Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.34 MB)

Scans (10.04 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeur

Anne Marie Musschoot



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

(2007)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 601]
[p. 601]

De blind-gewordene

 
In naam van Vader en van Zoon,
 
in naam des heil'gen Geestes, amen.
 
- Ik ben de moeder van een woon
 
die blinkt aan duizend ramen.
 
'k Lig, eeuwig-zwanger, in een kraam
 
dat van geen avond of geen morgen,
 
dat, hel van hoop noch zwart van zorgen,
 
niet is te noemen met een naam,
 
of 't zou, bezet en onbezeten,
 
Licht-zelven moeten heeten.
 
 
 
'k Ben blind, en 'k heb den dag beschaamd.
 
Ontkenning, ik, van alle duister,
 
heb 'k alle vraag en vrees omraamd
 
met laaië van mijn luister.
 
Ik ben het vlak van elken muur
 
die, waar de dag blijft onbegonnen,
 
die, waar geen schemeringen ronnen
 
ter talm'ge waak van 't avond-uur,
 
bestendig van mijn blanke wake
 
een steeds-gelijke bake.
 
 
 
En 'k ben de aanhoudende geboort
 
- o tuimel-vlucht van sneeuwen vlindren -,
 
'k ben, alle dage' en nachten voort,
 
de nieuwe klaart van kindren.
 
Hun weemling is mijn rijk bestaan.
 
De glanzen van mijn buik, ontsloten,
 
zijn, klachteloos en onverdroten,
 
herhaalde vorm van mijn vergaan,
 
maar zonder dat ik mijnen lijve
 
óneischend zoude blijven.
 
 
 
Zoo word 'k beluik van, eindlijk, Nul;
 
'k word, in aanhoudendheid herboren,
 
't abstracte zaad waar 'k al het koren
 
in zijn beteeknis hul.
 
'k Ben, alle ruimten afgewezen,
[pagina 602]
[p. 602]
 
'k ben, buiten klem en kleur van tijd,
 
in 't een'ge en wezenlooze wezen,
 
teeken der menigvuldigheid.
 
Zoo, blinde, ben 'k, zal zijn geweest, en
 
word luister eeuw'ger feeste.
 
 
 
- Maar neen: 'k ben de eindlijk-leêge korf
 
die, aller vruchten dóor-gedragen,
 
voor de eigen ijlt den geur verworf
 
gehéel van boome' en hagen.
 
'k Ben de gekéerde korf, die zwoel
 
van 't wandlen der gezwollen bijen,
 
aan rijke raten 't broed gedijen
 
en rijpend leven zoemen voel.
 
Zoo zal ik in mijn schoot niet gaêren
 
dan wat daar andren baren.
 
 
 
Ik ben de glans niet van de zaal
 
waar 'k elke rib tot kaars zou rechten
 
en, zelve afzijdig, zelve vaal,
 
de klaarten zou beslechten.
 
Maar 'k ben ontvangst van elken blik
 
die, zal mijn blik hem niet verrijken,
 
uit mij de duisternis doet wijken,
 
‘dat ik mijn nieuwe licht beschikk’
 
naar de orde die, van mijne bede,
 
verzekere ieders vrede.
 
 
 
Mijn vrede; úw vreê... - Maar is mijn licht,
 
de wolke van mijn nacht doorzonken,
 
is ooit der maan van mijn gezicht
 
een andre maan ontblonken,
 
o Vijver? Ben ik eerder niet
 
de vijver die zijn schielijk leven
 
der schicht'ge spoele voelt doorweven
 
die de àndre mane door me schiet?
 
Ben ik een vreê; ben ik uw vrede?:
 
gij deelt me úw mane mede.
 
 
 
Zoo ben 'k aanhoudend elker borg
 
waar 'k ben, aanhoudend, weder-borge.
 
En is uw zorge mijne zorg,
[pagina 603]
[p. 603]
 
saêm zijn wij vreugd van morgen.
 
Omdat ik blind ben, mag uw zoen
 
mij binden met het onbekende;
 
kan mijne lippe, wáar 'k me wende,
 
om aarde en hemel rijklijk vloên;
 
en kan mijn oog, mijne arreme ooge
 
zijn algemeenheid togen.
 
 
 
- Maar weet het: 'k heb het duur gekocht.
 
Van elk genieten heerlijk jonger,
 
had ik 't onreikbare verzocht
 
tot dorst en honger.
 
In graagte of gruwel van den tijd,
 
met heel den glans van al mijne oogen,
 
zoude ik den felsten stamp gedoogen,
 
waar hij tot trots me hadd' gewijd.
 
Ik zág toen. En 'k zag blank me: teeken
 
dat niets mijn wil kon breken.
 
 
 
Maar, zuur van 't denke', ozoon der daad,
 
dra zoudt gij branden in mijn wonden.
 
Ik heb gestaan als wie daar staat
 
aan zijnen paal gebonden.
 
Ik ben die mijne leden rek
 
(ik wás; maar ben want ik wil blijven),
 
waar pikt te zijnen lieven lijve
 
een hemelsch-blijde vogel-bek,
 
en ook, aan lever en aan liesen,
 
meer-menschelijke spiesen.
 
 
 
Mijn hart, het werd een vat vol stroop
 
waar vliege' als zonden kwamen zitten:
 
gesloten vaas, waar in de hitte
 
insekten-wriemel kroop.
 
Mijn hoofd, het werd geheim festijn
 
voor ongekende en geer'ge gasten
 
die, ziek van ate of zat van vasten,
 
die, zwoel van derve' of zuur van wijn,
 
lang moe maar maatloos-mild, bewezen
 
de onwaardigheid, te wezen.
[pagina 604]
[p. 604]
 
Toen zou 'k me zoeken in me-zelf.
 
Ik heb mij in me-zelf gevangen.
 
Mijn voet vond steeds herhaald gewelf
 
voor 't luistren naar mijn gangen.
 
Ik daalde. Aan elken kelder zong
 
het tij me toe van wachtend water,
 
en - géen begeerte, en zelfs geen schater
 
die rillend reed door mijne tong.
 
Me-zelf ter zij ten zelf-oorbore:
 
zelfs Gode ging 'k te lore...
 
 
 
- - Maar néen: God is een koene knecht.
 
Ik zou me deelen noch beheeren;
 
Hij zou mij keeren uit 't gevecht:
 
Hij zou mijne oogen teren.
 
Hij zou mij geven de' éenen nacht,
 
blind!, 'dat geen nacht ik zou verzoeken;
 
'dat ik geen slechten dag nog zoeke
 
waar slechts de dood nog loerend wacht.
 
Hij zou mij halen uit de holen
 
waar zelfs het vinde' is dolen.
 
 
 
Hij heeft me, blijde, recht en net,
 
tot frisch een heldren disch gekoren.
 
Mijn oog, het heeft zich opgezet
 
om nieuwigheid te hooren.
 
En met de vreugde van een wees
 
heb 'k weêr de zuiverheid gegeten.
 
Een engel zong, een ster verrees,
 
en 'k was 't onmiddellijk vergeten.
 
Heb 'k ooit geleden? 'k ben verlost:
 
ik ben in nieuwigheid gedost.
 
 
 
Uit liefde-gons, uit zorg-geruisch,
 
uit alle zielen om mij samen,
 
werd ik de moeder van een huis
 
dat blinkt uit duizend ramen.
 
Ik ben die deel, en niet en deel
 
dan wat 'k van allen heb ontvangen,
 
ik die der dieven van 't verlangen
 
de duurste en ruimste buiten heel.
[pagina 605]
[p. 605]
 
Komt allen naêr, die hebt gegeven:
 
ik borg uw diepste leven...
 
 
 
- - Uit Uwen wille, Vader, Zoon,
 
en, heil'ge Geest, in Uwe hoede:
 
onder het goud van mijne kroon
 
druip 'k van den rijksten bloede.
 
Gij hebt gebeurd mijn zéekre plaats:
 
mijn voet op de ijdelheid der schriften;
 
geheel-gewasschen van de driften
 
de gladde glanzen mijns gelaats;
 
en mijn gedicht dat, zonder einde,
 
gedicht dat, zónder einde...
 
... ...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken