Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Samen bergopwaarts! (ca. 1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Samen bergopwaarts!
Afbeelding van Samen bergopwaarts!Toon afbeelding van titelpagina van Samen bergopwaarts!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Samen bergopwaarts!

(ca. 1906)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]


illustratie

II.
Liefde.

Hieraan zal ik herkennen dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander.
Jezus.

Gisteravond een brief uit Bussum ontvangen, die mij dwingt heden al vroeg daarheen te gaan, en er een boodschap te brengen, die geen uitstel lijden kan.

Ik sta vroeg op, geniet mijn geurige thee en ontbijt en maak mij dan klaar. 't Is koud, fijn koud.... ik hoor den snerpenden wind langs het raam.... Ik moet maar diep wegkruipen in wol en duffel en bont.

Brr.... kon ik maar thuis blijven!

Ik denk er over.... landerig.... ontstemd.... vooral nu ik de voordeur open en terugschrik

[pagina 13]
[p. 13]

voor den ijzigen wind. Maar als ik het later stel, is mijn werktijd gebroken.... Kom, - gauw nog een paar wijde sporthandschoenen aangetrokken over de andere.... En nu vooruit!

't Is nog geen volle dag, en alles is nog stil. Ik rijd de wijde, eenzame Schuttersheide over, den wind schuin tegen mij in; - mond stijf dicht; - langzaam rijden....

O, wat word ik koud!.... nòg kouder.... onuitstaanbaar koud, vooral die arme voeten.... De wind ligt als een stuk ijs tegen mijn rechterwang, en dan dat oorrandje....

Maar nu ik op weg ben, denk ik niet meer aan omkeeren.

‘Naar Bussum,’ zegt een handwijzer.

Nu de hoogte op.

De villa's alle nog stil, met gesloten luiken, als gesloten oogen; de tuinen verlaten met in stroo gepakte stamrozen en overdekte perken.

Wat ziet de wereld er somber uit. Alles grauw.... en bruin.... en zwart....

Hier is de Bussummerweg, recht en eindeloos, aan beide zijden dicht begroeid door beukenheesters, waaraan de bladen groezelig en verschrompeld hangen te trillen in den wind....

[pagina 14]
[p. 14]

Rechts achter de beukenheesters de zwarte heide, links achter de beukenheesters het zwarte Spanderswoud.

Daar komt een boer met een koe langzaam nader. Zijn gezicht is paars van koude. Ik heb geen zin om ‘Goedenmorgen’ te zeggen en hij zegt ook niets.

Hondenwagens nu en dan.... De leiders springen van den wagen, als zij mij naderen op den smallen weg en leiden de honden rechts.

Een heer op een wiel; hij kijkt me even aan, blijkbaar met de gedachte: ‘Ken ik 'r? - Moet ik groeten?’ - Neen. Even het geruisch van zijn vliegend wiel....

Dan weer stilte. De weg is hard en zoo'n wiel rijdt maar toe; de trappers nemen vanzelf je voeten mee. Je hebt maar op je roer te letten en dat geeft op een goeden rechten grintweg niet veel moeite. En ik raak in gedachten verzonken, treurige, ontstemde gedachten. De wereld lijkt zoo droef in de schemering van een kouden wintermorgen.... en veel droefheid van andere menschenharten komt tot mij.

Hier ben ik aan een wijde ruimte. Wat heb ik in den herfst hier dikwerf stil gestaan voor

[pagina 15]
[p. 15]

of na zonsondergang, om naar de luchten te kijken, de wazige, doorschijnende luchten, met wondere gouden plekken er in, als van verborgen vuren, luchten die in geen andere landen zijn en waarvoor de schilders uit alle oorden naar Holland komen. Maar nu is er niets te zien dan grijze hemel en grauwe aarde.

Wat verder op den weg is een jonge matten-koopman; hij heeft zijn heelen voorraad in het gras uitgespreid, en schikt de matten en bezems weer op zijn wagen, telkens de armen tegen de borst slaande om zich te warmen.

En nu ben ik aan het doel van mijn tocht, doe mijn boodschap en keer terug.

 

Ha - die nijdige wind nu achter! En dan nog iets anders, waarvan ik mij dadelijk geen rekenschap geef en dat me toch met een gevoel van opgewektheid vervult.

Nu ik het mattenkoopmannetje weer nader, heb ik schik in hem, zooals hij met het hoofd op zijde zijn roodgerande kokosmatten langs den wagen laat afhangen en de glimmende bezems opstelt, terwijl langstelige plumeaux triomfantelijk hunne veeren in de lucht opsteken.

[pagina 16]
[p. 16]

‘Nòg al niet klaar?’ vraag ik, hem passeerend. Hij licht lachend de pet.

‘Neen, mevrouw, dat gaat zoo gauw niet.’

Ik ben alweer weg; de rails over, het stille kerkhof langs. Mijn gevoel van koude is geweken. Mijn wangen gloeien, mijn handen zijn warm, mijn bloed vloeit snel. Er is een welbehagen in me, iets stil genoeglijks; en er komt een medelijden in me op voor de menschen, die nu nog onder de dekens liggen en niets weten van de veerkracht, die een frissche wintermorgen ons in het lichaam stort. Waarom denk ik nu dat ik allen dames hunne theesaletjes en praatkransjes gun, als ze mij de heide maar laten en het bosch? Dit is leven; - dit is mensch zijn; - dit is genieten; dit is het stijgen der ziel hoog boven alle wereldsche nietigheden; - dit is het zich verwant voelen aan God en het liefhebben van alle levende schepselen. Al mijn treurige gedachten zijn ver weg gevlogen, daar ergens hoog in de lucht....

En denkend, zie ik op.

Wat is daar voor wondere gloed op de toppen der pijnen.... Wat heeft op eens de donkere wereld vol kleuren en verven getint?.... Wat

[pagina 17]
[p. 17]

glijdt daar langzaam neer langs de stammen der bruine sparren en witte berken?.... Wat heeft op eens al den armelijken verschrompelden beukenbladeren een lichtkantje gegeven, zoodat ze er nog zoo min niet uitziet?....

Zonnelicht, rood vlammend zonnelicht!

Zij is links vóór mij, de groote bol, even kijkend over den rand der aarde. De hemel is vol licht; - de lucht is vol licht; - de wolken drijven in licht; - ik adem in licht; - in mijne ziel is licht. O, zij was het, die mij anders stemde, die mij koesterend omgaf;.... de zon, - de warme zon, de alles vermooiende zon.... De zon, die het beeld der Liefde is, een dagelijksche bode Gods aan de arme, in zelfzucht verzonken kinderen der Aarde; zij is het voorbeeld ter navolging ons gegeven, van de groote, warme, onvermoeide Liefde, die wij geven moeten aan onze medeschepselen, naar het gebod van den Christus, dien we luide belijden, en die Liefde stelde als grondzuil zijner leer.

O, wij millioenen, die ons Christenen noemen, waar is onze liefde?

Gelijk de zon het leven is voor dieren- en plantenrijk, zoodat zonder haar alles zou moeten

[pagina 18]
[p. 18]

wegkwijnen, zoo moet de Liefde dagelijks rijzen over de arme menschenwereld en zij zal oplossing brengen van alle raadselen en vragen. En als zij zal zijn gekomen, dan zullen er geen misdadigers meer zijn, want de Liefde zal hun de verzoeking hebben bespaard; - en ook geen armen meer en geen verachten en geen uitgeworpenen, want de Liefde zal hen reeds als kinderen omvat hebben met hare armen en hen geleid hebben op goede wegen; - dan zullen er geen slagvelden meer zijn en geen gebroken harten om wie nimmer wederkeeren, omdat de Liefde den oorlog zal hebben verdreven van de aarde; - en er zullen geen gevangenissen meer zijn en den mannen in toga's en beffen zal men het woord van Exodus hebben toegevoegd: ‘Wie heeft u tot rechter over uwen broeder gezet?’

En medelijdend zal men de schouders ophalen over de barbaarschheid der 19de eeuw, toen wet en zeden in de christelijke landen aan Liefde vreemd waren....

O zon der Liefde, rijs, - rijs! De aarde is zoo donker nog voor duizenden van armen en ongelukkigen en onderdrukten, rijs, glanzend en stralend, en schijn over de menschenmaatschappij!

[pagina 19]
[p. 19]

Koester ze allen gelijkelijk, - zoowel de misdadigen als de onschuldigen; - de gevallenen, die nu nog worden nagewezen en hen, die trotsch het hoofd heffen, omdat hun weg geen kuilen had.... Geen woord, geen blik, geen daad van Liefde is ooit zonder gevolg gebleven voor het arme, lijdende menschenhart, waaraan het werd geschonken, ook al scheen het zaad geen vrucht te dragen.

O kom dan, gij Zon der liefde, en vervul onze harten met uw gloed, opdat van ons uitstrale tot alle medeschepselen uw reinigend en heiligend licht!...

 

Daar ben ik alweer thuis.... Wat kunnen, als boden Gods, wondermooie gedachten tot ons komen, als we zoo heel alleen zijn.... zelfs op een kouden wintermorgen; een soort van geestelijke vervoering, gewekt door de stemmen der natuur.... Ik heb geen berouw over mijn tocht!...



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken