Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.34 MB)

Scans (10.04 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeur

Anne Marie Musschoot



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

(2007)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 410]
[p. 410]

Doch waar, zijne oogen groot, maar de aedren aan het paarsen

 
Doch waar, zijne oogen groot, maar de aedren aan het paarsen
 
die heevlen aan zijn hals het logger-kloppend bloed;
 
de mond van 't malen lam der ossen en der vaarzen
 
en beursch het hart dat om zijn beu begeeren boet;
 
 
 
waar 't kind, waar het tot màn geworden kind zijn ijlen
 
en broozen kop in zijn verbreede vuisten legt,
 
zijn laatste schoone koorts haar schemer-zang hoort ijlen,
 
maar van geen koen besluit zijn droom tot daad beslecht;
 
 
 
- waar 't gretig kind de heete moeheid kent der mannen;
 
waar 't òude kind vergeefs ter beê zijn vingren vouwt,
 
vergeefs ter offerand zijn stugge spieren spannen,
 
vergeefs zijn lichaam om de liefde-gave rouwt;
 
 
 
- onrustig-moedeloos; door 't woelen der gedachte
 
vergiftigd, die zijn ziel tot machtlooze ijlte zengt;
 
wanneer hij, bittre, door de strakheid zijner nachten
 
de erinnring aan zijn waan door 't felste ontkennen mengt:
 
 
 
dàn, in de zalen die 't ontgoochelen zou keeren,
 
met nijvren bezem, tot de woon der Eenzaamheid,
 
ten disch, daar ieder maal zijn walgen zag vermeêren
 
en elk geleêgden dronk door zijne slaap rammeit:
 
 
 
dan dwaalt zijn blik atoon over de loome spijzen
 
en 't zure kleed, gedrenkt met schalen woel'gen wijns;
 
hij staart, en zie: van meêlij zwaar gaan tranen rijzen
 
en zuiverend een zucht naar 't wringen van zijn grijns.
 
 
 
Een zúcht... - Binnen 't gevang van zijn gevouwen vingren
 
en ziet hij hoe de herfst om zijn geblind torment
 
zijn hallen bouwt, waar om de keelen domen slingren
 
sinooplen loovren door een lucht van orpement;
 
 
 
wier zuilen, hyakintsch, staan zinderend als snaren
 
in 't zeven-tonig goud van 't pulvrend stralen-waas,
 
binnen priëelen waar als starre spheren klaren
 
het solfer en 't safraan der bolle dahlia's.
 
 
[pagina 411]
[p. 411]
 
o Kalme weelde, o teederheid der fulpen tuinen,
 
o vijvers, waar een zilvren rust haar reven viert:
 
hij ziet u niet; hij ziet geen lieve schaaûwe schuinen
 
die trede aan trede, de uren rond, haar sluier sliert;
 
 
 
terwijl de groote zon haar trage-groeiende orbe,
 
den wijd-verzaden wereld om, naar 't Westen schrijft,
 
en ook zìjn lippen maalt in 't druipend rood der sorben
 
en na haar dood nòg in zijn haren marren blijft...
 
 
 
Hij ziet het niet. Hij zucht. Verguurd in winter-kaemren,
 
zijn wil alleen gestut aan zijn ontstentenis,
 
voelt hij de logge doelloosheid zijn hart doorhaemren,
 
schrikt hij in 't schuwe brein voor 't naedren van 't gemis.
 
 
 
Och, niet om 't ziek verlies van cierlijk-lieve waantjes
 
die hij als lammren aan een lint te weiden placht;
 
niet om verdriet dat in een regen-boog van traantjes
 
een nukk'gen troost, met kusse' als kersen, tegen-lacht;
 
 
 
niet, 'wijl zijn bleeke lief hem deerlijk heeft bedrogen
 
die hem 't profijt van dubbele compassie bood;
 
noch zelfs dat zijne groote moeder vol meêdoogen
 
hem in het laffe hart een spijt'ge zatheid goot.
 
 
 
Hij, die den kop der roodste rossen wist te beuren;
 
wiens vreugd de rimplen rechtte uit hun vernorschten nek,
 
al zou de teugel de okslen van zijn vingers scheuren
 
die scheurden van 't geweld hun bloed-omkwijlden bek;
 
 
 
hij, die de puurste vrouw gelijk een paard zou temmen
 
en, waar ze onder den blazende' adem van zijn smaad
 
ontvonkte 'lijk een vuur, zijn eigen drift zou remmen
 
en haren zoen ontving op 't masker van den haat;
 
 
 
hij: meester van de min, de machten en de wetten;
 
hij: slooper der gedachte, in 't bad des spots gehard;
 
wiens wil het kille levens-lemmer mocht te wetten
 
op 't marmer van den zelf tot trots verdichten smart;
 
 
[pagina 412]
[p. 412]
 
- o bastionnen van genot wier leemen veste
 
den gulz'gen afgrond van het wezen over-spant:
 
hij steeg ten top; zijn oog werd heerscher der gewesten...
 
tot zijne zole schuiven ging aan zompe en zand.
 
 
 
Hij zonk; hij zonk... Verzuipend roeien door sargassen;
 
stikkende omarming van de wieren; déze vreê:
 
zijn lamheid dra gevest in de effenheid der plassen,
 
en de eìgen machtlooze effenheid, en zelfs geen wee.
 
 
 
Dan: zoet verworden tot een scheidend deel der drabben.
 
o Schalkschheid: liefde is heet gelijk een etter-buil;
 
de vrouw?: haar knie verzwaart van zwellende ontucht-kwabben;
 
en alle schaamte gaat in woest negeer en schuil...
 
 
 
Hij zucht. Alleen zijn walg die - teêr aan 't peerlemoeren,
 
zijn eédle walg als een schakeerend-weeldrig schild
 
over het laf-gelaten aangezicht der moeren, -
 
de moeheid van zijn ziel met bitterheid vermildt;
 
 
 
zijn wàlg. En dan: te weten dat géén menschen-hulpe
 
hem 't voedsel van zijn eindlijk wroegen ooit beneemt;
 
de wereld storte ineen: hem rest de duistre stulpe
 
waar zelfs geen hulpe Gods hem nog in de ooren fleemt...
 
 
 
... ...

Brussel, 1915


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken