Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hare roeping getrouw (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hare roeping getrouw
Afbeelding van Hare roeping getrouwToon afbeelding van titelpagina van Hare roeping getrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hare roeping getrouw

(1896)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

XVIII.

 
Et tu, Brute!
 
 
 
Caesar.

‘Zoo!’

Hoe dreigend klonk dat woord uit Clem's mond Betsy in de ooren. Het was nog vroeg. Zij zat voor het open venster een briefje aan Dora te schrijven en verwachtte weinig zijne komst, daar hij niet gewoon was op dat uur reeds wakker te zijn. Zij bemerkte terstond dat hij bleek zag, maar dezen keer vroeg zij niet bezorgd naar de oorzaak er van. Voor zijn vasten blik sloeg zij den haren neer, doch terstond ook weer opziende, zag zij hem rustig vragend aan.

Door geen enkel teeken wilde zij verraden dat de gedane stap niet uit eigen beweging was geschied. Zouden op die bekentenis niet noodzakelijk andere moeten volgen en zouden die pa niet in een verkeerd daglicht kunnen stellen? Zij wist dat hij haar langs dezen weg gelukkig wilde maken, hoe weinig hij vermoedde dat hare gelofte haar meer had doen lijden dan zij gedacht had ooit te kunnen dragen; maar Clem en anderen konden dat alles niet zoo goed begrijpen en zouden hem licht verkeerd beoordeelen. De gedachte, dat pa in haar aanstaand geluk geloofde, dat zij hem genoegen deed door haar stap en dat zij zijne liefde weder verdienen zou, in waarheid verdienen, had haar tot alles moed geschonken en gaf haar ook kracht, nu het oogenblik daar was, dat zij met angst en vreezen had verbeid.

[pagina 210]
[p. 210]

‘Je wist dat ik komen zou, Bets,’ ging Clemens voort op denzelfden dreigenden toon, maar minder kalm.

‘Ja, natuurlijk dacht ik dat je gauw zoudt komen. Heeft Walter het je verteld?’

‘Neen, om alle duivels niet!’ zeide hij, nu nader tredend en haar onheilspellend aanziende. ‘Daartoe zou hij den moed niet hebben.’

‘Is daar dan moed toe noodig?’ vroeg zij met bevreemding.

‘Ja, voor hem is er moed noodig om mij te zeggen dat hij mijne zuster overgehaald heeft zijne vrouw te worden,’ antwoordde hij met nadruk en voegde er bitter bij: ‘Men heeft mij gefeliciteerd met mijn aanstaanden zwager.’

‘Hoe weten zij het zoo gauw!’ zeide Betsy losweg, terwijl zij naar buiten zag.

‘Ja,’ hernam hij op den toon van het diepste, smartelijkste verwijt, ‘hoe weten vreemden het eerder, zou men zeggen, dan de eigen broer, die meende dat zijne zuster hem liefhad.’

Wij zeggen veel meer in een gesprek door blik, toon, houding, gang of gebaar, ja, met de beweging onzer zwijgende lippen of de houding van ons hoofd dan met woorden, en al die kleine tolken onzer gedachten verraden en verkoopen ons.

Een ondeelbaar oogenblik hadden Betsy's lippen getrild, even hadden de fijne neusvleugels zich bewogen. Bij de gedachte hem niet te mogen zeggen dat zij naar hem verlangd en slechts pa's verbod haar weerhouden had, was een diepe, vlijmende smart door hare ziel gegaan en Clemens had de weerspiegeling er van op haar gelaat gelezen.

Vergeefsch was de strijd, in lange nachten gestreden, voorbereiding tot deze ontmoeting; nutteloos het pantser, waarin zij zich veilig gehoopt had tegen ieder beroep van zijn kant op hunne wederzijdsche genegenheid; verloren de uren van angst en droefheid, waarin zij over-

[pagina 211]
[p. 211]

legd had hoe zich in dit uur te verantwoorden. Om het oog zijner liefde te misleiden, had zij zich nog te weinig in het veinzen geoefend.

Clemens twijfelde niet meer. Wat hij eerst slechts vermoed had was nu zekerheid geworden.

‘Bets!’ zeide hij, plotseling bij haar knielend en haar in de neergeslagen oogen ziende, ‘bedrieg mij niet. Stort je hart voor mij uit. Mij kun je niet misleiden, zooals je het de wereld doen zult... dat weet je immers wel, kind! Vertel mij wie er je toe overgehaald heeft. Je broer Clem kun je wel vertrouwen, niet waar?’

Zij zag naar zijne hand, die teeder de hare omvat hield. Hij wachtte vruchteloos op antwoord.

‘Ik weet alles, alles, wat er in je omgaat,’ ging hij voort. ‘Vertel mij je leed. Het zal je goeddoen en ik zal je helpen alles te herstellen.’

‘Ik heb je hulp niet noodig,’ zeide zij koud. ‘Walter heeft mij tot vrouw gewenscht en ik heb “ja” gezegd. Is dat iets ongewoons?’

‘Ik weet dat je nooit liegt,’ antwoordde Clem, haar vast aanziende. ‘Zeg mij dan dat je hem liefhebt.’

‘Wie geeft je het recht mij zulke vragen te doen?’ vroeg zij en trachtte hare hand los te maken. ‘Ik ben niet voornemens je op alles te antwoorden, wat je verkiest te vragen.’

‘Och, het is zulk een natuurlijke, eenvoudige vraag aan een meisje, dat zich pas verloofd heeft,’ zeide hij met een bitteren glimlach, ‘maar ik behoef het antwoord niet. Ik wil je niet langer folteren, want ik ken je geheim. Ik zal je alles zeggen en meer nog dan je zelf wist. Luister eens. Dominee Terhorn had geld noodig; hij verteerde te veel en zijn zoon verteerde ook te veel. Zijne eigene genoegens en gemakken op te offeren was niet van hem te vergen en dus verzocht hij zijn zoon zoo goed te willen zijn. Maar de zoon had er ook geen zin in en toen zei Dominee Terhorn: ‘Kom aan, ik heb een mooie dochter, die veel van mij houdt; die liefde kan met vrucht geëx-

[pagina 212]
[p. 212]

ploiteerd worden.... Is Betsy maar eenmaal rijk, dan helpt zij mij.... En toen heeft hij er je toe gekregen. Hoe, dat weet God, maar dat alles zijn werk is, weet ik zeker en dat weet jij evengoed als ik.’

Zijne stem had steeds hartstochtelijker geklonken en nu trachtte hij op haar gelaat de uitwerking zijner woorden te lezen.

Natuurlijk,’ ging hij voort, ‘geloof je mij niet. Nu wil je nog niets in zijn nadeel hooren, maar er zal een tijd komen, wanneer je met tranen zeggen zult: ‘Clem had gelijk.’

Hij vermoedde weinig dat de waarheid, die hij slechts geraden had, in dit oogenblik als een bliksemstraal in haar hart was gevallen met verwoestende kracht; - dat hij een afgodsbeeld van zijn voetstuk had gestooten, en een lang gedroomde droom voor altijd voorbij was.

Zij had haar gelaat naar het venster gekeerd en zag schijnbaar onverschillig naar buiten, maar in haar was zielesmart en pijn. Een oogenblik kwam er een nevel voor hare oogen, maar zij was het zich nauwelijks bewust. Het was haar of met iedere ademhaling een diepe onderdrukte kreet zich uit hare borst een uitweg wilde banen. Zij zag de kust verdwijnen, die zij, arme schipbreukelinge, had gehoopt te bereiken en gevoelde zich nu alleen en hulpeloos op de eindelooze zee van het leven.

Voor het oog van Clemens evenwel zat zij daar zoo kalm, als had zij nauwelijks geluisterd.

‘'t Was in de laatste weken niet goed tusschen ons, Bets, niet als vroeger,’ ging hij voort. ‘Pa had mij wijsgemaakt, - en ik was stom genoeg het te gelooven - dat je boos waart, omdat ik laatst met die promotiepartij de stad een beetje van mij heb doen spreken. Weinig vermoedde ik de oorzaak van die vriendelijke waarschuwing. Hij wou mij van je verwijderd houden en je liefde voor mij uitblusschen. Ik vrees dat het hem maar ál te wel gelukt is.’

Hij legde zijn hoofd op hare knieën; het bewoog krampachtig, alsof hij schreide.

[pagina 213]
[p. 213]

Met innige liefde legde Betsy hare hand op zijn hoofd en noemde zacht zijn naam op den teederen toon, dien een vrouw aanneemt, wanneer zij een man ziet lijden om harentwil.

‘Ik vrees dat ik erg jongensachtig ben,’ zeide hij, het hoofd weer half opheffende, doch zonder haar aan te zien, ‘maar ik ben ook nog niet veel meer dan een jongen, vooral bij jou, Bets. Grootere mannen dan ik waren bij hunne moeders of de vrouw, die zij liefhadden niet anders. Denk er maar niet meer over.’

Hij stak zijn zakdoek weg, als wilde hij daarmede alle jongensachtigheid voorgoed vergeten en stond op om de kamer op en neer te loopen.

‘Walter is een ellendeling,’ zeide hij plotseling, blijkbaar hare aandacht op een ander willende vestigen, omdat hij zich schaamde over zijne tranen.

‘Bedenk dat je in mijne tegenwoordigheid spreekt,’ antwoordde zij met zacht verwijt.

‘Ja, natuurlijk moet je zijne eer ophouden, maar dat zou je niet doen, als je wist wat ik weet. Een ellendeling is hij; eens zul je het zelf zeggen. Hij weet niet welk een lieven beau-frère hij aan mij krijgt, Ha, ha!... Adieu, ik heb nog een appeltje met papa te schillen.’

Het was zóó duidelijk dat hij verlegen was over zijne tranen, dat Betsy nauwelijks over zijne woorden nadacht.

Hij ging, als op den dag, toen hij meende het gevaar van haar te kunnen afwenden, de studeerkamer binnen en dezen keer werd hij hartelijker verwelkomd.

‘Goeden morgen,’ zeide ds. Terhorn vergenoegd. ‘Je hebt het groote nieuws zeker al gehoord, hè?’

‘Neen,’ antwoordde Clemens, verwonderd opziende. ‘Welk groot nieuws?’

‘Wel, het engagement,’ zeide ds. Terhorn, eenigszins verlegen de pen in den inkt doopende, waarmede hij bezig was de namen op te schrijven van hen, die een verlovingskaart zouden ontvangen.

[pagina 214]
[p. 214]

‘Welk engagement?’ vroeg Clemens met een even onnoozel gezicht.

‘Van Betsy en Van Zelheim. Eergisteren op de buitenpartij is het tusschen hen in orde gekomen en gisteren is mevrouw hier geweest om accès te vragen.’

‘Van-Bet-sy-en-Van-Zel-heim!’ herhaalde Clemens met de grootste verbazing.

‘Ja.’

Ds. Terhorn zeide het zoo kordaat mogelijk, maar zijn gezicht werd rood van toorn en hij was niet op zijn gemak, terwijl hij trachtte den blik te doorstaan, die op hem gevestigd was. De hevigste verwijten zouden hem minder onwelkom zijn geweest dan deze botte verwondering, die hij wel voor geveinsd hield, doch waartegen hij zich zoo spoedig niet wist te wapenen.

‘Maar dat meent u niet,’ zeide Clemens. ‘Hoe zou ik achting voor u kunnen gevoelen, als dàt waar was!’

‘Je behoeft geen achting voor mij te gevoelen!’ riep ds. Terhorn driftig uit. ‘Je behoeft de daden van je vader niet te ontleden, kwajongen, die je ben!’

‘Dan kunnen zij ook zeker den toets niet doorstaan,’ antwoordde Clemens rustig, zonder den blik af te wenden van het roode gezicht zijns vaders.

‘Scheer je weg,’ zeide ds. Terhorn nog driftiger. ‘Je ben mij een doorn in het oog. Voor jou geluk heb ik het gedaan en je beloont mij nog met ondank!’

‘Dank u, dank u vriendelijk. Ik zal dit vaderlijk liefdebewijs niet aannemen. Betsy en ik zouden al te veel verplichtingen aan u krijgen. Voor haar hebt u ook prachtig gezorgd.’

‘Je ben gek. Trouwen er niet duizenden meisjes met jongelui als Van Zelheim!’

‘Goed, goed,’ antwoordde Clemens tandenknarsend, ‘maar zij niet; zij in eeuwigheid niet.’

Zijne drift gaf ds. Terhorn kalmte en spottend naar zijn zoon ziende, zeide hij met sarrenden glimlach: ‘Zij is anders al aardig op weg, hè?’

[pagina 215]
[p. 215]

‘Luister goed, vader,’ antwoordde Clemens en zelfs uit zijne lippen was alle kleur geweken, ‘luister goed, zeg ik. Ik zweer niet dat ik dit huwelijk verhinderen zal, want het arme kind schijnt zelf te willen en tegen vrije keuze is moeilijk te strijden, maar wat gedaan kan worden om het te beletten zal ik doen. Voor mij verder geen vaderlijke weldaden meer dan die u als vader verplicht zijt tegenover een minderjarigen zoon of om uw naam niet durft laten. Met Augustus kom ik thuis wonen en eten, en daarmede kunnen vanzelf de grootste uitgaven ophouden. Om mijnentwil behoeft u Betsy's geluk dus niet te verwoesten; als het gebeurt, is het alleen voor u. Het is ook nog niet te laat om het engagement niet publiek te maken. Door minder kostbaar te gaan leven, kunnen wij veel spoediger ons doel bereiken.’

‘En wat zullen de menschen dan wel zeggen?’ zeide ds. Terhorn schamper, Clemens' eigene, dikwijls herhaalde woorden gebruikende als een wapen om hem te bestrijden.

‘Laten zij naar den duivel loopen! Zoolang men niemand ongelukkig behoeft te maken, kan men naar hunne meening vragen, maar verder niet. Dus nog eens papa, bedenk u,’ en hij ging de kamer uit.

Een hatelijke lach klonk hem na.

 

Er lag een klein, driekantig briefje op de kamer van Maurits Volkertsma, toen hij dien middag van het kantoor thuis kwam en terwijl hij het opnam en bezag, verbleekte de bruine tint van zijn gelaat.

Mademoiselle Dora Volkertsma,
aux soins de Monsieur U.M. Volkertsma.

Op de sluiting van de enveloppe stond een sierlijke B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken