Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tom en ik (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tom en ik
Afbeelding van Tom en ikToon afbeelding van titelpagina van Tom en ik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.25 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tom en ik

(1923)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

VIII.

Ik loop op den stoffigen dijk in de brandende zon.

Tom denkt tegenwoordig blijkbaar zijn hersens half suf om me bezig te houden. Vandaag heeft hij me verzocht een ziek kind te gaan bezoeken; gisteren was het: naaiwerk bijeenzoeken en wegbrengen naar een behoeftige vrouw.

Natuurlijk heb ik aan zijn verlangen voldaan, maar ik ben altijd blij, als ik maar weer thuis ben. Ik houd niets van ellende. Veel liever zie ik vroolijkheid en zorgeloosheid om me heen. Ik geloof wel, dat die menschen ongelukkig zijn en gebrek lijden, maar papa zegt altijd, dat het eigen schuld is in dien stand, en dat geloof ik ook. Ze trouwen vroeg, zonder de minste voorzorgen, en zuchten dan als hun huishouden grooter wordt. Alsof ze dat niet vooruit hebben geweten!

Ik ben altijd voornemens geweest een goede meesteres te zijn, maar tusschen een voornemen en de uitvoering ervan ligt een groote afstand; en als ik, om een goede meesteres te worden, al die menschen genegen moet zijn, zooals Tom doet, dan geef ik dat voornemen liever heelemaal op.

Tom heeft uitstekend slag met hen om te gaan. Hij behandelt ze als domme, goedige, soms ook als ondeugende kinderen, spreekt ze toe, zet ze aan het werk en bestraft ze, zoo noodig, op een hartelijke, doch ernstige wijze, die nooit nalaat indruk te maken en toch geen wrok wekt.

Als ik ze gevraagd heb: Hoe gaat het? - dan ben ik uitgepraat: maar Tom weet alles: van de buitengewone ‘bijdehantigheid’ van Ditje of kleinen Fier, tot de laatste ongesteldheid van de koe, en met zijn innemenden glimlach luistert hij aandachtig naar hun

[pagina 67]
[p. 67]

onbeduidendste praatjes en steelt hun hart door zijn belangstelling.

Ik loop voort, mij zoo goed mogelijk verschuilend onder mijn parasol, hier en daar een vluchtigen groet wisselend met vrouwen, die voor haar deur aardappels zitten te schillen, of mannen, die in de barre zon aan het werk zijn. Allen staren mij een tijdlang na. Wat zien die menschen ook ooit! De komst van een nieuwen inwoner, het probeeren van de brandspuit in tegenwoordigheid van burgemeester en wethouders, het verbod, dat de raad niet meer in de herberg mag vergaderen - welke gebeurtenissen! Telkens komt me vandaag het versje van Heine te binnen:

 
Ach Gott, wie Einem die Tage
 
Langweilig hier vergehn!
 
Nur wenn sie Einen begraben,
 
Bekommen wir Etwas zu sehn.

Maar dan troost ik mij weer met de gedachte, dat ze van huis nu allen spoedig hier zullen zijn. Nog elf dagen...

Als ik thuiskom staat het rijtuig gereed en Tom treedt mij met een vroolijk gezicht tegemoet.

‘Heb je lust wat te toeren langs de rivier? Het zal je verfrisschen. Ik dacht je tegemoet te rijden, maar je bent eerder terug dan ik verwachtte. - Heb je lust?’

‘Zeker, het is heel aardig van je bedacht.’

Die goede Tom! Zijn gezicht straalt, nu ik me zoo ingenomen betoon met zijn plan. Hoe kan ik anders dan hem in den zoeten waan laten, dat het mij een genoegen is een uur lang rond te karren en neer te zien in de bouw- en weilanden, (kampen noemen ze die hier) waar zich niets vertoont dan hardgeel oliezaad, bruingroene tabaksplanten, suikerbieten en bloeiend gras, waarin het vee tot de knieën wregzinkt; afgewisseld door waterplassen en poelen, waar kikvorschen in zitten te gapen van de hitte, - en hier en daar een stijf vierkant boeren- of heerenhnis, (eigen-

[pagina 68]
[p. 68]

lijke villa's kent men hier niet) waarvan de vensters door luiken of zonneblinden beschut worden tegen de zonnestralen, zoodat men ook niet eens den troost heeft te kunnen denken, dat men gezien wordt.

Tom heeft echter nog een andere verrassing.

‘Kijk eens,’ zegt hij, terwijl de paarden lustig voortdraven, en hij haalt het blaadje uit den zak, dat in de stad eenmaal 's weeks verschijnt, - ‘morgen concert van de schutterij en bal na, uitsluitend toegankelijk voor heeren-donateurs en hun dames Zullen we er eens heengaan? Het kan heel aardig zijn.’

‘Maar jij danst immers niet?’

‘Welnu, dan zie ik hoe jij danst. Je hebt al kennissen genoeg om er je waarschijnlijk goed te amuseeren. Daarenboven zal er vuurwerk zijn op de rivier.’

Ik heb grooten, grooten lust. De overweging alleen hòe ik me kleeden zal, is genoeg om me den ganschen avond bezig te houden.

‘Verrukkelijk, Tom! Maar ik wou toch wel dat je ook kon dansen... Weet je wàt, straks als we thuiskomen, zal ik het je leeren. Vindt je dat goed? De quadrille, bijvoorbeeld, is niet moeilijk. Je kijkt maar hoe de andere heeren doen. Het is maar wat heen en weer loopen!... En dan de wals... O, je wiegt maar wat. Doodeenvoudig. Dat kan er tegenwoordig wel door!’

Tom lacht vroolijk met zijn frisschen, zorgeloozen lach, en als we thuiskomen en onze hoeden hebben afgezet, schuif ik dadelijk de tafel opzij en plaats hem tegenover me.

‘Moeder, wat zeg je van mijn kippen?’ zing ik lustig, zooals we dat op school deden, als we eens onder elkaar dansten, zonder de viool van den dansmeester, en mijn rokken een weinig optrekkend, doe ik hem den quadrillepas voor.

Tom poogt me na te doen, wat hem evenwel zóó onhandig afgaat, dat ik in lachen uitbarst en schater, tot ik de hand in de zij moet houden.

Dan begin ik opnieuw met mijn onderwijs, maar

[pagina 69]
[p. 69]

het vereinet Tom spoedig. Zijn lach slinkt tot een zuur glimlachje.

‘Och, ik leer het toch nooit,’ zegt hij eindelijk moedeloos, en in stilte geef ik hem gelijk; want hij heeft hoegenaamd geen gehoor en is met zijn lange beenen alweer op den terugweg, eer ik aan de ‘kippen’ ben en als ik aan den ‘haan’ ben gekomen, staat hij al op mijn plaats. Maar deze dansles is àl te vermakelijk om ze al te staken, en Tom laat maar weer met zich sollen als een groote, goedige hond, die heen en weer getrokken wordt door een kind en slechts nu en dan even gromt, als het wat al te erg gaat.

‘Ik wil met je dansen morgen,’ zeg ik beslist, om hem genoegen te geven. ‘Probeer de wals eens. Heusch niet moeilijk. Luister maar hoe ik zing.’

En alweer de melodie te baat nemend, waarop onze dansmeester ons altijd walsen liet, neurie ik:

 
‘Och, mijn zusje is gestorven
 
Nog maar veertien maanden oud,’

en beproef weer Tom's lichaam te laten meewiegen op de maat. Maar na eenige passen staak ik alle verdere pogingen, en val in een stoel neer, waar ik me de tranen van de wangen veeg.

‘Poeh!’ zegt Tom, blijkbaar verheugd, dat de verdere lust me vergaat.

Ik echter toon me teleurgesteld.

‘Laten we dan maar niet gaan,’ zeg ik pruilend.

‘Wat? En je gaat zoo graag!’

‘Natuurlijk, maar ik beu zoo bang dat... dat ik je verdriet zal doen;... dat je weer jaloersch zult worden!’

Hij komt naast me zitten en vat mijn hand. Hij bloost. Ja, Tom bloost soms, en ik vind dat zóó lief in hem, dat ik dikwijls lust voel er hem voor te kussen.

‘En als ik beloof, dat ik mijn best zal doen het niet te zijn?’

‘O, wil je? Dan zal ik mijn best doen om stijf tegen

[pagina 70]
[p. 70]

de heeren te zijn. Of neen, dat beloof ik niet. Want als ik pret heb, lach ik zoo graag! Maar ik zal toch mijn best doen, om je vroolijk te houden. We zullen eens zien, of we niet een paar verstandige getrouwde luitjes kunnen zijn, niet waar?’

En den volgenden avond dans ik dan ook met anderen. Ik knik Tom telkens toe en vraag hem wel tienmaal of hij zich verveelt; maar hij antwoordt altijd ontkennend. En als ik nu en dan eens luister, terwijl ik tusschen mijn dameskennissen zit, hoor ik hem met zijn vrienden in levendig gesprek over waterwild, dagloonen en tabaksprijzen, kilometerraaien en stoomgemalen en wat nog meer in deze streken de gedachten bezighoudt. En als we naar het vuurwerk gaan kijken, staat hij achter me, pal als een muur, mij beschuttend tegen het gedrang en den kouden nachtwind. O, wat een gelukkige avond!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken