Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

Scans (3.79 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

(1948)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 525]
[p. 525]

I. De heete asch

[pagina 527]
[p. 527]
'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend
 
'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend
 
al wemelt twijfel in de opalen van mijne oogen;
 
'k heb in mijn leven meer geloochend dan gelogen,
 
en ziet: de bitterheid ligt om mijn mond versteend.
 
 
 
o Gij, die morgen om mijn laatste bed gebogen,
 
u voor het raadsel van dees ziele hebt vereênd:
 
uw zucht trilt door een ijlt die gij vol wisheid meent
 
en mijn gebrek aan smart vervult gij met meêdoogen.
 
 
 
Of ik genieten wil dan of ik lijden mag:
 
ik wacht op tranen in de dorheid van een lach
 
en 'k vrees mijn tand waar hij de lippe Gods zal bijten.
 
 
 
Ik ben de lafaard die, voor eigen vreugd bedeesd,
 
zich-zelf van alle paradijzen heeft verweesd,
 
en 'k voel me schoon alleen waar 'k beef voor zelfverwijten.
[pagina 528]
[p. 528]
De nacht, de zwoele nacht
 
De nacht, de zwoele nacht heeft me als een wijn bevangen.
 
Terwijl een schijnen-rijke wâ mijn brein omwindt,
 
komt uit de diept geen dageraad mij tegen-langen,
 
omvangt me een woel'ge duisternisse die mij bindt.
 
 
 
Ik ben geen bake; geen verwijlen, geen verbeiden;
 
geen duizeling van hoop, geen duizeling van dood.
 
Ik ben alleen, bij holle ontstentenis van lijden,
 
ik ben niet meer dan lijdelijk een moeder-schoot.
[pagina 529]
[p. 529]
Gelijk een hond
 
Gelijk een hond die drentlend draalt en druilt
 
om eigen vuil, beruikt met schroom'ge teugen...
 
- Waarom uw avondlijken vreê bevuild
 
met slijk van derf verleden, o Geheugen?
 
 
 
Gelijk de vogel die zijn woonst beslecht
 
met peerlen bloeds, door de eigen pluim te plukken...
 
- Waarom, waarom uw beeltenis gerecht
 
uit leem van leed, vereeuwigend Verrukken?
 
 
 
Ach, diepte huilt en ijlte is hoogste kim;
 
begeert moet zich aan onmacht vergewissen;
 
en alle liefde is lammer dan de vim
 
van doode visschen.
[pagina 530]
[p. 530]
Harde modder, guur krystal
 
Harde modder, guur krystal:
 
in mijn naakte woonste
 
rijk en arm aan niets en al,
 
ben 'k de ziekste en schoonste.
 
 
 
Huis dat afsluit en dat kijkt:
 
hart dat, onbewogen,
 
hoort de zee die wast en wijkt
 
vóor verzádigde oogen.
 
 
 
In geen spiegel, gruwvol-eêl,
 
't beeld van een begeeren.
 
Al de beezmen zijn te veel
 
om den grond te keeren.
 
 
 
Ziekste en schoonste; - neen: zelfs niet
 
de armoê van te weten
 
dat u niemand lijden ziet,
 
en de schoonheid u verliet
 
waar gij roerloos in uw Niet
 
waart gezeten.
[pagina 531]
[p. 531]
Een vrucht, die valt...
 
Een vrucht, die valt...
 
- Waar 'k wijle in 't onontwijde zwijgen,
 
buigt statiglijk de nacht zijn boog om mijn gestalt.
 
De tijd is dood, omhoog, omlaag. Geen sterren rijgen
 
haar paarlen aan 't stramien der roerelooze twijgen.
 
En geen gerucht, dan deze vrucht, die valt.
 
 
 
Een vrucht.
 
- En waar ik sta, ten zatten levens-zoome,
 
vol als de nacht maar even stil; blind als de lucht
 
hoe rijk ook aan 't verholen licht van mijne droomen,
 
voel 'k - loomer dan in 't loof der luidelooze boomen
 
een vrucht die valt, - mijn hart, gelijk een vrucht
 
die valt...
[pagina 532]
[p. 532]
Ik heb mijn zuiver huis gevuld
 
Ik heb mijn zuiver huis gevuld
 
met al de teeknen van mijn schuld;
 
mijn vrouwe zou verdonkren
 
in 't schroeien van mijn helsche licht,
 
en mijner kindren aangezicht
 
zou van mijn zonde flonkren.
 
 
 
- Gij toont mij hoe het linnen blinkt
 
en hoe voor 't venster hinkepinkt
 
(o huislijkheên) een meeze,
 
gij mijne vrouw;... maar in u bijt
 
om mijne norsche heimlijkheid
 
het kloppend hol der vreeze.
 
 
 
En onze kindren, - zie, ze zijn
 
gelijk een vat te vol aan wijn:
 
zij gìsten; en hun schouders,
 
van loochnen strak, van wil doorwoed,
 
zijn als de tafelen der boet'
 
van hun verduldige ouders...
 
 
 
O wee die voeden, en wier hart
 
in sloopende eenzaamheden mart;
 
die de eigen liefde ontkennen
 
om vrees der vrouwe, om bronst huns zoons,
 
en aan hen-zelf van 't mes des hoons
 
Gods aangezichte schennen.
[pagina 533]
[p. 533]
Ik droom uw droom
 
Ik droom uw droom; gij droomt mijn droom. Wij beiden
 
we zijn alleen door ruimte, alleen door tijd,
 
we zijn alleen door wrok of vrees gescheiden.
 
Maar 'k weet dat gij moet lijden, daar ik lijd.
 
 
 
De dubble vaart van uwe hooge beenen,
 
de dubble zon van uw gescheiden borst:
 
gij zijt niet henen want ik ben niet henen;
 
uw holle mond droogt van mijn heeten dorst.
 
 
 
En ik, druk ik mijn vuisten in mijne oogen,
 
elk oog zal branden als wanneer uw zoen
 
tot eigen klaart hún klaart had aangezogen,
 
hoe 'k ze ook alleen op ijlt zal opendoen...
 
 
 
Gescheide' in 't uur, gescheiden in de wijdte
 
gelijk de zee van 't zwerk gescheiden ligt.
 
Maar steeds zal 't zout mij van ùw drift doorbijten,
 
steeds blijft gij huivren van míjn heerschers-licht.
[pagina 534]
[p. 534]
Diep aan uw hart
 
Diep aan uw hart, diep in uw haar te zullen slapen,
 
o duizel-zwarte vacht;
 
uw kin een kegge klaarte op mijn doorpraamde slapen;
 
ik, eindlijk, naar mijn zéekren nacht;
 
 
 
uw adem die uw rug beweegt en die mijn bloote,
 
mijn open voorhoofd schroeit;
 
maar mijn bewegend oog dat, op uw licht gesloten,
 
als een bewogen roze bloeit;
 
 
 
mijn oog, dat, trager, dra zijn open licht zal sluiten
 
gelijk een roos zich sluit;
 
(de zonne-dag is vol aldra en loomt daarbuiten,
 
die davert nog ter venster-ruit):
 
 
 
loope over 't uur het uur in eeuwige geboorte;
 
staêg maaz' de zee haar net:
 
ik eindlijk duik in 't eindloos duister van uw klaarte
 
gelijk een beedlaar in een bed.
 
 
 
En wake uw blanke blik, verstard in bang begeeren,
 
gelijk een dubble brand:
 
'k zink in uw haar; 'k brand aan uw hart; gij zult niet weren
 
den stempel van mijn slápers-mond.
[pagina 535]
[p. 535]
Ik zet mij naast mijn naakte zuster
 
Ik zet mij naast mijn naakte zuster:
 
zij draagt de merken, lam en fel
 
van wat haar droever en bewuster
 
moet maken van haar norsche hel.
 
 
 
Zij heeft veel kinderen gedragen
 
in haren bleek-doorreepten buik,
 
en als van ongekende plagen
 
is hare borst verneêrd en sluik.
 
 
 
Hare oogen waren vochte spheren
 
'lijk de aarde blinkt van zonn'ge zee;
 
thans zijn ze tranend van ontberen
 
en glanzend slechts van koortsig wee.
 
 
 
Toch hangt zij me aan als zware trossen
 
beladen met den warmsten drank;
 
en 'k weet dat niets mij kan verlossen
 
van liefde en trots, van leed en dank.
 
 
 
Wij zijn allang, allang gescheiden;
 
nooit danst haar lichaam door mijn droom,
 
hoe zij moog' hunkeren en beiden,
 
en hoe zij bidde, en hoe zij schroom'.
 
 
 
Maar zie: van de allerwreedste mannen
 
heeft zij den wuftsten lust gevoed,
 
en op hun nukken blijft gespannen
 
het kloppen van haar pijnlijk bloed.
[pagina 536]
[p. 536]
 
Zij daagt in zich het zekerst teeken
 
dat ik me aldoor tot jeugd herbaar,
 
en hare lippen zijn de kreken
 
waar 'k eens mijn moer'ge moeheid gaêr.
 
 
 
En 'k hoop dat ik, ten laatste dage,
 
een gier'gen God de dierste buit,
 
niet naar de hand zal moeten vragen
 
die, zonder wrok en zonder klagen
 
me op mijn berooidheid de oogen sluit.
[pagina 537]
[p. 537]
O blik vol dood en sterren
 
O blik vol dood en sterren,
 
o hart vol licht en leed.
 
De dag is spijtig verre;
 
de nacht is hel en wreed.
 
 
 
Mijn mond vol wondre smaken
 
dien géene vrucht verzaadt.
 
Niemand, o hunkrend waken,
 
die langs mijn venster gaat...
 
 
 
Wij zullen nimmer wezen
 
dan Godes angst'ge weezen.
 
- God, laat ons waan en schijn
 
dat we Uwe weezen zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken