik Hem vroeg,
 
en góed, o Goedheid, voor wie, moeizaam en bedrogen,
 
wou slapen gaan met Uw gelaat in zijn moede oogen...
[pagina 71]
[p. 71]
Ik weet niet wat ik heb gedaan
 
Ik weet niet wat ik heb gedaan,
 
ik weet niet wat ik heb geleden,
 
om uit de huizen van 't verleden
 
weêr naar een liefde-feest te gaan.
 
 
 
- Deze avond draagt op plane vlerken
 
het wegen van een milder tijd;
 
En 'k voel mijn blijheid in me sterken
 
bij 't staren in úw teederheid.
 
 
 
Ik weet me zoo beraden rusten,
 
o schoone, in ons veréenigd-zijn,
 
en vredig, als een veegen schijn
 
op 't aanschijn van verre avond-kusten.
 
 
 
- En God, die mij misschien begrijpt,
 
die om mijn weze' uw stem liet suizen,
 
is als een vrucht die in me rijpt...
 
- De vlier-struik geurt naast al de huizen...
[pagina 72]
[p. 72]
Wij zullen blijde zijn
 
Wij zullen blíjde zijn... De boomen blozen
 
van vruchten. En ons hoofd is schoon als duizend rozen,
 
nu we overvloedig zijn van zwenkend zomer-bloed...
 
o God, God, ik en kende U niet, en was verlóren;
 
maar nu ge Uw adem door mijn adem deinen doet,
 
is Uw gedaante menig-voud in mijn herboren,
 
'lijk, beken-veel door 't barstend lente-land, een vloed.
 
 
 
- Ik ben geheel; ik wéet U; en mijn droomen
 
zijn gaanderijen voor Uw stem. En heel mijn lijf
 
is 't duizel-ruischend huis en eindloos-wijd verblijf
 
waar Uwe zomerheên als vaarten vreugd door stroomen.
 
Want thans is zomer zwaar der daden van Uw Daad,
 
en 'k voel, ik die gelúkkig ben, hoe door de boomen
 
bremstig Uw godd'lijk sap naar bast en blaêren slaat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken