Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verbroken cirkel (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verbroken cirkel
Afbeelding van Verbroken cirkelToon afbeelding van titelpagina van Verbroken cirkel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (23.12 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verbroken cirkel

(1992)–Frits Wols–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

3

Hoewel Rolf zich aardig had aangepast en zich thuis begon te voelen in Nederland, waren er toch dingen die hem flink hinderden. Op een avond kon hij zich niet langer inhouden. ‘Verdomme, het is me ook een rotboel hier!’ schreeuwde hij.

Iedere keer als hij tot laat in de nacht gestudeerd had en hij dan nog naar de w.c. wilde, maakte de hospita hem een standje. Hij moest er maar voor zorgen vroeger naar het toilet te gaan, aangezien zij steeds in haar slaap gestoord werd.

‘En als u denkt dat ik hierheen ben gekomen omdat mijn land geen werk voor me heeft, dan heeft u het mis. Mijn vader is onderchef van een der grootste warenhuizen in Suriname. U moet niet zeuren. Nu eens mag ik geen meisje op mijn kamer dan weer mag ik mijn kleren niet over de stoelen hangen. Wat gaat dat alles u eigenlijk aan? Ik betaal u toch goed en ik mag in ruil daarvoor toch zeker wel een beetje privacy hebben?’

‘Waar heeft u het toch over?’ zei de vrouw quasi verbaasd. ‘Ik heb het geen moment over uw afkomst gehad. In mijn huis, let wel in mijn eigen huis, mag ik toch zeker ook wel iets te zeggen hebben? Ik geloof niet dat ik u rekenschap hoef te geven omtrent de regels die ik nageleefd wens te zien. U moet nou niet denken dat ik aan uw gezicht kan zien uit welke familie u komt. U bent onderwijzer, maar het interesseert mij echt niet wat uw vader is. Of dacht u soms dat ik u anders zou behandelen dan de classificeerders die uit Suriname komen? Ik kijk wel uit.’

Rolf was van zijn stuk gebracht. Hij besefte nu zelf ook dat hij te hard van stapel gelopen was. Eigenlijk voelde hij zich ook al een paar dagen rot. Hij wist zelf niet hoe dat kwam. Op de cursus die hij volgde ging het niet slecht. Neen, hij moest het misschien toch bij zichzelf zoeken.

‘Sorry,’ zei hij zacht, ‘ik geloof dat ik liever niet met mijn afkomst te koop moet lopen. Ik hoop dat u mij begrijpt.’

‘Het is al in orde jongen,’ antwoordde ze gemoedelijk. ‘Jullie Surinamers zijn zo gauw op je teentjes getrapt en jullie zoeken het vaak waar je het niet zoeken moet.

[pagina 14]
[p. 14]

Maar kom, mijn ogen zijn vermoeid. Slaap ze.’

Rolf beet op zijn onderlip. Natuurlijk! Ze had hem weer op een mooie manier de mond gesnoerd. Die verdomde vlotheid van deze mensen. Dat kon hij niet verdragen. Hij had er zo'n hekel aan dat ze op alles een pasklaar antwoord wisten. Je kreeg geen kans met je onhandige tong je gedachten onder woorden te brengen. Waarom had hij maar niet gezegd dat ze aan een vorm van neurose leed en dat ze daarom zo licht sliep. Terwijl hij naar zijn kamer terugliep, dacht hij na over de woorden van zijn hospita. Gelukkig was het niet op een scene uitgelopen. De komende dagen moest hij zich maar koest houden. Door een vervelende houding te etaleren zou hij zijn verblijf bij deze hospita in gevaar kunnen brengen.

Rolf kleedde zich uit, trok zijn pyama aan en kroop onder de dekens. Hij kromde zich toen hij merkte dat zijn voeten bloot kwamen te liggen. Langzaam zakte hij weg in een onrustige slaap.

 

In de weken die volgden was de Surinamer erg gespannen. Overal waar hij kwam, gebeurde er iets waaraan hij zich ergerde. Zo stapte hij eens een cafe binnen en bestelde een glaasje bier. Omdat hij nog niet zolang in Nederland was, kon hij geen onderscheid maken tussen nette en minder nette zaken. Eigenlijk zagen al die cafes er even netjes uit. Niet zoals de beruchte kroegjes in Suriname, waar je al van op een afstand kon zien dat er iets niet pluis was. Het feit alleen dat iedereen in Nederland in een colbert rondliep, terwijl men in Suriname gedwongen was minder kleren aan te trekken, vanwege de hitte, werkte zo verwarrend op de onwennige immigrant. Het zou nog zeker een tijdje duren alvorens hij de straatwerker van de onderwijzer zou kunnen onderscheiden. Rolf nipte aan zijn glas. Hmm, niet gek, dacht hij. Hij leste met enkele flinke slokken zijn dorst en bestelde nog een biertje. Op dat moment zag hij een goeduitziende veertiger de ober wenken. Ze bespraken iets op fluisterende toon. Vervolgens tapte de man achter de bar het bier, liep op Rolf toe en zei: ‘Dit zal ik niet in rekening brengen. U krijgt het van die meneer daar.’ Rolf was wel het een en ander gewend in Suriname, maar dat een wildvreemde hem een pils ging aanbieden en liefst op zo'n geheimzinnige manier, dat begreep hij niet zo goed. Hij dacht meteen aan situaties waarvan hij helemaal niet gediend was. Hij weigerde beleefd het bier, maar de ober vertelde hem dat het in

[pagina 15]
[p. 15]

Nederland een doodgewone zaak was dat iemand een vreemdeling bij wijze van sympathie iets aanbood.

Na de woorden van de ober was Rolf weer op zijn gemak gesteld. Hij hief zijn glas in de richting van de gulle heer en dronk van het heerlijk schuimende vocht. Nu voelde hij zich tenminste een beetje prettiger. Zoiets moest eigenlijk vaker gebeuren. Daar knapte je van op. En dan te bedenken dat thuis die vervelende hospita hem met een kopje koffie zat op te wachten. Neen, van koffie moest hij niets hebben. Een lekker biertje, dat deed je veel vergeten. Zijn gedachten gingen terug naar Suriname. Hij zag zichzelf in de Brutusclub met een paar aardige meisjes; zalige muziek, allemaal vrienden die elkaar kenden, wiegende heupen en schuifelende voeten over de dansvloer. Verdorie, dit alles behoorde nu tot het verleden. Nu moesten de jongens hem eens zien. Zo moederziel alleen in een kroeg vol onbekende gezichten als maskers. Gelukkig dat het bier hier hetzelfde was als in de Brutusclub. Een schrale troost.

Hij werd zich plotseling bewust van de aanwezigheid van een figuur naast hem. Hij keek langzaam op en zijn blik ontmoette die van de man van wie hij het glaasje bier gekregen had. Groot en breed stond daar de Rottendammer. In zijn ogen lag de glazige schijn van iemand die net iets teveel gedronken had. Toch schommelde de zwijgende toeschouwer helemaal niet op zijn benen. Integendeel: de wijde stand verried een zekere stabiliteit welke Rolf even deed twijfelen aan de goede bedoelingen van zijn weldoener.

‘Excuseert u mij even, meneer,’ begon de vreemdeling, ‘maar bent u geen Curaçaoënaar? Ik bedoel, u spreekt toch papiamento, niet?’

Rolf keek de man een poosje aan. In dit land kun je je ware afkomst beter voor jezelf houden, had een vriend hem verteld. Aan de andere kant wilde hij altijd eerlijk blijven tegenover zichzelf en zijn land. Hij schudde zijn hoofd en sprak op de lijzige toon, eigen aan heel wat pasaangekomenen uit zijn land:

‘Ik ben Surinamer, meneer!’

‘Zo, Surinamer, dat is nou toevallig! Bij mij op de werkplaats heb je al twee Surinamers. Fijne jongens hoor. Zulke kerels!’ Hij hief zijn duim met een wijds gebaar omhoog en raakte daarbij haast de lijn waarmee een binnenstappende dame haar poedel tot gehoorzaamheid rukte. Terwijl hij plaats nam op de stoel naast Rolf zei hij: ‘U hebt toch geen bezwaar dat ik u gezelschap hou, hè.

[pagina 16]
[p. 16]

Tenslotte ben ik geen twintig meer en het staan maakt mij te groot naast jou. Neem me niet kwalijk, maar het is toch prettiger als we mekaar tutoyeren, niet? Hier in Holland houden wij niet van dat stijve gedoe.’

Rolf liet de man rustig praten en reageerde slechts met een verlegen glimlach. Toen hij merkte dat er geen bier meer op tafel stond, bestelde hij nog twee glazen. Zijn metgezel drong er bij de ober op aan ook deze bestelling op zijn rekening te plaatsten. Rolf ontspande zich en begon het een en ander over zichzelf te vertellen. ‘Drie maanden geleden ben ik hierheen gekomen met de Siosa Grimaldi. Zo'n Italiaanse lijn. Niet dat het mij in Suriname slecht ging, maar ik had zoveel gehoord over de studiemogelijkheden hier, dat ik persé een kijkje wilde nemen.’

‘Ach, dat zeggen jullie allemaal man, dat het jullie daar best beviel. Kom nou, ik ben ook niet van gisteren. Ik lees ook wel de krant. Soekarno heeft er de boel in de war geschopt en nu zitten jullie te kijken hè? Nu is Nederland goed genoeg voor jullie.’

De plotselinge verandering in de toon van de spreker had een averechts effect op Rolf. In plaats van zich kwaad te maken antwoordde hij rustig: ‘Ik vrees dat u zich vergist, meneer. Wij hebben niets uit te staan met Soekarno. Onze premier is Pengel. Bent u niet in de war met Oost-Indië?’

‘Nou ja, je begrijpt me wel. Als het je daar zo goed ging, was je niet hier gekomen. Hier heb je immers alles tegen. De kou, de mentaliteit van de Hollander, je moet je aanpassen, noem maar op. En toch zie je maandelijks de schepen vol Surinamers het land binnenvaren. Is het dan niet om het geld?’

Rolf wist, dat hij deze man moeilijk kon uitleggen hoe arm zijn land was aan goede studiefaciliteiten, terwijl Nederland zoveel mogelijkheden bood. Over de duizenden rijke Surinamers die hier hun vakantie kwamen doorbrengen, over de evenzovele studenten die naar dit land kwamen, kon hij maar liever zwijgen. Er viel niet te praten met iemand die al bij voorbaat bevooroordeeld was over Surinamers. Hij ledigde zijn glas en wenkte de ober.

‘Ga je nu al afrekenen?’ vroeg de rijzige figuur weer. ‘Zo zijn ze nu allemaal hè,’ pufte hij tegen de ober, die het raadzamer vond om te zwijgen en geen blijk van solidariteit te geven.

‘Enfin, jongeman,’ herstelde de man zich. ‘Wat zal ik zeggen. Ze begrijpen je altijd verkeerd, de vreemdelingen, altijd. Maar zeg... als je denkt, dat we hier in Amerika zitten, dan vergis je je toch even, hoor! Als je denkt, dat ik je om je huid een plisje heb aange-

[pagina 17]
[p. 17]

boden, als je denkt ..eh ..eh .. dat ik jouw soort niet moet ... nou ja, laat maar ... verdomme!’

De kwaadheid die in Rolf opkwam zakte weer weg en zijn vuisten ontspanden zich toen de grote vent zich terugtrok met het gebaar van ‘laat maar lopen’.

De student haastte zich het café uit en nam zich voor dergelijke drankgelegenheden in de toekomst te vermijden.

 

In het gebouw van de A.M.V.J., een studentenvereniging, zaten enkele Surinamers en Antillianen gezellig te bomen. Nu en dan verscheen even het hoofd van een landgenoot in de deuropening om snel weer te verdwijnen, wanneer de speurende ogen niet hadden gevonden waarnaar gezocht werd. Hier en daar werd een glaasje ingeschonken terwijl een enkeling geconcentreerd zat voor een stencil.

‘E Kera, fa?’ informeerde een kleine man met een sikje. Hij stapte lachend op Rolf toe en stak zijn hand uit. Deze keek verrast op en probeerde zijn mondhoeken ook tot een lach te plooien, maar herkende de Surinamer niet, die hem zo joviaal gegroet en naar zijn welzijn gevraagd had.

‘E fa?’ antwoordde hij met een wedervraag, krabde zich toen achter de oren en vroeg vervolgens: ‘Maar luister, vriend, ik kan je niet helemaal plaatsen, help mij nô. Waar hebben wij elkaar voor het eerst ontmoet?’

De man deed verontwaardigd een stap achteruit. ‘Zie je dit soort dingen, jongen, dat is de fout van ons Surinamers. Deze man heeft met mij gespeeld daar bij Bakawerfi in Paramaribo en nu doet die man alsof hij mij helemaal niet kent.’ Even kreeg Rolf medelijden met hem. De man had hem zeker voor iemand anders gezien. Het feit, dat hij hem Kera had genoemd, zei al genoeg. Hij merkte op dat hij geen Kera heette, maar Rolf.

‘Dat geeft niet!’ schreeuwde de teleurgestelde landgenoot. ‘Ik weet ook niet meer hoe je precies heet, maar ik weet wel, dat we je altijd Kera noemden vooral op het voetbalveld.’

Rolf was wel erg gesteld op voetballen, maar zelf deed hij er niet veel aan. Geboren in het district, werd hij pas op zijn elfde jaar naar Paramaribo gestuurd. Daar had hij weinig tijd om te spelen. Ijverig studeren om de stadskinderen bij te houden was zijn grootste zorg geweest.

‘Kom man, forget it,’ troostte een derde persoon, die de hele scene had meegemaakt.

[pagina 18]
[p. 18]

‘Ik snap niet waarom je je drukt gaat maken over zo'n gek ding. Als de man je niet meer wil kennen, bekijkt hij het toch! Weet je niet dat er in dit land heel wat landgenoten zitten die elkaar zoveel mogelijk ontwijken? Eenmaal in Nederland herken je je eigen mensen niet terug jongen. Meestal worden ze ‘bakras.’ Het laatste woord was niet erg gelukkig gekozen. En dat wilde Rolf toch wel even duidelijk maken aan die vent die het had opgenomen voor de andere. Dat hij zijn best deed zich in dit land aan te passen, was normaal. En dat was het gunstigste geval. Snel in de gevangenis belanden of ergens als ‘bodyguard’ fungeren voor een Rotterdamse schone met alle gevaren daaraan verbonden, was een even grote mogelijkheid.

‘Luister, amigo,’ begon Rolf rustig. Daarbij keek hij onafgebroken naar zijn tegenstander. ‘Ik wil je even vertellen dat ik mij geen “bakra” voel. Je zou er dus wel goed aan doen voortaan beter op je woorden te letten.’

‘Yongu no lul!’ reageerde de aangesprokene fel, waarmee hij wilde aangeven dat hij geen last van Rolf moest ondervinden. Deze liet zich echter niet zomaar afsnauwen. ‘Vertel me alsjeblieft niet dat ik niet moet lullen man, want dat hoef ik niet te nemen. Je weet heel goed wat het betekent wanneer je iemand voor “bakra” uitmaakt. Iedereen zal gaan denken dat ik mij als een Europeaan voel. Het zal verder verteld en zelfs naar Suriname overgebriefd worden. Je moet één ding niet vergeten: ik ben Surinamer en dat blijf ik mijn hele leven. Ach, eigenlijk ben ik je helemaal geen verklaring schuldig en ik doe het dan ook alleen, omdat hier heel wat andere Surinamers zitten. Maar okéé, laten we het maar hierbij laten.’ Rolf wilde zich omkeren en naar zijn plaats terug lopen. Op dat moment werd er op zijn schouder getikt. Toen hij opkeek, voelde hij een vuist in zijn maagstreek. Het volgende ogenblik lag hij voorovergebogen op de vloer. Voor hem stonden de twee mannen met wie hij zo sportief had willen redeneren over zijn identiteit. Kreunend stond hij op. De man met het sikje lachte vals. De grotere keek loerend naar Rolf en wreef met zijn linkerhand over zijn rechtervuist. Ondertussen waren de andere Surinamers en Antillianen samen gestroomd en probeerden de agressieve vechtjas te verwijderen. Dit nam hij niet en het duurde niet lang of de stoep voor het gebouw was veranderd in een slagveld. Enkele passerende Antillianen, die dachten dat hun landgenoten in gevaar verkeerden, snelden de Curaçaoënaars te hulp. Rolf had zich juist in het gevecht gestort, toen de politie

[pagina 19]
[p. 19]

verscheen, die de groep uit elkaar dreef. Rolf maakte dat hij weg kwam. Grappig, dacht hij, dat een enkel woord zo'n vechtpartij had kunnen veroorzaken. Voortaan zou hij zijn vrienden met zorg moeten kiezen, peinsde hij. Als hij er tenminste nog vrienden op na zou houden. Zijn broer was al naar Suriname teruggekeerd en dus zou hij zijn eigen boontjes moeten doppen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken