Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Afbeelding van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatToon afbeelding van titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.13 MB)

Scans (30.94 MB)

ebook (15.81 MB)

XML (3.04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

2 Ontwerpen voor een meerdelige compositie tot eind 1913

2.1.1 Eerste plan: een tetralogie, 9 juli 1911

De aanloopperiode van Wiekslag om de kim werd bepaald door plannen en voornemens. Van de Woestijne maakte schema's voor een meerdelig dichtwerk, en er werd een begin gemaakt met de produktie van het eerste deel, dat echter niet gerealiseerd werd. Dit stadium waarin de plannen niet tot een eindresultaat leidden, onderscheidt zich van de stadia waarin plannen wel uitmondden in bundeling.

De kiem van de Wiekslag is een klein velletje papier (H-10, facsimile op p. 66), dat toont hoe Van de Woestijne zich op 9 juli 1911 voornam onder de hoofdtitel Het licht der kimmen vier delen te rangschikken. De deeltitels had hij bepaald en ook diverse afdelingen stonden hem reeds voor ogen. Het licht der kimmen zou er in eerste aanleg als volgt uitzien:Ga naar voetnoot4

Het Licht der Kimmen

iHet Leven van den Dichter.
1.‘En droef, en fel’
2.‘Lentus in umbra’
3.< - ‘De Kimmen>.
iiHet Boek Franciscus
1.Umbria
2.Franciskaansche Zangen.
iiiDe Heilige Mis
1.Kyrie
2.Gloria
3.Credo
4.Sanctus
5.Agnus Dei.
ivDe acht Zaligheden
[pagina 66]
[p. 66]


illustratie
Vroegste plan voor een meerdelig dichtwerk, Het Licht der Kimmen (H-10).


[pagina 67]
[p. 67]

Linksonder dit schema, dat geschreven werd met zwarte inkt, noteerde Van de Woestijne de datum: ‘9 Juli 1911.’

Het licht der kimmen zou in dit plan dus uit vier delen bestaan. Voor de eerste drie ontwierp Van de Woestijne een verdere indeling. Deel 1, Het leven van den dichter, moest drie afdelingen bevatten, waarvan de eerste twee bij wijze van titel een motto hebben, wat blijkt uit de aanhalingstekens en de herkomst: ‘En droef, en fel’ is een niet getraceerd citaat uit het werk van Vondel en ‘Lentus in umbra’ is afkomstig uit de opening van de eerste Ecloga van Vergilius.Ga naar voetnoot5 De derde afdelingstitel, ‘De Kimmen’, werd al meteen geschrapt; dit is te zien aan de inkt en aan het ontbreken van het afhalingsteken. (Dat Van de Woestijne aanvankelijk nog een aanhalingsteken voor ‘De Kimmen’ schreef, is vermoedelijk een vorm van ‘automatisme’ geweest na de motto's van de eerste twee afdelingen.) Het afdelingsnummer 3 bleef echter gehandhaafd; dit kan een vergissing zijn, maar het kan er ook op wijzen dat de dichter de driedeling wenste te handhaven en een andere titel (of motto) zocht.

In deel 2, Het boek Franciscus, onderscheidde Van de Woestijne twee afdelingen, ‘Umbria’ - de streek in Italië waar Franciscus leefde - en ‘Franciskaansche zangen’. In het derde deel, De heilige mis, zijn de vijf afdelingen genoemd naar de ordinariumzangen van de rooms-katholieke Latijnse mis. Het zijn de vaste onderdelen van de mis in haar muzikale vorm.

De titel van het niet verder uitgewerkte vierde deel, De acht zaligheden, verwijst direct naar de acht zaligsprekingen uit de bergrede van Jezus.Ga naar voetnoot6 Of Van de Woestijne dit deel daadwerkelijk had willen verdelen in acht afdelingen met titels als ‘De armen (van geest)’, ‘De treurenden’, ‘De zachtmoedigen’ et cetera, blijft uiteraard ongewis.

2.1.2 Hernomen thema's

In de deel- en afdelingstitels die Van de Woestijne in de eerste versie van Het licht der kimmen gebruikte, komen onderdelen terug die eerder in zijn werk voorkwamen. Met Het leven van den dichter lijkt hij de lijn voort te zetten die in De gulden schaduw (1910) dominant was. Hoofdbestanddeel van die bundel was ‘Het huis van den dichter’, een afdeling die als volgt was onderverdeeld:

[pagina 68]
[p. 68]

Het huis van den dichter

iHet huis op de vlakte, aan de rivier
1.De terug-keer
2.Einders
3.Het afscheid
iiHet huis aan den vijver, bij het woud
1.De delling
2.De gloeiende asch
3.De wijsheid
iiiHet huis aan de zee. Zegen der zee
ivHet huis in de stad. Stedelijke eenzaamheid

 

De dichter, zijn leven en zijn omgeving zijn tot centraal motief gemaakt in deze structuur, en het eerste deel van Het licht der kimmen, ‘Het leven van den dichter’, gaat daarmee voort. Verder valt op dat de titel van de tweede onderafdeling van ‘Het huis op de vlakte, aan de rivier’, namelijk ‘Einders’, verwant is met ‘kimmen’ in het plan uit 1911.

Reminiscenties aan Franciscus van Assisi in het tweede deel van Het licht der kimmen behoren eveneens tot stof die Van de Woestijne al langer bezighield. Van de heilige was sprake in een brief aan zijn vriend L. Scharpé, slechts gedateerd met ‘12 Januari’, vermoedelijk 1909:

Ik ben nog steeds zonder antwoord aangaande subsidie-Italië. [...] 't Zou nochtans zoo spijtig zijn, moest het ding niet slagen. Ik ben vol van het werk. Het zal in verzen zijn. Al wat ik erover gelezen heb laat me onbevredigd. Daar zal zéker heel wat meer van te maken zijn, als 't God belieft. Ik zou zoo gelukkig zijn, mocht ik mij eraan meten!Ga naar voetnoot7

Een zelfde hoge verwachting van in Italië te schrijven gedichten spreekt uit een brief aan uitgever C.A.J. van Dishoeck, vermoedelijk uit 1909 maar zeker vroeger dan mei 1910:

Men had me beloofd dat de regeering mij een reisbeurs zou verleend hebben, een tweeduizend frank, om naar Italië te gaan voor een maand. Ik had een heerlijk plan: een H. Franciskus, in verzen. Die zou ik gaan schrijven te Assisi, waar hij geleefd heeft. Het ware zeker mijn eerste echt goed werk geworden. En dan zou ik er bovendien nog wel met een ander boek, reisschetsen b.v., van teruggekeerd zijn. Ik had alle gemak voor die reis. In Assisi zou ik een maand lang in 't klooster van Franciscus-zelf hebben doorgebracht. - En dan: 't ware genezing, 't ware frisch leven voor mij geweest... Maar nu hebben ze geen geld voor mij, schijnt het. Voor een Vlaamsch schrijver hebben zij er nooit. Zoodat mijn mooi plan in duigen valt, en 't gedroomde boek ook wel ongeschreven zal blijven... Jammer!...Ga naar voetnoot8
[pagina 69]
[p. 69]

In februari 1910 verschenen in Groot Nederland twee gedichten onder de titel ‘Franciskaansche zangen’.Ga naar voetnoot9 Ze werden korte tijd later in een andere context geplaatst bij bundeling in De gulden schaduw, namelijk in de onderafdeling ‘Einders’ die valt onder ‘Het huis op de vlakte, aan de rivier’, dat weer deel uitmaakt van de hoofdafdeling ‘Het huis van den dichter’ (zie het overzicht hierboven). In De gulden schaduw zijn de gedichten van hun franciscaanse reminiscenties ontdaan, maar het landelijke aspect, oorspronkelijk gesuggereerd door de naam ‘Umbria’, is gehandhaafd.

Na de bundeling was de bewonderde heilige echter niet vergeten. In het schema voor Het licht der kimmen ruimde Van de Woestijne op 9 juli 1911 een belangrijke plaats voor hem in en een klein halfjaar daarna schreef hij aan zijn vriend Emmanuel de Bom (6 december 1911):

Voor wat het bezoek aangaat aan den Poverello [i.e. Franciscus]: ik ben zelf voor het oogenblik, en waarschijnlijk ook in de naaste toekomst, een poverello, en ik ben het te zeer om te mogen denken in Assisi mij... neer te gaan zetten. Er zijn voor mij twee alternatieven: weêr in het Ministerie geraken, en niet naar Italië gaan;Ga naar voetnoot10 ofwel voor goed aan het ministerie verzaken, en mijn Franciscus te maken... Nu, Franciscus kan er wel tegen, dat ik hem niet verheerlijk...
Intusschen vind ik, met al mijn productie van den laatsten tijd, het leven heerlijk. Er is nog alleen dat: gelooven (aan wat het ook weze) en werken.

Met betrekking tot de liturgische titels van afdelingen in het derde deel van Het licht der kimmen, De heilige mis, kan wegens een ontbrekende datering helaas weinig precieze betekenis gehecht worden aan de mededeling van A. van Cauwelaert, waaruit blijkt dat Van de Woestijne ooit - mogelijk rond 1909 - sprak over ‘een mis-gedicht dat als een Missa-Solemnis worden zou’.Ga naar voetnoot11 Het is denkbaar dat dit verband hield met het plan voor de De heilige mis, maar dit blijft onzeker. Het werk van Van de Woestijne uit deze periode vertoont geen vergelijkbare liturgische sporen.

Specifieke conclusies over de doorwerking van eerder voorkomende motieven bij Van de Woestijne lijken niet mogelijk, maar in het algemeen kan wel vastgesteld worden dat zijn werk omstreeks het jaar 1910 een complex van verwante noties bevatte die in de plannen voor de tetralogie voortleefden. De plannen betekenden in thematisch

[pagina 70]
[p. 70]

opzicht geen abrupte wending of breuk met de voorgaande periode. Daarentegen zijn expliciete nieuwtestamentische noties als de ‘acht zaligheden’ in zijn poëzie niet eerder zo dominant geweest.Ga naar voetnoot12

2.1.3 Eerste tekenen van Het gelaat des dichters

Op 25 augustus 1911, dus kort na het ontwerp voor de tetralogie, ontving de redactie van De gids veertien gedichten onder de gezamenlijke titel ‘Het gelaat des dichters’.Ga naar voetnoot13 Ze werden verdeeld over de afleveringen van december 1911 en april 1912 (/7/ en /9/). Als motto kregen ze ‘En droef en fel’ mee, onder vermelding van de auteur: Vondel. Hetzelfde motto had Van de Woestijne in juli 1911 voor de eerste afdeling van het eerste deel van Het licht der kimmen genoteerd.

Een tweede voorpublikatie die de titel vermeldde, was die in Groot Nederland van oktober 1912, waar Van de Woestijne twee gedichten publiceerde onder de gezamenlijke, neutrale titel ‘Verzen’ /10/. Een voetnoot bij die publikatie meldde: ‘Uit: Het Gelaat des Dichters, in bewerking.’

In december van hetzelfde jaar vertelde Van de Woestijne tegen zijn uitgever Van Dishoeck dat hij een nieuwe bundel wilde publiceren; uit een brief van 24 februari 1913 blijkt dat het ging om Het gelaat des dichters. Vanaf dat moment trachtten dichter en uitgever - uiteindelijk tevergeefs - de bundel tot stand te brengen.Ga naar voetnoot14 Dezelfde brief maakt ook duidelijk dat Van de Woestijne Het gelaat in Het licht der kimmen wilde opnemen, als eerste deel. Of hij de bundel al direct in augustus 1911 die plaats had willen toedichten, is niet zeker, maar het voorkomen van het motto ‘En droef, en fel’ in de Gids-publikaties /7/ en /9/ wijst daar wel op.

2.1.4 Wijzigingen in het ontwerp: 27 juni 1913

Op 27 juni 1913 herzag Van de Woestijne het oorspronkelijke plan ingrijpend. De titel van het eerste deel werd in eerste instantie veranderd in Het wezen van den dichter, maar daarna ontwierp hij een geheel nieuwe opzet, rechts naast de oude. Zonder dat verder in de eerdere, met zwarte inkt geschreven gedeelten van het schema geschrapt werd, zag het volledige alternatieve plan, onderaan gedateerd met ‘27 juni 1913’, er als volgt uit (de romeinse I bovenaan stamt uit het eerste stadium; zie het facsimile op p. 66):

[pagina 71]
[p. 71]
iHet gelaat des Dichters
1o‘En droef en fel’
2o‘Lentus in umbra’
iiDe kennis van God
1oArmoede
.
.
.
.
.
.
iiiDe Acht blindheden
1oDe blind-geborene
.
.
.
.
.
.
< - 2o>De blind-gewordene

 

Dit is eerder een schets dan een schema, vooral waar het het tweede en derde deel betreft. Van deel 1 veranderde de titel in Het gelaat des dichters, de opzet bleef gelijk. Dit deel lijkt zich een redelijk vaste plaats te hebben verworven.

Van de Woestijne ontwierp geen nieuw vierde deel. Weliswaar bestaat de mogelijkheid dat deel 4 uit de eerste versie, De acht zaligheden, in het nieuwe ontwerp zijn plaats behield, maar daarvoor is geen grafische aanwijzing; dat de titel niet werd doorgehaald lijkt mij geen sterk argument omdat ook de andere deeltitels in dit stadium niet werden geschrapt. Bovendien acht ik de herhaling van het aantal acht bij blindheden en zaligheden binnen éen opzet minder voor de hand liggend. (In een latere opzet werden wel ‘zaligheden’ - zonder aantal - binnen het deel ‘De Acht Verblindingen’ opgenomen; zie § 2.1.6.) De tetralogie is dus - naar het vervolg leert: definitief - een trilogie geworden.

De delen twee en drie behoefden nadere invulling. Of Van de Woestijne zich daarvan al een voorstelling had gevormd, is niet bekend. Het doorhalen van ‘2o’ voor de laatste afdelingstitel is waarschijnlijk te verklaren uit een vergissing: na de openingsafdeling ‘De blind-geborene’ is ‘De blind-gewordene’ niet de tweede maar, gezien de titel De acht blindheden, de achtste.

[pagina 72]
[p. 72]

Overigens zullen ‘De blind-geborene’ en ‘De blind-gewordene’ in een veel later stadium respectievelijk de lange inleidende en uitleidende gedichten van Het berg-meer worden. Dat Van de Woestijne in 1913 bij deze twee titels aan gedichten dacht in plaats van afdelingen, is niet uit te sluiten, maar op dit moment in de ontstaansgeschiedenis is daar nog geen aanwijzing voor.

2.1.5 Nieuwe wijzigingen: 7 november 1913

Ruim vier maanden na de ingrijpende herziening veranderde Van de Woestijne wederom zijn ideeën over de bouw van Het licht der kimmen. Op 7 november 1913 heeft hij met zwarte inkt eerst enkele kleine varianten in de voorgaande versie aangebracht: het motto voor de tweede afdeling van Het gelaat des dichters, ‘Lentus in umbra’, haalde hij door maar hij schreef het direct toch weer opnieuw neer. In de rechtermarge, onder de romeinse II die bij De kennis van God hoorde, noteerde hij als alternatief ‘Het geestelijke huis’. Toen besloot hij dat tweede deel geheel anders in te richten. Hij haalde alles wat tot dan toe op dat deel betrekking had door en ontwierp in de linkermarge een geheel nieuwe indeling:

 

iiDe geestelijke woonst:
iHet huis (den disch)
iiDe Gasten (Armoede
iiiHet Maal.

 

Hiermee was Van de Woestijne echter niet tevreden. Hij haalde ‘Het huis’ door en veranderde ‘den disch’ in ‘de Disch’, de nieuwe afdelingstitel; dit voldeed echter niet, en hij schreef opnieuw ‘Het Huis’, met een accolade om aan te geven dat ‘de(n) Disch’ geldig bleef als toevoeging. Maar ook dat stemde niet tot tevredenheid. Het geheel werd, met uitzondering van de titel ‘De geestelijke woonst’, doorgehaald, en iets lager in de linkermarge schreef hij een reeks nieuwe afdelingen voor het middendeel van de trilogie:

 

1.Het Huis
2.De Disch
3
{ Amor
{ Lijden
{ Armoede
{ Dood
{ geloof
{ Hoop
{ Charitas
{ Liefde
{ Lijden
4De laatste gast
[pagina 73]
[p. 73]

Op het manuscript is te zien dat deze indeling in enkele fasen tot stand kwam; resten daarvan zijn het voorkomen van de woorden ‘Liefde’ en ‘Lijden’ naast ‘Amor’ en ‘Lijden’, en de verlenging van de accolade wegens de latere toevoeging van ‘Hoop’ en ‘Charitas’ in de derde afdeling. De afdelingen 3 en 4 zijn beide in een (iets) latere fase genoteerd dan de twee eerste. Omtrent de fasering is dus enige onzekerheid, maar het stramien is duidelijk. Van de Woestijne heeft zijn ‘Geestelijke woonst’ in vergelijking met de vorige situatie verder ingericht en gefragmenteerd. De teneur van ascese en naastenliefde blijft gehandhaafd.

Onder de (voorlopig) voltooide herziening noteerde Van de Woestijne tussen parenthesen als datum: ‘7 November 1913’. Alle gedeelten die vóor de herziening op het papier kwamen, met uitzondering van datgene wat betrekking had op het eerste deel, zijn doorgehaald, maar dat hoeft niet tijdens dezelfde sessie gebeurd te zijn.

De indeling van Het gelaat des dichters onderging, na een aarzeling, geen wijzigingen. De bundel was bij Van Dishoeck in deze periode nog altijd in staat van bewerking. Dezelfde titel stond opnieuw boven een reeks gedichten die Van de Woestijne enkele weken voor de omwerking van het plan aan De gids zond: op 23 oktober 1913 ontving de redactie acht verzen, die in januari 1914 in het tijdschrift verschenen.

2.1.6 Laatste wijzigingen

Het lijkt wel zeker dat een nieuwe indeling van het derde deel nog na het vorige stadium, dus na 7 november 1913, werd toegevoegd. Het betreft een vernieuwde versie van de eerdere opzet van De acht blindheden van 27 juni 1913. Aanvankelijk wijzigde Van de Woestijne in dat oude ontwerp, en voegde boven ‘blindheden’ met zwarte inkt toe: ‘verblindheden’, direct gecorrigeerd tot ‘verblindingen’. Hij haalde echter het aldus gewijzigde ontwerp door, en in de linkermarge werd het:

iiiDe Acht Verblindingen.
1oDe blind-ge <boren→word>>ene
2oDe zaligheden
3oDe Blind-geborene

Ten opzichte van de versie van 27 juni is een belangrijke wijziging dat de puntjes zijn ingevuld en vervangen door de afdeling ‘De zaligheden’. De titel van het vroegere vierde deel is op deze wijze alsnog gedeeltelijk ingevoegd. Verder lijkt uit de correctie in de eerste afdeling te mogen worden afgeleid dat ‘De blind-geborene’ en ‘De blind-gewordene’

[pagina 74]
[p. 74]

welbewust werden omgewisseld, vergeleken met hun posities in de voorgaande versie waar ze voorkwamen.Ga naar voetnoot15

Volledigheidshalve volgt hier de bouw van het gehele drieluik op het manuscript in de laatste samenstelling. Het is een ‘schone’ weergave, met weglating van varianten en andere grafische details:

 

iHet gelaat des dichters
1.‘En droef en fel’
2.‘Lentus in umbra’
iiDe geestelijke woonst
1.Het huis
2.De disch
3.Amor
Lijden
Armoede
Dood
Geloof
Hoop
Charitas
4.De laatste gast
iiiDe acht verblindingen
1.De blind-gewordene
2.De zaligheden
3.De blind-geborene

2.1.7 Publiekelijke verwijzingen naar Het licht der kimmen

Afgezien van de voorpublikaties waarin de titel Het gelaat des dichters voorkwam, heeft Van de Woestijne enkele malen in het openbaar gerefereerd aan zijn plannen voor Het licht der kimmen. Het eerst in de bundeling van epische poëzie die eind 1912 bij Van Dishoeck verscheen, Interludiën. Voor in het boek plaatste Van de Woestijne een korte tekst om toe te lichten hoe de epische poëzie zich verhield tot zijn overige werk, en hij betrok daarin ook zijn plannen voor de toekomst. De

[pagina 75]
[p. 75]

beslissing om in Interludiën van die geplande bundel te gewagen moet, gelet op de verschijningsdatum, omstreeks oktober 1912 door Van de Woestijne genomen zijn. De volledige tekst luidt:

De hier-gebondelde Gedichten beschouwt de auteur, en hij wenscht dat men ze aldus beschouwe, als een spel - hetgeen den zin aangeeft van den titel waar dit boekje onder verschijnt -, een zich vermeien der verbeelding, overkomen tusschen de boeken: ‘Het Vaderhuis’, ‘De Boomgaard der Vogelen en der Vruchten’, (in ‘Verzen’, 1905,) ‘Het Huis van den Dichter’, (in ‘Den Gulden Schaduw’, 1910) en de verzen, die het hoofddeel zullen uitmaken van ‘Het Licht der Kimmen’, een bundel in bewerking, - reeksen die onderling verbonden zijn door éene leidende lijn van leven, gevoelen en denken, waar deze ‘Interludiën’ geheel buiten staan.Ga naar voetnoot16

In dit voorwoord in Interludiën doet Van de Woestijne enkele poeticale uitspraken. Zijn epiek, die hij karakteriseert als enigszins vrijblijvende fantasieën, onderscheidt hij met nadruk van zijn lyrische poëzie. Daarvan geeft hij twee belangrijke aspecten. Met de bewering dat de gedichten gevoed worden door het ‘leven, gevoelen en denken’ van de dichter formuleert hij de expressieve component in zijn lyrische poëzie. Tevens wijst hij op de continuïteit van die psychische inhoud van bundel op bundel. Dit betekent niet dat er geen ontwikkeling is, maar juist dat die ontwikkeling zich van bundel op bundel gestaag voltrekt en ze met elkaar verbindt.Ga naar voetnoot17 Het licht der kimmen, de ‘bundel in bewerking’, zou de volgende fase belichamen.

In de zomer en het najaar van 1913 had Van de Woestijne de compositie van Het licht der kimmen drastisch veranderd. De laatste versie daarvan maakte hij publiek toen E. d'Oliveira vroeg in 1914 zijn interview met Van de Woestijne publiceerde in De jongere generatie. De dichter liet in de bibliografie toevoegen: ‘“Het licht der kimmen” (Het gelaat des dichters; De geestelijke woonst; De acht verblindingen) (in voorbereiding)’.Ga naar voetnoot18

2.2.1 Werkwijze: de ontwerpen

De overgeleverde plannen, de wijzigingen daarin en de genoemde voorpublikaties reiken de eerste gegevens aan met betrekking tot Van de Woestijnes ordeningsprincipes, zijn componeerpoetica. Een cruciaal kenmerk is dat hij plannen maakt, schema's voor de ordening van poëzie die nog geschreven moet worden. Dat mag weinig bijzonder schijnen, maar niet zelden bepalen dichters de ordening van gedichten pas

[pagina 76]
[p. 76]

als die (merendeels) voltooid zijn, bijvoorbeeld als het moment van bundeling daar is. De ordening kan bepaald worden door min of meer objectieve criteria zoals vorm of genre van het gedicht, de plaats van ontstaan, of de chronologie. De dichter kan een thematische ordening nastreven, of die combineren met een of meer van de genoemde objectieve criteria. Van de Woestijne echter ontwerpt een constructie die in principe onafhankelijk van de gedichten tot stand komt: de gedichten worden achteraf in een van tevoren bedachte macrostructuur ondergebracht.

In de schema's krijgen alle delen en afdelingen een titel. Er ligt duidelijk een symbolische betekenis ten grondslag aan de benamingen en hun hiërarchische rangschikking. Anders gezegd: het schema weerspiegelt een geestelijke inhoud, hoe duister die misschien ook is als gevolg van het door elkaar gebruiken van nieuwe beeldspraak en traditionele symboliek.

Overigens is er uiteraard wel énig verband zichtbaar in de benamingen. Binnen Het gelaat des dichters zijn beide afdelingen met motto's aangeduid; de afdelingen ‘Umbria’ en ‘Franciskaansche zangen’ hebben Franciscus van Assisi als bindend element; De heilige mis bestaat uit afdelingen met titels naar begrippen die in de liturgie ook bijeenhoren. En in het deel van Het licht der kimmen dat in opeenvolgende ontwerpen blindheid of verblinding centraal stelt, zijn de afdelingen hoofdzakelijk met verwante termen aangeduid. Dit geldt alleen niet voor de middenafdeling ‘De zaligheden’ in het deel De acht verblindingen in het laatste ontwerp. Daar is de nieuwtestamentische notie (acht zaligheden) met een wijzigiging in de titel ondergeschikt gemaakt aan het thematisch complex dat door blindheid bepaald is. De geestelijke woonst tot slot kent als afdelingstitels begrippen die verband houden met charitas en verzaking. Van de Woestijne bouwde met andere woorden de delen van Het licht der kimmen op met behulp van hetzij gelijksoortige afdelingstitels (de motto's), hetzij samenhangende termen.

Klaarblijkelijk zag hij er geen bezwaar in de structuur te enten op een vormentaal die ontleend was aan cultuuruitingen die door tradities beladen waren, zoals de liturgie en het nieuwe testament. De driedeling van Het licht der kimmen kan als een traditioneel of klassiek structuurelement worden opgevat, dat bovendien zijn oorsprong vindt in de christelijke beeldende kunst van de vroege middeleeuwen en dus zo weer aansluit bij het liturgische en bijbelse element. In hoeverre die vormentaal (mede)bepalend had zullen zijn voor de gedichten is niet na te gaan. De motto's van de afdelingen in de openingsbundel zijn eveneens ontleningen, maar op zichzelf zijn ze niet bepalend geweest voor de structuur: ze verkrijgen hun structurerende functie door de wijze waarop Van de Woestijne ze aanwendde. Het terminologisch complex omtrent ‘blindheid’, een regelmatig terugkerend motief in Van de Woestijnes proza en poëzie, wekt weer de indruk gebaseerd te zijn op

[pagina 77]
[p. 77]

een traditionele symboliek, mede door het enigszins dwingende getal acht dat enkele malen terugkeert.Ga naar voetnoot19

De ontwerpen van Het licht der kimmen geven niet prijs wat de geschatte omvang moest worden, maar de veelheid aan delen en afdelingen doet vermoeden dat Van de Woestijne een vrij lijvig werk voor ogen stond. Het ontwerp is de neerslag van de lijn die Van de Woestijne voorzag in de poëzie die hij ging schrijven. Maar daarmee wil niet gezegd zijn dat hij zijn eigen ontwikkeling voorspelde. Het ontwerp heeft de status van een actieplan. Dat blijkt ook uit het feit dat Van de Woestijne veranderingen aanbracht. Het plan was niet statisch, noch dwingend; het gaf richting voor zolang de dichter ermee uit de voeten kon, maar zodra hij zijn ideeën wijzigde, werd het actieplan aangepast.

2.2.2 Werkwijze: de voorpublikaties

In De gids van december 1911 en april 1912 verschenen verzen waar zonder verdere explicatie de titel ‘Het gelaat des dichters’ in kapitalen boven stond (/7/ en /9/). Deze twee bijdragen vormden een geheel: de kopij ervoor werd ineens ingezonden en de nummering van de gedichten loopt over beide publikaties door.Ga naar voetnoot20 Het betreft de volgende gedichten:

 

Het gelaat des dichters [motto:] ‘En droef en fel’. Vondel Beschouw dit grauwend aangezicht. Gij zult er vinden [A9]

i.Gij die 'lijk een verwijt gaat wegen in mijn zwijgen [mm12]
ii.Weêr gaat het veege licht der asters bloeien [mm13]
iii.Gij spreekt geen woord, o vrouw, maar weent aan mijne zijde [mm10]
iv.Gij hebt te zeer van blijde logen [mm9]
v.Kind met het bleek gelaat, dat van uw wijde blikken [mm5]
vi.Weêr staat mijn venster open op den nacht [mm14]
vii.Gij die mijn kommer-ziekte in deemoed tegen-lacht [mm7]
viii.De tuinen galmen in de walmen van den herfst [a11]
ix.Vermits géen dag me ooit wekt en nog deze oogen open’ [a12]
x.'k Hadde u gewijd mijn meest-geliefde logen [a7]
xi.De dag is moede en stil, en de uren gaan verbleeken [mm2]
[pagina 78]
[p. 78]
xii.‘In memoriam Renée Vivien.’ Ik heb u niet gekend dan in dees nieuwe vreeze [mm23]
xiii.Gij zult mij allen, allen kennen [mm21]

 

Het met x genummerde gedicht had Van de Woestijne al eerder gepubliceerd, in Dietsche warande & Belfort van maart 1911 /5/. Daar maakte het deel uit van een groep die geplaatst werd onder de neutrale noemer ‘Verzen’.

Aan de samenstelling vallen twee uiterlijkheden op. De eerste is het motto van Vondel, dat bij wijze van titel ook de eerste afdeling van Het gelaat des dichters in de ontwerpen begeleidde en dat gezien zijn lapidaire karakter opgevat zal moeten worden als een indicatie van de gemoedsgesteldheid die de poëzie in de groep bepaalt. Het heeft als zodanig een ondersteunende, versterkende functie.Ga naar voetnoot21 Tegelijkertijd lijkt ‘En droef en fel’ gezien te kunnen worden als aanwijzing voor de wijze waarop de gedichten gelezen dienen te worden, zoals aanwijzingen voor de uitvoering van muziekstukken. Vergelijkbaar is de reekstitel ‘In gedempten toon’ van J.H. Leopold.

De tweede uiterlijke bijzonderheid van de tijdschriftbijdrage is het feit dat het eerste gedicht als enige ongenummerd is. Het wordt geïsoleerd vooropgeplaatst en krijgt zo de status van inleiding of proloog. Die status krijgt het niet op grond van de tekst alleen; nergens zegt de dichter: ‘hier begint mijn verzenreeks.’ De eerste versregel begint met ‘Beschouw dit grauwend aangezicht’. Door de directe verwijzing naar de titel van de groep in de eerste regel moet het gedicht betrokken worden op de titel van de reeks.

In het openingsgedicht verzoekt de dichter zijn gelaat te aanschouwen om te zien hoe hij letterlijk en vooral figuurlijk door het leven is getekend. Hij vraagt om medelijden, omdat hij een uitverkorene is die desondanks van de genade verstoken blijft. Het sonnet is een hechte samenballing van opposities, die op de tragische verscheurdheid van het leven van de dichter wijzen. Hij wil zijn innerlijk in de groep ‘Het gelaat des dichters’ dus volledig blootgeven. Deze poëzie moet gelezen worden als bekentenislyriek van iemand die ‘gekoren en gedoemd’ is: een poète maudit in de authentieke betekenis van dit woord. In de gedichten die op de introductie van ‘Beschouw dit grauwend aangezicht’ volgen, cirkelen de dominerende motieven alle rond dat gedoemde dichterschap. Het prolooggedicht vervult zijn functie dus ook in die zin dat het een korte uiteenzetting is van de hoofdthema's van de reeks.

Het openingsgedicht krijgt een parallel in het slotgedicht ‘Gij zult mij allen, allen kennen’, dat een vergelijkbare inhoudelijke structuur heeft: eerst scherpt de dichter zijn verachting voor de wereld in harde

[pagina 79]
[p. 79]

woorden aan, om in de slotstrofe aan te geven dat toenadering toch mogelijk is: hij zal zijn dankbaarheid tonen aan wie voor hem bidt. Een tweede, meer formele overeenkomst tussen beide gedichten is het direct aanspreken van de lezer, waardoor benadrukt wordt dat het de dichter is die aan het woord is en dat hij als dichter spreekt. Deze aanspreekvorm komt niet voor in de andere gedichten van de reeks. Een belangrijk verschil tussen openings- en slotgedicht is evenwel dat het laatste tot de genummerde gedichten behoort.

Naast uiterlijke heeft Van de Woestijne dus inhoudelijke middelen gebruikt om structuur aan zijn reeks te geven. Het openingsgedicht licht de titel toe en introduceert de thematiek die de gedichten gemeen hebben; en het heeft formele en inhoudelijke kenmerken gemeen met het slotgedicht, waarmee begin en einde duidelijk gemarkeerd zijn. Het openings- en het slotgedicht ontlenen hun effect op die plaatsen aan een combinatie van hun inhoud en de context. De ordening activeert mogelijkheden van het gedicht die zich zonder die context niet manifesteren.

De twee gedichten in Groot Nederland van oktober 1912 /10/ met de verwijzing naar Het gelaat des dichters in een voetnoot, hebben beide een opdracht. De eerste, boven ‘Ik wete dat ge ontwaken zult, dewijl ík wake’ [mm4], luidt: ‘Aan de eeuwige’; de tweede, boven ‘Wanneer ik sterven zal (o glimlach om de vreeze’ [mm29], luidt: ‘Aan de eeuwig-eenige’. Door beide gedichten van een opdracht te voorzien en deze opdrachten een zekere gelijkvormigheid te geven, creëert Van de Woestijne een verband tussen de gedichten, gebaseerd op overeenkomst én verschil. Het is bovendien mogelijk dat hij zich hier van traditionele of aan andere voorbeelden ontleende terminologieën bediende, en dus opnieuw een vormentaal van elders voor eigen gebruik aanwendde.Ga naar voetnoot22 In een later stadium zal blijken dat ‘Aan de eeuwige’ en ‘Aan de eeuwig-eenige’ in Het gelaat des dichters titels van onderafdelingen werden, maar er zijn geen aanwijzingen dat Van de Woestijne hier al besloten had de opdrachten die status te verlenen.

voetnoot4
Het manuscript is grafisch zeer complex: het is in verschillende stadia bewerkt met verschillende schrijfstoffen, met kleine en grote doorhalingen, en met toevoegingen die nieuwe lezingen van het ontwerp drastisch veranderden ten opzichte van eerdere versies. Ik heb gekozen voor een chronologische reconstructie per schrijflaag; het manuscript wordt in gedeelten getranscribeerd en besproken. De lezer wordt geacht bij de grafische beschrijvingen het facsimile op p. 66 te raadplegen.
Zie voor een beknopte bespreking van het manuscript en van latere plannen voor het drieluik: Jansen, ‘“Ik had een heerlijk plan.”’

voetnoot5
Dat ‘En droef, en fel’ van Vondel afkomstig moet zijn, heeft Van de Woestijne zelf aangetekend: hij plaatste het motto met vernoeming van de auteur boven de tijdschriftpublikaties /7/ en /9/.
voetnoot6
Mattheüs 5:1-11.

voetnoot7
De reis was afhankelijk van een reisbeurs van de overheid.
voetnoot8
Hierover ook Minderaa, Leven en werken i, p. 346.
voetnoot9
Groot Nederland 8.1 (februari 1910), p. 165-166; de gedichten zijn ‘Den duistren schacht van elk verlangen’ en ‘Nu 'k déze vrede ken, heb ik mijn dag gedeeld’, VW dl. 1, p. 239-240.
voetnoot10
Van de Woestijne was van januari tot juni 1911 aangesteld bij het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten; in december volgde een nieuwe aanstelling.
voetnoot11
Van Cauwelaert, ‘Karel van de Woestijne’, p. 616.
voetnoot12
Dat betekent niet dat ze geheel ontbraken. Zie hierover verder § 5.3.

voetnoot13
Er zijn elders en ook al vóor het schrijven van het eerste plan verzen verschenen die in Het gelaat des dichters zouden worden opgenomen, maar bij hun eerste publikatie was daar nog geen aanwijzing voor.
voetnoot14
De pogingen om de bundel uit te geven worden afzonderlijk behandeld in § 3.1.1.

voetnoot15
In 1912 schreef Van de Woestijne het verhaal ‘Adilia’ dat in 1918 gebundeld werd in De bestendige aanwezigheid. Het beschrijft het leven van een blindgeboren meisje dat ziende wordt. Minderaa merkt in zijn aantekeningen in het Verzameld werk bij het verhaal op: ‘Het motief der blindgeborenheid is als een voorspel op de “Blindgeborene” en de “Blindgewordene” in Het bergmeer.’ (VW dl. 3, p. 1017) Ik zie te weinig overeenkomst tussen het verhaal ‘Adilia’, dat een welbewuste navolging was van een bestaande sage, en de symboliek van de Berg-meer-gedichten om Minderaas constatering ten volle te kunnen onderschrijven.

voetnoot16
Interludiën, p. xi.
voetnoot17
Het expressieve aspect van Van de Woestijnes poetica en de verwoorde continuïteit kwamen tot uitdrukking in Van de Woestijnes bekende uitspraak dat zijn poëzie ‘symbolistische autobiografie’ is (De Ridder, ‘Bij Karel van de Woestijne’, p. 133, 134).
voetnoot18
D'Oliveira, De jongere generatie, p. [52].

voetnoot19
In de grote symbolenwoordenboeken, ook op het terrein van mystiek en liturgie, heb ik geen aanknopingspunten gevonden. Van Elmbt biedt die evenmin in zijn Godsbeeld en godservaring. Hij vat de blindgeborene op als de mens die geboren is met de last der erfzonde, en de blindgewordene als de gelouterde mens die afziet van de stoffelijke wereld (‘blind wordt’) en zich richt op God (p. 210-217). Naast dit christelijk-mystieke perspectief kan Van de Woestijnes symboliek verband houden met de theosofische opvattingen van Rudolph Steiner. In 1904 verscheen diens Theosophie, waarin ‘blindheid’ een veelvuldig herhaalde metafoor is.

voetnoot20
In De gids is niet vermeld wat de status van de titel Het gelaat des dichters was; het kon voor de lezer een reekstitel, een afdelingstitel of zelfs een gelegenheidstitel zijn.

voetnoot21
Zie voor Van de Woestijnes gebruik van motto's ook § 6.3.3, noot 106.
voetnoot22
Wellicht betreft het hier een verwerking van Van de Woestijnes lectuur van mystieke geschriften, zoals die van Hadewych.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 9 juli 1911

  • 27 juni 1913

  • 7 november 1913

  • december 1911

  • april 1912