Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tom en ik (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tom en ik
Afbeelding van Tom en ikToon afbeelding van titelpagina van Tom en ik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.25 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tom en ik

(1923)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

II.

Heel zeker weet ik het niet, maar ik geloof, dat vóór Tom nooit iemand hooger bij mij aangeschreven heeft gestaan dan Adèle. Papa en mama - dat spreekt vanzelf - hebben altijd mede de eerste plaatsen ingenomen in mijn hart, maar Adèle de allereerste.

Papa en mama zijn Indische luidjes van middelbaren leeftijd, die hun schaapjes op het droge hebben en nu in Den Haag rustig komen leven. Voor drie jaren hebben ze mij naar Holland gezonden ter wille van mijn opvoeding, juist toen Adèle terugkeerde, na er dezelfde kostschoolkuur te hebben ondergaan. Ik herinner mij hen niet anders dan als een paar loome gedaanten, neergezonken in schommelstoel of rijtuig, mij een loomen kus op het voorhoofd drukkend met een loom: ‘Goeienmorgen’ - of ‘Goeienavond, kind.’

Maar Adèle!... Ik houd van mooie meisjes, en Adèle

[pagina 16]
[p. 16]

is het mooiste meisje, dat ik ken. Misschien is het vooral haar knap uiterlijk, dat mij altijd zoo een stille vereering heeft ingeboezemd, en de zes jaren bijna onafgebroken scheiding, die volgden, hebben die vereering nog eenige graden in warmte doen stijgen. Ze heeft mij steeds lieve brieven geschreven: ik geloof, dat ze veel van mij houdt. Ten minste met een vroolijke, dartele genegenheid... want Adèle en alles wat naar ernst zweemt, zijn geslagen vijanden! Ze is een van die buitengewoon bevallige wezentjes, die weten, dat alles aardig staat, en gewoon zijn door de heeren voortdurend te worden toegejuicht; die rechts en links harten veroveren zonder er schuld aan te hebben of er om te geven; die den spot drijven met iedere diepgevoelde liefdesbetuiging, en alles, wat niet doodprozaïsch is, sentimentaliteit noemen.

Nu Tom gesproken heeft, kan ik meer gedachten wijden aan het naderend weerzien, en als eindelijk het rijtuig het tuinpad oprijdt, snel ik met kloppend hart naar de voordeur.

Als papa - hij schijnt wat opgefleurd door de zeereis - mij, na me omhelst te hebben, op armslengte van zich afhoudt en met onverholen bewondering aanstaart, zeggende: ‘Is dat onze kleine Lon!’ glimlach ik. Als ik mama's ouden loomen kus op mijn voorhoofd voel en haar welbekende, kwijnende stem hoor fluisteren: ‘Dag lieve Lon, mijn kind!’ dan worden mijn oogen vochtig; en als eindelijk Adèle van de rijtuigtrede wipt, nog mooier, nog gracieuser, dan vroeger, en mij lachend in de armen valt, dan barst ik in tranen uit. O, wat heb ik ze toch allen lief! Wat is het gezellig ze bij me te hebben; ze daar allen te zien zitten rond de theetafel onder de veranda en ze te hooren vertellen!

En hoe gezellig, arm in arm met Adèle in den tuin te wandelen, als de schemering valt, en haar mijn zoet geheim te vertellen, terwijl ik haar de torens van Brinio's-Erf aanwijs, die zoo statig hun slanke spitsen in de stille avondlucht verheffen.

[pagina 17]
[p. 17]

Ze is echter meer verwonderd dan verblijd, naar het mij toeschijnt.

‘Mijn hemel, hoe dwaas!’ zegt ze. ‘Je bent nog een kind, Lon.’

‘Dat zegt Tom ook. Denk je,’ vraag ik bekommerd, ‘dat papa en mama geen toestemming zullen geven?’

‘Zeker wel, kuikentje. Hij schijnt een goede partij. Maar je bent dwaas. Wat heb je nog aan je jeugd gehad?... Ba, nu zal ik mij ook dienen te engageeren. Het is zoo gek, als een jongere zuster voorgaat.’

‘Verbeeldt u,’ zegt ze opeens, als we aan de theetafel terugkomen, ‘dat kind is geëngageerd!’

Natuurlijk had ik het liever zelf gezegd, maar misschien brandde het haar op de tong. Ze is nog te kort thuis, om al boos op haar te kunnen zijn. En zoo weten ze het nu allen; want tante heb ik reeds gisteren in den koepel in het geheim genomen.

Tot groote verwondering van Tom hebben papa en mama volstrekt geen bezwaren, althans geen overwegende. Adèle zegt, dat alle oudelui wel blij zouden zijn hun dochters zoo goed geborgen te zien! Daarenboven is er tegen Tom niets aan te voeren dan zijn familie. Zij stemmen er in toe, eerst over drie maanden - dat is Tom's uitdrukkelijk verlangen - onze verloving publiek te maken en mij gedurende dien tijd al het genot te laten smaken, dat een jong meisje maar genieten kan.

 

En nu zijn we in Den Haag. September, October en November zijn voorbijgekropen... Maar nu zijn ze dan toch om, die wreede maanden, en schoon ik dag aan dag allerlei heeren heb ontmoet, heeft niemand mijn hart sneller doen kloppen. Ik heb opera's genoten en allerlei concerten bijgewoond en mij zelfs een paar maal op gesloten bals laten vieren; maar mijn gedachten zijn op Waaldorp gebleven... ‘Kom toch, kom toch, lieve, beste Tom!’

En eindelijk is hij gekomen. De dagen der beproe-

[pagina 18]
[p. 18]

ving zijn voorbij. Zaterdags komt hij en 's Maandags gaat hij weer terug, of soms ook blijft hij, als er iets te doen is, waarheen hij mij kan vergezellen.

‘Je moet om mij nooit thuisblijven,’ zegt hij dikwijls. ‘Geniet nog zooveel mogelijk. Bevalt je dit leven?’

Nu, het bevalt me zóó goed, dat het mij een wonderschoone droom gelijkt, waaruit ik straks misschien weer wakker zal worden in mijn bed op school; maar om hem genoegen te geven verzeker ik hem dan, dat het rustige, kalme leven op Brinio's-Erf mij oneindig meer aanlokt.

‘Maar het is niet altijd zomer, Madelon!’

‘O, ik houd ook van den winter. Ik weet zeker, dat ik er mij nooit zal vervelen!’

Nu heeft hij mama overgehaald, mij nog, eer we trouwen, welke groote gebeurtenis in Februari zal plaats hebben, een paar weken naar Lindenhof te zenden. Papa lachte smakelijk, toen hij het hoorde, en zei: ‘Hij is óók niet dom!’ maar ik ben overtuigd, dat de voornaamste drijfveer van Tom's verzoek bezorgdheid is voor mijn later geluk.

‘Ze moet Waaldorp ook eens in den winter zien,’ heeft hij aan mama gezegd.

Nu, mama vindt ook heel goed, dat ik eens ga, want Brinio's-Erf moet verschrikkelijk gek zijn gemeubileerd. De oude heer Van Borne heeft wel nagenoeg den geheelen inboedel gekocht, maar het meeste meubilair heeft hij op zolder laten zetten of in afgelegen kamers, terwijl hij de woonvertrekken heeft gestoffeerd met de plompe, ouderwetsche stukken uit zijn eigen boerderij. Dat hoorden we indertijd van tante, en Tom, dien ik ongemerkt polste, bevestigde het.

‘Als we getrouwd zijn, moet je het maar eens comfortabel maken,’ zei hij onlangs goedig, maar mama vindt beter, dat ik het nu maar tegelijk doe; alles is dan in orde, als ik kom.

Allen toonen zich zeer met hem ingenomen. Adèle noemt hem een ongeslepen diamant, mama een coeur

[pagina 19]
[p. 19]

d'or; dan weer spreken zij - papa ook - van: ‘die goeie vent!’ - ‘die lieve jongen!’ - ‘die beste Van Borne!’ maar ik zou wel eens in hun harten willen lezen. Hoe oordeelen zij over hem in mijn afwezigheid? Dat vraag ik mij honderdmaal af. Hij is rijk, en ik geloof, dat de oudelui daarmee zeer ingenomen zijn; maar toch is er iets, juist in die vriendelijke betitelingen, dat mij zegt, dat ze hem niet heel hoog schatten. Niet omdat er iets op hem te zeggen is, maar omdat hij geen man van de wereld is. Dat is hij inderdaad niet. Als hij reisde, was het niet om langs het strand der badplaatsen te flaneeren, of om de schouwburgen van Parijs met die van Weenen te kunnen vergelijken, maar alleen uit belangstelling in alles, wat land- en tuinbouw betreft. Hij is in Denemarken geweest voor de boter- en in de Vogezen voor de kaasbereiding; in Engeland, om er de fabrieken voor landbouwwerktuigen te bezoeken en de shorthorns van den prins van Wales te bewonderen; en naar Amerika, om nieuwe soorten van orchideeën te verzamelen. Maar ik denk niet, dat hij met dat al eenigen smaak voor vormen heeft opgedaan; hij minacht toch diep al de ‘overdreven vormelijkheid,’ gelijk hij ze noemt, die wij hier in Den Haag nogal huldigen.

Gisteren ontspon zich daarover een gesprek tusschen hem en papa. Tom noemde al dat gebuig en geglimlach en gecomplimenteer bespottelijk; papa daarentegen - hij is zoo geheel homme du monde - zei dat in de tegenwoordige maatschappij een misslag tegen de deugd spoediger vergeven en vergeten wordt dan een misslag tegen de vormen; een bewering, die Tom plotseling van zijn stoel deed opspringen, zoodat deze omviel.

Ik zag de aderen op zijn voorhoofd zwellen en vreesde een uitbarsting; maar met een zacht: ‘Pardon!’ aan mama, op wier japon de leuning van den stoel terecht was gekomen, zette hij dien weer goed en ging bij het raam staan, zonder papa te antwoorden.

Aan tafel bleek de bui gelukkig over, en was Tom weer zeer onderhoudend.

[pagina 20]
[p. 20]

Er komen wel eens meer van die botsingen en dan voel ik hoe langer hoe meer, dat mijn familie niet met hem ingenomen kan zijn. Soms vraagt mama mij, blijkbaar niet zonder bezorgdheid: ‘En meen je werkelijk gelukkig te zullen zijn op dat Brinio's-Erf, Lon?’ of papa zegt verwonderd: ‘Hoe is het je toch ingevallen kleintje?’

Nu, ik vind het heel romantisch, iets te doen wat andere menschen bevreemdt; het maakt de zaak eerst recht pikant. En tòch kunnen die vragen mij zoo ergeren! Als ik hem niet zoo liefhad, mijn goeden Tom, dan zou ik in zulke oogenblikken in staat zijn hem af te schrijven.

Soms, dat erken ik, zie ik ook wel, dat hem iets ontbreekt. Gisteren nog.

Er was bezoek. Baron Warmond was er en neef Alex Hanenberg, die beiden om Adèle's gunsten dingen, geloof ik; dan een paar gehuwde lui en wij allen met Tom. Het was een interessant en allergeestigst gesprek, dat gevoerd werd, meest over Haagsche toestanden, en ik vermaakte me kostelijk.

Toen viel het me opeens op, dat Tom er zoo dwaas bij zat. Wat weet hij ook van Den Haag? Nu ja, hij leest couranten, maar wat kon hij begrijpen van die aardige toespelingen op bekende personen, op de laatste incidenten in opera en komedie, of op bekende liefdesavonturen?... En daar spreekt toch iedereen over.

Tom is gewoon met zekeren ernst te vertellen van zijn verblijf te Gembloux, van alles, waar men uit beleefdheid naar informeert, maar het is de bezoekers aan te zien, dat ze met hem niet recht op hun gemak komen. In hun tegenwoordigheid vind ik Tom wat stijf, terwijl ook hun conversatietoon een geheel andere is; een, die mij zeer aantrekt, vol dwaasheid en jok en scherts; ze komen lachend en gaan lachend heen, en je denkt nog lang aan hun complimentjes en aardige antwoorden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken