Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.34 MB)

Scans (10.04 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeur

Anne Marie Musschoot



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

(2007)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 128]
[p. 128]

[Troost, die mijne oogen sluit, en rustig-rijpe buiten]

 
Troost, die mijne oogen sluit, en rustig-rijpe buiten
 
in mijne handen sluiten,
 
en in mijn hart, dat blijde als duizend bijën zomt,
 
uw zingen plengen komt;
 
 
 
genaad'ge, wier geneur me uit mijn gezeur kwam beuren,
 
en sloot de buiten-deuren,
 
en voert mijn wind'gen wil, stil-wenkend, vrede-waart
 
naar kalm-blakenden haard;
 
 
 
geruste, die me sust, en 't schrijnen mijner waken
 
verblaast met stille kaken,
 
en - mijn verweer gekeerd in nieuwen liefde-gloed -
 
mijn vreugde weenen doet;
 
 
 
o groote zuster van mijn Lust en mijn Verbazen,
 
die saêm uw vruchten lazen
 
en schrompel in uw schaaûw elk gaav'-gebaar verbei'n:
 
ga 'k thans gelúkkig zijn?...
 
 
 
- Gij wandelt, en het mantel-kleed van uw erbarmen
 
weegt óver op mijne armen;
 
gij staat, en wáar het uur uw schaduw omme-brei:
 
daar is een plaats voor míj.
 
 
 
Uw glim-lach of uw trots verkeerden mijn vertrouwen;
 
en 't keerend leden-vouwen
 
ging beurtelings licht en duisterend om mijn gelaat
 
als nacht en dageraad;
 
 
 
maar weder te elken keer zag 'k uw gelaat verblánken
 
na zwárter zwenke' en wanken;
 
en 't was geen enkel maal dat, falend, ik u zocht.
 
en 'k u niet vinden mocht,
 
 
[pagina 129]
[p. 129]
 
O Troost. En kon mijn tred uw steilen tred niet halen:
 
ik zag u néder-dalen;
 
en 't neder-ziende en zuiver wenden van uw hoofd
 
heeft steeds me heúl beloofd...
 
 
 
- Er stierf iemand in mij, die hiet mijn eigen-zelven;...
 
en onder de gewelven
 
van eigen droome' en eigen onbestendigheid
 
had ik zijn graf gespreid.
 
 
 
Hij had een zoet gelaat, - en dage' als wreede rozen,
 
en 't felpen-warrem koozen
 
van 't slepend blaêren-gaan dat om zijn slapen gleed
 
wierd doornen-fel, en béet.
 
 
 
Wél had hij oogen om de zoetigheên te peilen;
 
maar 't nijdig nooden-keilen
 
miek, dat zijn levens-vlak en wierd geen enklen keer
 
als rimpelloos een meer.
 
 
 
En 'k droeg hem aan mijn borst, tot dat hij, stervens-moede,
 
zich, schamper, dood zag bloeden,
 
en gij, mijn Wil, zijne oogen sloot, en Medelij
 
hem zacht te slapen lei...
 
 
 
- Alleen dan, in de naakte blooheid mijner leden,
 
uit zúlk verleên getreden,
 
en 't strak gelaat naar dagen-tallen ongekend,
 
níet-huiverend, gewend;
 
 
 
mijn handen ijl, die lusteloos in onvermogen
 
aan mijne zijden wogen;
 
mijn treden, wee-bewusteloos, die, wankel, schreên
 
door moor'ge duisterheên;
 
 
 
en gij, mijne oogen, in de nevelen verloren
 
van melk'ge dage-smooren,
 
die, bang, aan niemand angstig-lange eenzelvigheid
 
getoond hebt, noch gezeid:
 
 
[pagina 130]
[p. 130]
 
en wierd ik niet, die, alle menschlijkheid verlaten,
 
hoog-moedig en gelaten,
 
zijn waan bréekt, en met goden-mond zijn leed verbijt,
 
en glim-lacht, 'wijl hij lijdt?...
 
 
 
- Maar gij, o Troost, hebt me geleerd hoe men, te léven,
 
zich-zelven vreugd kan geven,
 
wordt men gelijk een kind dat wetens stervens gaat,
 
en zich beminnen láat,
 
 
 
en de oogen niet en luikt, maar in zijn zuivere oogen
 
het fleemend medeoogen
 
van wie het nadert, als in diepre spieglen draagt,
 
en geen meêdoogen vráagt;
 
 
 
gelijk een kind dat sluit zijn vuiste', en zijn gepeinzen
 
naar géene hoop laat deinzen,
 
maar dat gelúk als rust'ge koortse door zich voelt
 
die in zijn leden zoelt...
 
 
 
Zoo deedt ge, - en de eedle Vrouw die uw gelaat zou leenen,
 
en dook haar eígen weenen,
 
en sloot mijn oogen op me-zelve', en heeft gedaan
 
dat ik kan vrédig gaan;
 
 
 
- mijn eedle Vrouw... En aan haar zij besteeg 'k de bergen
 
die 't troost'ge dal wel bergen,
 
maar borgen, wien ten pade brank noch braam en zwicht,
 
het rijkste vér-gezicht...
 
 
 
o Vrouwe; en, mijne hande' in úwe zoele handen,
 
(onttogen lage landen,
 
en naar nieuwe einders 't oog, waar 't úw ten wege wees,
 
ontloken zonder vrees,)
 
 
 
zoo stegen wij, uw duistere aêm om mijnen monde,
 
Vrouw, die me om de gewonde
 
en arrem-naakte schoudren, dompend, open-spreed
 
als vleugelen, uw kleed;
 
 
[pagina 131]
[p. 131]
 
en liet, daar ik niet zien en díerf, met wimper-aaiën
 
uw neigen langs me laaiën,
 
en 't vegen van uw mond, die, koel en warrem, is
 
én brand én lavenis...
 
 
 
- We stege', in zoen'ge zwoelt', tot wij, ten top gestegen,
 
in ons de blijheid kregen
 
die ('lijk de veer'ge vreugd welke in zijn voeten brandt
 
van wien naar 't oudren land,
 
 
 
en naar oude akkers en oud heil zijn reis laat deinen),
 
ons avond-schijn zou schijnen
 
als van een avond zonder eind: verschietend goud
 
dat ijvrend is, en laauwt,
 
 
 
en, eindlijk blíj laat zijn in nijvre ruste en trouwe;...
 
o mijne troost'ge Vrouwe
 
die vraagt alléen, dat, blind en vroom, als toeverlaat
 
vertrouwen naast u gaat
 
 
 
en een'ge liefde; - en dan, uw glim-lach nieuw-geboren,
 
míjn lach verbaasd laat gloren
 
over vreê-lande'; en toont, omgloord, tege' avond-licht
 
uw groot, schoon aangezicht...
 
 
 
- Zoo staan we thans: de schaaûw van uwe liefde breidend
 
om mij, niet langer lijdend,
 
die, veil'gen blik in koelen schaaûw, daarbuiten zie
 
en dúur'ge zonne spie;
 
 
 
o rust'ge, wier geneur me uit mijn gezeur kwam beuren,
 
en mijn eenzelvig treuren
 
thans keert, wanneer een nacht genaak', tam vrede-waart
 
naar kalm-blakenden haard;
 
 
 
genaad'ge, die me waakt, en 't weiflen mijner waken
 
verblaast met stille kaken,
 
en - mijn begeert' gekeerd in streev'gen liefde-gloed -
 
mijn hope laaiën doet;
 
 
[pagina 132]
[p. 132]
 
o groote zuster van mijn Lust en mijn Verbazen
 
die, stervens-ziek, genázen,
 
daar gíj, Vertroosting, zwijgend hebt mijn leed gesmaakt,
 
en zóo me heillijk maakt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken