Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Afbeelding van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatToon afbeelding van titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.13 MB)

Scans (30.94 MB)

ebook (15.81 MB)

XML (3.04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[BM14] Ik weet: ik berg iemand in mijne woon

Overlevering

C1: Carnet H-63, p. 47v.
C2: Carnet H-83, p. 30r.
[pagina 609]
[p. 609]
C3: Carnet H-90, p. 4r, 5r.
M1: Manuscript H-94,6-7.
T1: De gids 91.iv (november 1927), p. 186-188. /33/
P: Drukproef D H-99,38-40.
M2: Manuscript H-101,30-32.
M3: Manuscript H-104,6-7.
T2: De gids 92.iii (september 1928), p. 307-308. /36/
D: Het berg-meer, p. 38-40.

Datering

December(?) 1923; tussen 18 en 20 juni 1927; 3 september 1927.

Ontwikkelingsgang

I

De wording en uiteindelijke vorm van dit gedicht hangen ten nauwste samen met het volgende gedicht in Het berg-meer, ‘Er komt iemand bij mij, dien 'k nimmer zag’ [bm15], en met het korte prozastuk ‘Het geheim’, onderdeel van de afdeling ‘Inlichtingen van persoonlijken aard’ in Beginselen der chemie (1925). ‘Het geheim’ is een nagenoeg letterlijke prozaversie van [bm14] en [bm15].

De kiem van deze samenhangende teksten ligt in een aantekening die Van de Woestijne laat in 1923, vermoedelijk in december, in zijn carnet (C1) maakte:

 

Zich inbeelden dat men Iemand verbergt in zijn huis; het zicht van dien Iemand aan ieder verbergen; zich zelf koesteren aan het bezit en lijden aan de onbekendheid ervan; <+ het reconstruëeren in zijne imaginatie, 't gevoel dat hij misschien met mij zal sterven en zich dan openbaren>

de verwondering om iemand die komt en zegt: Er woont iemand bij mij; er in den eigen vreemdeling bekennen; niet durven zeggen dat hij misschien niet bestaat.

 

Dit fragment werd in het carnet in de marge door middel van enkele vertikale lijnen gemarkeerd, zoals bij meerdere fragmenten op de voorafgaande pagina's voorkomt. Sommige van de aldus gemarkeerde fragmenten zijn in Beginselen der chemie opgenomen, andere echter niet.

De tekst in Beginselen der chemie is de eerste overgeleverde uitwerking van de aantekening uit december 1923. Voor zover bekend is ‘Het geheim’ niet voorgepubliceerd; de verschijning van de prozabundel is aangekondigd in Nieuwsblad voor den Boekhandel van 1 mei 1925. Zie voor de tekst noot 1.

II

In de dagen 18-20 juni 1927 begon Van de Woestijne dezelfde prozatekst in versvorm om te zetten. Hij schreef eerst drie onvolledige regels (C2:A), haalde ze door en schreef vier nieuwe regels, na enig wit gevolgd door nogmaals een regel (C2:AII).



illustratie

  C2:AIGa naar margenoot+  
 
1   a [xx]  
  a Ik berg iemand in mijne [ ø ] woon

2   of iemand bergt zich in mijn [ ø ] woonste

[pagina 610]
[p. 610]


illustratie

3   [ ø ] en hij is de [ ø ] schoonste
 
  [Geheel doorgehaald in stadium AII]

  C2:AIIGa naar margenoot+  
 
1   Ik huis iemand in mijn gekeerde woon;

2   a ik
  a er bergt zich iemand in mijn zuivre woonste

3   en van ons beide' is hij de schoonste

4   al werd ík schoon
  [open ruimte]

(5)   a Ik heb   vee
  a [ ] [ve]rkoren dat ik zwijge

Onder de datum ‘3 Sept.’ kwam in het tweede carnet uit 1927 een voltooide versie tot stand, geschreven over twee pagina's (C3:B, p. 4r en 5r). De latere regels 11, 12 en 16 komen in deze versie echter niet voor. Stadium B is opgenomen in de gecombineerde synopsis.

III

In gepubliceerde vorm is het gedicht in twee verschillende gedaanten overgeleverd. De in Het berg-meer gebundelde versie is tien regels korter dan alle overige versies, met uitzondering van die in het manuscript voor A.A.M. Stols (M2) (zie hierna). Deze tien regels (het slot van het gedicht) zijn bij bundeling het zelfstandige gedicht ‘Er komt iemand bij mij, dien 'k nimmer zag’ [bm15] geworden.

Van de Woestijnes intentie in het Stols-manuscript (M2) is niet geheel duidelijk. De bewuste strofe is onder regel 53 geschreven, maar na een opvallend grote witruimte; bovendien wordt de eerste regel voorafgegaan door het paragraafteken waarmee Van de Woestijne alle gedichten in het manuscript laat beginnen. Hoewel het in het manuscript ongebruikelijk is dat een nieuw gedicht begint op de pagina waar een vorig gedicht eindigt, zijn de witruimte en het paragraafteken opgevat als aanduidingen voor het begin van een nieuw gedicht.

In M3, kopij voor T2 en chronologisch volgend op het manuscript-Stols (M2), begon Van de Woestijne de bewuste strofe op een nieuw blaadje zonder het vorige te hebben afgesloten met een liggend streepje ten teken dat daar een gedicht eindigde. Weliswaar was er op hetzelfde blaadje nog ruimte om de strofe toe te voegen, maar ook andere gedichten in hetzelfde kopijhandschrift zijn op deze wijze over meerdere blaadjes verdeeld zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat in M3 van twee gedichten sprake is. In de tijdschriftpublikatie sluiten de delen op elkaar aan. Na dus het gedicht in M2 in tweeën te hebben gedeeld, voegde Van de Woestijne de delen na M3, tijdens de voorbereiding van de tijdschriftpublikatie T2, weer samen. Bij bundeling zouden ze opnieuw gescheiden worden.

[pagina 611]
[p. 611]

De varianten van de tot zelfstandig gedicht gemaakte strofe in alle bronnen worden gegeven in het variantenapparaat van [bm15].

IV

M1 is kopijhandschrift voor T1 geweest; M3 is kopijhandschrift voor T2 geweest.

Varianten en correcties



illustratie

  (C1 en C2 niet opgenomen)Ga naar margenoot+  
 
2 C3:B   Neen: er verbergt zich iemand in mijn woon,
  M1-D   | | .

3 C3:B a Waar   hoe? Er schuilt iemand in mijne woon.  
  a [ ] ? [   ]
  M1-D   |   | Hoe? | |

4 C3:B a [x]  
  a Mijn huis - gij kent het   - is een glas, en staat  
  b [   ] van [ ]
  M1   | |, |   |
  T1   | |◦ |   |
  P-D   | |, |   |

5 C3:B a open   in volle zon,   voor allen wind.  
  b [ ] voor alle [ ] in [ ]
  c [ ] altijd voor [   ]
  M1-D   |   |

6 C3:B   Zoo kon hij binnen   komen.   Doch, wanneer,  
  M1 a Zóo | | dringen.   W  
  a [   ] Doch: wanneer?  
  T1-D   |   |

7 C3:B   waarom? Daar   is iemand in mijne woon.  
  M1, T1   Waarom? | | ís | |
  P a | | is | |
  b | | í[s] | |
  M3-D   | | is | |

9 C3:B   Mijn glazen huis is rond, en kent geen hoek,  
  M1-D   | | ◦ || zonder | |

10 C3:B   doorschijnend   als een   spheer is van krystal.  
  M1 a |   | sc  
  a [   ] [s]pheer is van krystal,  
  T1-M2   |   |
  M3   | | 'als |   |
  T2, D   | | als |   |

11 C3:B   [ontbreekt]  
  M1-M2   en glansloos   als een zeep-bel die vervloog,  
  M3   | | 'als | |
  T2, D   | | als | |

[pagina 612]
[p. 612]


illustratie

12 C3:B   [ontbreekt]  
  M1-M2   en als een mugge die verdween geluidloos.  
  M3, T2   || 'als | |
  D   || als | |

13 C3:B(11)   Ik zie hem niet. Maar weet: hij is op éen  
  M1-D   En 'k | |

14 C3:B(12) a der   punten van de spheer,   misschien op   al  
  a [ ] stippen [   ]
  M1, T1   |   |; |   |
  P a |   |
  b [   ] á[l]
  M2-T2   |   | al  
  D   |   | ál  

15 C3:B(13)   de stippen van de spheer, en te gelijk  
  M1-D   | | .

16 C3:B   [ontbreekt]
  M1-D   De spheer is ijlt. Hij is 't besef der ijlt.

18 C3:B(15)   met niemand. Het is   duidelijk dat hij  
  M1-D   | | duidlijk mij, | |

20 C3:B(17)   voor mij, bij wien hij inwoont, maar nog meer  
  M1-D   | |◦ | |

21/22 C3:B(18/19)-T1 [geen strofewit]
  P   [strofewit]
  M2   [paginascheiding; strofewit onzeker]
  M3-D   [strofewit]

22 C3:B(19)   Voor mij spreekt het   van-zelf, al weet ik niet  
  M1, T1   | | van zelf, | |
  P-D   | | van-zelf, | |

23 C3:B(20)   waarom, dat hij zich goed   verstoppen wil.  
  M1-D   | | verduiken | |

24 C3:B(21)   Het   laat mij   toe dat ik mij koestren zal  
  M1 a | | gunt de   wat  
  a [   ] [wa]rmte waar 'k mij koestren zal  
  T1-D   |   |

25 C3:B(22)   in zijn bezit,   in zijn mij dier bezit,  
  M1-D   | |   zijn ijverig | |

26 C3:B(23)   in angstig zijn bezit,   in zijn klaarblijkelijk
  M1-D   | | zijn duidelijk

27 C3:B(24)   en duister-vol bezit.  
  M1-D   || donker-diep | |

[pagina 613]
[p. 613]


illustratie

28 C3:B(25)   Want zie: hij is geworden mijne vreugd  
  M1-D   | | ,

29 C3:B(26)   maar ook mijn vrees: ik   vraag   zijn onbekendheid.  
  M1   |   | zijne | |
  T1   | | vráag   |   |
  P a | | vraag   |   |
  b [ ] [vr]á[ag] [   ]
  M2-T2   | | vraag   |   |
  D   | | vráag   |   |

30 C3:B(27)   o Huis, mijn huis, ik voel in 't weeldrigst uur  
  M1-D   - o | |

31 C3:B(28) a u vol van hem, gemeten aan   zijn   aêm  
  b [   ] mond  
  M1-M2   |   | .
  M3 a | | mijn |   |
  b [ ] z[ijn] [   ]
  T2, D   |   |

32 C3:B(29)   Waarom dan   voel ik u bij wijlen leêg,  
  M1-D   | | zijt gij mij | |

34 C3:B(31)   die onbekend moet blijven?  
  M1-D   | | onbevroed | |

34/35 C3:B(31/32)   [strofewit]
  M1   [paginascheiding; strofewit onzeker]
  T1   [strofewit]
  P-D   [geen strofewit]

35 C3:B(32) a Ik weet dat   'k nimmer hem ontmoeten zal  
  b [ ] nooit ik [ ]
  M1-D   |   |.

37 C3:B(34) a van zijn   groot , klaar,   ontzaglijk aangezicht  
  b [ ] breed [   ]  
  M1 a |   | ontzaglijke | | ;
  b [   ] [ontzagl]ijk [   ]
  T1-D   |   |

38 C3:B(35)   al pleegt hij het te   persen in zijn mom  
  M1-D   | | dragen || een | |

39 C3:B(36)   van   onverschilligheid, onaangedaan,  
  M1, T1   | | onverschill'ge luiheid, glad en stom,  
  P a | | onverschil'ge | |
  b [ ] [onverschil]l['ge] [ ]
  M2   |   |
  M3, T2   | | onverschil'ge | |
  D   | | onverschill'ge | |

[pagina 614]
[p. 614]


illustratie

41 C3:B(38) a Ik weet (en   't is vertrouwd   en goed als   Gode  
  b [   ] me   [   ] [God]  
  M1, T1   |   |
  P a |   |
  b -[Ik] [   ]
  M2   Ik |   |
  M3 a |   | 'k  
  a [   ] [']t is vertrouwd   en goed als God  
  T2   |   |
  D   |   | me |   |

42 C3:B(39) a te denken) dat ik spoedig   zal sterven  
  b [   ] [sterven] [zal]  
  M1 a |   |,) |   |
  b om [   ]
  T1   |   | ◦) |   |
  P-M3   |   |,) |   |
  T2   |   |), |   |
  D   |   |,) |   |

43 C3:B(40)   en dan zal   durven sterven. Doch, ik vraag :
  M1-M2   | | dúrven |   |
  M3, T2   |   | ◦ | |
  D   |   |, | |

44 C3:B(41)   zal hij   alleen hier blijven in   mijn huis,  
  M1-D   | | alléen dan | | dit | |

45 C3:B(42)   mijn huis alleen met   hem?
  M1-D   | | hém?

47 C3:B(44)   dat hij niet meê gaat, en met even-diep   besef.
  M1-D   | | begrip.

50 C3:B(47)   hem   altijd bij me hebben zal, en - hoop! -
  M1   | | áltijd | |
  T1   | | altijd | |
  P, M2   | | áltijd | |
  M3, T2   | | altijd | |
  D   | | áltijd | |

51 C3:B(48)   dat hij   zich mijner openbaren zal
  M1-D   | | geheel zich mijner openbaart

53 C3:B(50) a hem nimmer meer en zullen   kunnen zien?  
  b [ ] {[ ]}
  b [ ] {zien en mogen?}
  M1-D   hem nooit meer zien en mogen?...  
 
  [Hierna in C3:B, M1, T1, M3 en T2 nog tien regels, na strofewit; zie hiervoor [bm15]].

[pagina 615]
[p. 615]

Zetfouten

T1 r. 6: kan | kon
  r. 46: mij, | mij;
T2 r. 6: binnendringen | binnen dringen
  r. 46: mêe | meê

Noten

1De tekst van de proza-uitwerking van de passage in C1 luidt in de eerste druk van Beginselen der chemie, p. 106-107:
Het geheim
Ik kan er niet aan twijfelen: ik verberg iemand in mijn huis. Of beter: er heeft zich iemand in mijn huis verborgen.
Gij weet: mijn huis, mijn glazen huis, staat altijd in de volle zon, en open voor alle winden. Aldus is hij binnen kunnen komen. Wanneer? Waarom? Ik wéet dat er iemand is in mijn huis.
Hoe komt het dat ik hem niet zie? Mijn huis is van glas en kent geene hoeken. Mijn rond huis is glad als eene spheer, is doorschijnend als eene krystallen spheer. Ik zie hem niet. Maar hij is op éen der stippen van deze spheer, en misschien op al de stippen te gelijk.
Omdat ik hem niet zie, spreek ik aan niemand van hem. Het is duidelijk dat hij zich verbergen wil, en niet alleen voor mij bij wien hij inwoont, maar meer nog voor de anderen; voor mij is het zelfs, al weet ik niet waarom, van-zelfsprekend dat hij zich verstopt: het laat mij toe mij te koesteren in zijn bezit, in zijn dier bezit, in zijn angstig bezit, in zijn klaarblijkelijk en duister bezit.
Want hij is geworden mijne vreugde maar ook mijne vrees. Ik lijd onder zijne onbekendheid. o, Mijn huis, ik voel het in mijn weelderigste uren, is vol van hem. Waarom voel ik het dan bij wijlen ledig, wepel van zijne aanwezigheid die onbekend moet blijven?
Ik zal hem nimmer ontmoeten. Toch heb ik de illuminatie van zijn groot en klaar aangezicht, al pleegt hij het te persen in zijn masker van onverschilligheid, van onaandoenlijkheid, de dagen dat het nacht is voor mij.
Ik weet, en het is mij eene vertrouwde en goede gedachte geworden, dat ik binnen kort sterven zal. Maar ik vraag mij af: zal hij dan alléen blijven, hier in mijn huis, en mijn huis alleen met hém?
Want hij zal niet meêgaan met mij: dat weet ik met even veel beslistheid. Waarom dan heb ik het gevoel, een gevoel van doorwaakten nacht, dat ik hem altijd bij mij zal hebben en, o hoop, dat hij zich aan mij zal openbaren in de ure dat mijne gesloten oogen hem niet meer zullen kunnen zien?....
- Er komt iemand bij mij, dien ik nimmer heb gezien. Hij is vriendelijk uit der mate. Hij zegt mij:
‘Er woont iemand bij mij; er verbergt zich iemand in mijne woning.
Ik zie hem niet; maar ik ken hem, hij is mijn liefste bezit’...
Ik durf niet zeggen dat deze vriendelijke vreemdeling liegt. Ik durf niet zeggen dat zijn bewoner de mijne is.
Ik durf niet zeggen, helaas, dat deze bewoner misschien niet eens bestaat. Want hij bestaat in mij.
(Ook in VW dl. 3, p. 694-695.)
[pagina 616]
[p. 616]
2F. van Elmbt heeft bij dit gedicht gewezen op invloed van het 35e lied van Hadewijch. Zie Van Elmbt, ‘Karel van de Woestijne en Hadewijch’, p. 236-238.
3Van het gedicht verschenen vertalingen in het Duits en het Frans.

margenoot+
[1-2→1-2]
margenoot+
[1-2←AI, 1-2; 1-2→1-2]

margenoot+
[1-2←AI, 1-2; 1-2←AII, 1-2]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken