Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hare roeping getrouw (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hare roeping getrouw
Afbeelding van Hare roeping getrouwToon afbeelding van titelpagina van Hare roeping getrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hare roeping getrouw

(1896)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 277]
[p. 277]

XXV.

 
O! mihi praeteritos referat si Jupiter annos!
 
 
 
Vergilius.

De zon brandde en scheen slechts om te verblinden; de natuur was zonder eenige aantrekkelijkheid, de stad een opeenhooping van rampzaligen. Zóó althans scheen het Walter van Zelheim toe. Hij liep rechtop, met de hand aan het gevest van zijn sabel, keek werktuigelijk naar de menschen, die hij tegenkwam, en groette wie hem groetten, maar hij had wel gebogen willen gaan, naar niemand ziende en door niemand gezien.

Zij stond weer vóór hem, zooals zij straks stond, hare gestalte opgericht, haar gelaat zoo bleek! Achter haar het venster met het welbekende vergezicht, hare linkerhand steunend op het werktafeltje, waarbij zij gezeten had, haar rechter koel naar hem uitgestoken, als het laatste wat zij zich verplicht voelde hem te geven. Zij had geweend en die tranen, zij hadden hem een geheim ontsluierd, reeds lang door hem vermoed. Of had hij niet gezien hoe iederen dag de levenslust, die vroeger uit hare oogen straalde, plaats maakte voor weemoedige smart, welke de wanhoop verried in haar binnenste? Had hij niet opgemerkt dat zij huiverde voor zijne aanraking, haar gelaat afwendde van zijn kus?

En terwijl zij op den voorgrond bleef, doemde achter haar een donkere mengeling van zondige tooneelen.

Verlichte zalen, stroomende wijn, klinkende glazen;

[pagina 278]
[p. 278]

gejuich en getier; spel en zang; en hij van ieder drinkgelag de ziel, de leider, die jonge harten had besmet met de spatten zijner vuile scherts, zinkenden had helpen verdrinken en verlorenen tot zijne vrienden had gemaakt.

Duistere straten, dwalende gestalten, muziek en dans, bedwelmde zinnen, onreine begeerten.

Een wilde kreet wrong zich uit zijne borst. Wat had hij nu niet willen geven om te niet te kunnen doen hetgeen voorbij was; woorden te kunnen herroepen, die hij eens gesproken had; rein te zijn, rein genoeg om haar te mogen naderen zonder dat vreeselijk bewustzijn van schuld.

Hij trachtte die herinneringen te verdrijven, of Betsy uit zijne gedachten te bannen, want hij wist dat zij niet bij elkander behoorden, maar in zijne ziel was het niet anders. Hij had haar nooit moeten beminnen, nooit het beeld van dat reine kind moeten woning geven in zijn hart; dat wist hij nu.

Was er een God? Waarom vernieuwde die God zijne jeugd dan niet? Waarom mocht hij niet opnieuw zijn leven beginnen? In de diepte van zijn berouw scheen het hem een oogenblik mogelijk.

Hij zag zichzelf, zooals hij had kunnen zijn en zooals hij was.

Dan rijk, benijd, gelukkig, zij zijn vrouwtje, dat hem liefgehad zou hebben; - nu, alleen, verlaten, bespot misschien! In het bezit van al de gemakken, die men zich door rijkdom verschaffen kan, van al het genot, dat door aanzien en rang te verkrijgen is, maar zonder de koesterende liefde eener reine vrouw. De eenige, die hem had kunnen redden, had zich van hem afgewend; hij moest nu dieper zinken....

Hij zag op. Waarheen was hij gedwaald?

Rondom hem was bosch; geen geluid stoorde de droomerige stilte dan het vallen van een blad of het knabbelen van een eekhorentje aan den bast van een spar. In de verte baadde zich een veld in het zonlicht, maar

[pagina 279]
[p. 279]

hier drongen de stralen niet tot onder de breede eiken en het donkergroene mos was bijna zwart in de heerschende schemering. Het breede water, dat hem had doen stilstaan, scheen de verblijfplaats van geesten; nu en dan borrelde er iets tot op de oppervlakte, dan was alles weer geheimzinnig stil.

Hij bleef staan en dacht over iets na. Hij dacht wat er gebeuren zou, als hij daar op den bodem van het water lag, onbewust van al wat gebeurd was en gebeurde, slapend den eeuwigen slaap; - hoe lang hij daar liggen zou en of hij opgemerkt zou worden door één van hen, wier voetstappen dicht bij hem op het mos zouden kraken: houthakkers, sprokkelaars, spelende kinderen of heeren en dames uit de stad; - hoe hebzuchtige mannen zijn lijk zouden ophalen, naar zijn zakdoek zoeken om zijne naamletters te lezen en tevreden knikken zouden om elkaar te zeggen dat het waarlijk de vermiste heer was en dat een goede fooi hun niet zou ontgaan; - hoe zij hem op een baar zouden leggen, hem bedekken met een kleed en naar huis dragen; - hoe langzaam het gaan zou en hoeveel menschen er achter zouden loopen: kooplui, juist van hun kantoor komend en nieuwsgierig vragend wat er te doen was; jongens, vechtend om de beste plaats; handwerkslui, zich vergastend op een standje en overal gezichten aan de vensters; - hoe de zware baar thuis in de gang neergezet zou worden en mama hem zou kussen en bij den naam roepen; - hoe rijtuig op rijtuig voor de deur zou stilhouden om condoleantie-visites te brengen en hoe na eenige dagen een begrafenis volgen zou, rijk in hooggeplaatste ooms met ridderorden en eereteekens. Ach! dat waren toch geen geneesmiddelen tegen verloren zielevrede! Hij zou langs Koelenhove gedragen worden en zij zou misschien aan het venster staan....

Hij deed haastig een stap voorwaarts. Door haar beweend te worden; meer wenschte hij niet. Misschien zou zij zelf komen om hem te zoeken, hem zacht

[pagina 280]
[p. 280]

roepen en om vergeving vragen. En als zij hier kwam, zou zij hem zien liggen op den bodem van het water - - - - maar neen, niet meer aantrekkelijk. Hij had eens een verdronken mensch gezien. Ook hem zouden de natte haren in het gezicht kleven; torren en andere afzichtelijke dieren zouden er in hangen en hem uit neus en mond kruipen.... Dat nooit.

Hij wierp zich op het mos neer met het gelaat op zijne armen. Waarom werd hij zoo gedwarsboomd in zijne plannen? Waarom was hij niet gelukkiger?

Hij wist het antwoord wel, zooals hij het zijn leven lang geweten had en hij zeide het met nadruk: ‘Omdat ik een ellendeling ben; omdat ik de wapens in de hand hield zonder te strijden of streed zonder te overwinnen; omdat ik nooit geweten heb wat het is een man van karakter te zijn.’

Hij lag langen tijd roerloos. Maakte hij plannen voor een betere toekomst, dacht hij met berouw aan wat hij door eigen schuld verloor of beklaagde hij slechts zichzelf?

Misschien het laatste, want plotseling hief hij zijn betraand gelaat op en balde de vuist. ‘Wie heeft mij ooit geleerd mijne lusten te beheerschen en mijzelf iets te ontzeggen? Wat ik mij wenschte werd mijn deel; wat ik verlangde gebeurde. God! hoe ongelukkig kan een moeder haar kind maken!’

Hij stond driftig op. Een half uur later stond hij tegenover mevrouw Van Zelheim.

‘Wal, wat is er gebeurd?’ riep zij uit, hem angstig te gemoet tredende, want zij had door het venster opgemerkt hoe bleek en verwilderd hij er uitzag.

‘Mijn engagement is af, mama,’ zeide hij, haar van zich stootend. ‘Betsy heeft mij bedankt.’

Mevrouw Van Zelheim werd even bleek als haar zoon.

‘Bedankt!’ herhaalde zij ontzet. ‘Mijn arme Wal! Hoe komt het?’

‘Hoe het komt?’ herhaalde hij opgewonden en buiten zichzelf van drift. ‘Het komt doordat u mij bedorven

[pagina 281]
[p. 281]

hebt, bedorven in den waren zin van het woord, dat wil zeggen: ongelukkig gemaakt. Al het goede, wat in mij was, hebt u verstikt door het kwade welig te laten groeien. Daardoor ben ik geworden wat ik ben; daardoor kon ik bij haar, de eenige, die ik waarachtig bemind heb, slechts verachting wekken. Uw werk ben ik, moeder, en uw werk is verachtelijk. Waarom hebt u mij niet gestraft, toen u het kwade in mij zaagt ontkiemen, waarom mij toen niet liever half doodgeslagen, dan mij zóó te laten opgroeien! Ik zou er u nu voor danken. Nooit zou ik vóór u gestaan hebben, zooals u mij nu ziet, rekenschap eischende van het u toevertrouwde talent, u vragende wat u gedaan hebt met de ziel, die u gegeven werd om te vormen en te volmaken. Rampzalig ben ik en u hebt het mij gemaakt. Lig daar niet te huilen op de canapé, mama. Al de tranen eener moeder kunnen de zonden niet wegwasschen, die zij over haar kind gebracht heeft. Ga mijn koffer pakken. Ik ga morgen mee en het zal lang duren, eer u mij weerziet.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken