Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

Scans (3.79 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

(1948)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 151]
[p. 151]

Zes idyllische gedichten

[pagina 153]
[p. 153]
De rozen wegen van den regen
 
De rozen wegen van den regen...
 
- Vreemd gemoed,
 
raadt ooit mijn rouw waarom 'k haar méer beminnen moet
 
om neigend weenen, dan om streelend monde-koozen,
 
'lijk, neêr-gebogen, schooner zijn die loomre rozen?
 
'k En wete...
 
 
 
En 'k zie den tuin vol schuine bloemen staan,
 
- het huis goed toé bij rillig-naedrend dag-getaan
 
ter kamer-ramen, die mijn moede koorts om-sluiten;
 
daar, hoofde-heffend, bij de doovre sidder-ruiten
 
mijn vrouwe zit, die mij beziet, en teeder lacht...
 
 
 
- o God, dat ik nog steeds de béetre liefde wacht.
[pagina 154]
[p. 154]
De avond, gelijk een aem
 
De avond, gelijk een aêm aan zoelen mond ontvloten,
 
gaat huivrend om de ontluikende oogen van den nacht.
 
De winden zijn geweerd, die rusten. Stilte wacht
 
gelijk een luisterende vrouw die, 't huis gesloten,
 
koorts-dempend haren man verbeidt, en glimme-lacht.
 
- Hij nádert?... Zie: ze heft hare oogen, en zij blinken.
 
(De stilte keert. 'k En wete of ik zal vérder gaan.)
 
...Maar neen: de nacht is toe, en laat het luistren linken;
 
en - ze is gerúst, niet-waar? En trage zinkt, ten waan
 
dat hij toch kómen zal, haar trouwe in láger zinken...
 
 
 
Zóo blijf 'k misschien den vréemdeling, die níet en naêrt...
 
(De avond, gelijk een zoen, is huívrend in zijn zoelen...)
 
- En gíj, ge wacht; en gij, ge wácht, ten koelren haard,
 
en - zult wellicht niet eens zijn koelen náedren voelen
 
waar de assche van uw jeugd zijn laatste smeulen gaêrt.
[pagina 155]
[p. 155]
Niet hij bemint die meent
 
Niet híj bemint die meent: hij moete in vroeden waan
 
zijn liefde dammen;
 
zij moog' hem als een waas van morgen-doom omvaên:
 
óns laait een vlamme.
 
 
 
Ons liefde lijkt het kruid dat gietend' hovenier
 
met kilte warme:
 
de rusch ruischt van zijn zorg, die zwingelt in den zwier
 
van zijn bloote armen;
 
 
 
en de oud-vergraauwde grond, bij 't water-hel geweld
 
van zoevend zoemen,
 
gaat blijde zwellen, daar zijn dank hij stallend stelt
 
in duizend bloemen.
 
 
 
Maar zíjn min distelt door het duin; en, zengt de zon.
 
zij moet verbránden,
 
zoo niemand, die met blinkende armen gieten kon,
 
biedt geutig' handen...
 
 
 
- Verborgen liefde, aldus, is een geloken tuin
 
van zorg vergeten.
 
Gij mínt, maar ach, gij mint gelijk een torve ruin
 
die hengst wil heeten.
[pagina 156]
[p. 156]
Gelukkig wie zijn drift de toomen heeft gegeven
 
Gelukkig wie zijn drift de toomen heeft gegeven
 
die buigen, gracielijk, ter handen eener gâ;
 
hij wandelt als een peerd, verdrágend, door het leven,
 
dat streels een geer'ge zweep om zijne flanken ga.
 
Zij sliere of vleië of striem': híj stapt, gelíjk in ijver.
 
En, zoo de bremm'ge bronst door hem zijn toortse torst,
 
hij weet: zijn meester kent den weg en vindt den vijver
 
die koele kenen bijt in zijn gezoenden dorst.
 
Zijn manen trest een zorg, die tallemt in 't behagen
 
van cierend-traag te drale' om 't rillen zijner huid;
 
maar híj en schudt den rug, want kent hoe zijn verdragen
 
hem warmere, ten stalle, en beetre rust ontsluit...
 
- Aldus uw lust, o vrouw, om de' ouden driften-draver
 
wien zoet regeeren thans de zékerheden meert.
 
Gelijke hand die ment koor mild de beste haver;
 
eenzelfde wil die voert is die het vallen weert.
[pagina 157]
[p. 157]
Maar neen, o smale smaad
 
Maar neen, o smale smaad, en wijl, maar wil verscheiden;
 
want méerdre teederheên verwekken mijn verblijden,
 
'lijk de overdaad'ge boom die blank van bloesem staat;
 
zijn kruine schudt een kroon van vooglen door de luchten:
 
en 't schater-warrlen van hun rijzend-lichte vluchten
 
gaat schaad'wend om zijn bloei die draagt ten dageraad.
 
Zijn veië tuil is zwaar en groot van waar'ge roken;
 
en - thans de zonne-roos om zijne roze' ontloken, -
 
hoor 't feezlen van het sap dat door de blaêren suist.
 
En, staat onroerbaar-recht de stoere stam, noch roeren
 
de branken die zijn mácht naar zulke vréugde voeren:
 
zijn duistre dank is diep, die monkel-donker ruischt...
 
- Aldus, o lieve vrouw, uw leven in mijn leven.
 
't En was míjn blijheid niet die u geluk zou geven;
 
maar 'k weet dat ons veréenigd-zijn u blijheid schonk.
 
Thans gonst uw vreugd-geneur een klaarte om mijne haren,
 
en - bleef de wade van getreur soms om me waren -
 
ik wist dat van míjn heil úw wakke lippen blonk.
[pagina 158]
[p. 158]
O lampe
 
o Lampe, waar de kelk der stille vlamme ontluikt,
 
ter ure dat mijn moe gedoe het wrange ruikt
 
dat zeeme-fleemend waart der bangende avond-geuren,
 
- ik zie naar laatste paars de ronde schaaûwen kleuren
 
die thans ten duistren nacht ónschuivend rusten gaan; -
 
o Lampe, allengerhand zie 'k rijp-vergelend staan
 
uw stille vlamme, en, om mijn moedelooze handen
 
die werken in alle ijdelhede', uw vréde branden,
 
o Lampe... En de oude dag zou einde' in de' ouden angst,
 
- en ware 't dat uw glans met nieuwe glore en glansd'
 
in de oogen van de gade, uit wier vergrootende oogen
 
het kínd me aanschouwt, dat heeft in haren schoot bewogen
 
en zulk verwachten in ons beider beiden roert...
 
 
 
- Lampe, mijn hand is sterk, die zúlke liefde voert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken