Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tom en ik (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tom en ik
Afbeelding van Tom en ikToon afbeelding van titelpagina van Tom en ik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.25 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tom en ik

(1923)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

X.

Neen, toen merkte hij hun volkomen gebrek aan belangstelling nog niet, maar nu, veertien dagen later, is het hem geen geheim meer. Ten minste - ik meen wel eens te merken, dat hij ontstemd is, en ik geloof, dat hij het zal blijven, tot we weer met ons beiden zijn. Hij uit zijn ongenoegen wel niet rechtstreeks, maar hij is dan zeer onaangenaam; zoo kortaf in zijn

[pagina 79]
[p. 79]

antwoorden, zoowel tegenover mij als tegenover de anderen. Natuurlijk houd ik me dan maar, alsof ik er niets van merk. Ook doet hij het blijkbaar niet met opzet, want een oogenblik later, als hij tot recht besef van zijn kwade luim schijnt gekomen te zijn, is hij weer dubbel voorkomend.

Met papa en mama kan hij vrij wel overweg, al komen ze niet recht samen op dreef; maar aan Adèle heeft hij, vrees ik, in het geheim ontzaglijk het land.

Adèle is met mama naar de stad gereden om inkoopen te doen voor een handwerkje. Er zijn twee dingen hier, die mama recht bevallen: de frissche, gave, overvloedige vruchten en het rondrijden in onze landauer. Het laatste doet ze zelfs te veel naar mijn zin. Ik meende onlangs te hooren, dat Jakob, in zijn bescheiden trant, Tom opmerkzaam maakte op de ongewone afmatting der paarden.

Papa en Tom zijn ook uit. Ik heb papa aaugemaand eens eenige belangstelling te toonen, en nu heeft hij Tom verzocht een ritje met hem te doen naar een paar afgelegen hofsteden, waar veel tabak verbouwd wordt.

Het spijt me, maar het is me of ik zelf Brinio's-Erf ook anders ga beschouwen, nu zij er zoo weinig ingenomenheid mee betoonen. Soms komt het me voor, dat ik al aardig op weg was boerin te worden, doch door Adèle's komst weer op het rechte pad ben geraakt. Ze zegt tot mijn groot verdriet, dat de snit van mijn nieuw wandelcostuum in Den Haag al een half jaar uit de mode is. En ik heb het toch in de stad laten maken! Maar ik zal haar raad volgen en voortaan eens een paar dagen naar haar toegaan, als ik een nieuw toilet noodig heb. Ze wacht met trouwen op de aanstaande garnizoensverandering. O, ik hoop zoo, dat ze niet al te ver van ons af geplaatst worden.

Daar komen papa en Tom de binnenplaats op. Wat zitten ze beiden flink in het zadel!

Wat doet Tom nu?... Hij springt opeens van het paard en bekijkt de varenplanten, die in het gazon geplaatst zijn. Hij schijnt boos. Ik begrijp er niets van.

[pagina 80]
[p. 80]

Jakob leidt de paarden in den stal en ik hoor Tom en papa naar boven komen.

Op de tafel geurt een sierlijk bouquet. Eigenlijk heb ik er nog niet veel opmerkzaamheid aan gewijd, maar Tom vestigt er dadelijk den blik op, nadat hij me verstrooid gekust heeft. Och hemel, nu begrijp ik het! Adèle, die iederen dag de vaas van bloemen voorziet, heeft zich aan onze varens vergrepen.

Ik schrik ervan. Toen ik in het voorjaar het denkbeeld opperde, de kille binnenplaats te versieren door een gras- en bloemperk, was Tom zeer met dat denkbeeld ingenomen. Rondom plaatste hij jonge beukeboomen en in het midden een fraai gazon, dat hij met varens wilde afzetten. De tuinman echter vreesde dat daarvoor de grond niet deugen zou; maar Tom deed hem een streep aarde rul en zacht maken en daarin met de grootste zorg de planten kweeken. Ze gelukten uitstekend en we hadden er allen plezier in.

Als papa even de kamer verlaat, treedt Tom op me toe.

‘Lon, uit mijn mond zou het misschien wat onvriendelijk klinken, maar zou jij Adèle niet eens kunnen verzoeken de bloemen wat te ontzien? Geen dag gaat voorbij, of ze vernielt eenige kostbare planten, alleen voor haar bouquetten. Ik kon gisteren, toen ik met Grades in de trekkassen was, merken dat hij zijn ontstemheid slechts met moeite verkropte. Daar heb je nu weer die prachtige varens. Hij heeft zooveel moeite gehad ze tot deze hoogte te brengen, en nu heeft Adèle er weer de mooiste binnenblaren uitgebroken!’

‘Grades wordt immers betaald,’ antwoord ik, zonder van mijn werk op te zien, ‘en wat de bloemen betreft: wat heb je eraan, als je er niet naar verkiezing mee handelen mag!’

Het is een onvriendelijk antwoord voor zoo'n zacht verzoek, vrees ik, maar ik ben tegenwoordig ook in zoo'n moeilijken toestand, dat het me prikkelbaar en zenuwachtig maakt. Het gezelschap van mijn familie is me een waar genot, en ik doe alles om ze nog eenigen

[pagina 81]
[p. 81]

tijd hier te houden. Geef ik Tom nu ook maar een haarbreed toe in zijn kleine of groote grieven, dan ben ik verloren en zie ik ze hier misschien nooit terug.

Tom antwoordt niet en een oogenblik later hoor ik hem met Snel op het voorplein bezig.

Pandoer heeft hij een jaar of zes geleden kant en klaar gekocht voor honderd-vijf-en-twintig gulden. Snel daarentegen is op Brinio's-Erf geboren en getogen. Tom wilde zeker zijn van het ras, geloof ik, en van de behandeling gedurende het eerste jaar. Nu is Snel ongeveer anderhalf jaar oud, is bijna altijd door Tom's hand gevoed, gehoorzaamt hem op een wenk, siddert als Tom de wenkbrauwen maar fronst en is uitgelaten, als de baas hem liefkoost. Vooral in den laatsten tijd is Tom druk met hem bezig geweest. Soms dacht ik wel eens, dat hij het maar deed om het gezelschap van zijn gasten te ontloopen; maar Tom zei, dat Snel nu juist oud genoeg was om nog vóór den jachttijd tot een goeden jagershond gemaakt te worden. Tweemaal daags hoorden we op de binnenplaats zijn stem: ‘Apport-zit-los!’ altijd in dezelfde volgorde, altijd dezelfde les van halen en brengen. Ik wist niet wat meer te bewonderen, het geduld van den meester of van den hond.

Daarna leerde Snel een zoogenaamden haspel apporteeren, een stuk hout, omwikkeld met konijnenvel. Het ging uitstekend. Tom was uitermate voldaan en begon dezer dagen dan ook reeds, hem te leeren dood wild terug te brengen.

Of het echter vandaag aan den meester ligt of aan den hond, ik weet het niet, maar het gaat buitengewoon slecht. Blijkbaar wordt Tom hoe langer hoe ontevredener.

Ik sta er met een teneergeslagen gemoed naar te kijken. Wat drukt me toch zoo neer? Papa, mama en Adèle praten om me heen, maar ik geef er geen acht op. Vanwaar toch dit treurige gevoel in me! Het is tegenwoordig soms, alsof er iets rijst tusschen mij en Tom, iets, dat ons van elkaar scheidt, hoewel we het nog kunnen overstappen; iets, dat altijd meer rijzen

[pagina 82]
[p. 82]

zal, als we het niet nu nog omverwerpen, en dan tusschen ons zal staan als een ondoordringbare muur.

‘Is Thomas weer bezig?’ vraagt Adèle, haar arm om mijn midden leggend en mede het tooneeltje op het voorplein gadeslaand.

Ze noemt hem altijd Thomas, ik denk om hem te plagen, wijl ze het, evenals ik, een bespottelijken naam vindt, maar Tom begrijpt daar niets van, want hij ziet niets ongewoons in dien naam en teekent zijn brieven er ook altijd mee.

‘Het gaat slecht, niet waar?’

‘Ja, 's morgens als jij met Thomas in den tuin bent, geef ik Snel ook wel eens een lesje. Mijn leermethode heeft misschien een nadeeligen invloed,’ en ze ziet me met haar groote oogen recht ondeugend aan.

‘Hemel, Adèle! Dááraan zal het dan liggen. Doe het toch niet weer, in 's hemelsnaam!’

Ze lacht. Juist komt Tom binnen.

‘Wel Thomas,’ zegt ze. ‘Snel was niet zeer volgzaam.’

‘Neen,’ antwoordt hij, geen kwaad vermoedend, ‘ik begrijp er niets van! Hij was eerst zoo prachtig op weg. Ik vrees, dat ik met de hongerdressuur zal moeten beginnen.’

Adèle werpt me een knipoogje toe, dat ik echter onbeantwoord laat. En toch kan ik niet boos op haar zijn. Men moet sympathie voelen voor dat aanvallig aardig schepseltje met haar bekoorlijk figuurtje, en rad tongetje, en haar aardig hoofdje vol scherts en jok.

Ze beweert, dat het in de benedenverdieping spookt en loopt soms voetje voor voetje met een doodsbenauwd gezicht de donkere gang in, die naar het gevangenishok voert, om dan gillend terug te komen vliegen, bewerend, dat ze de oude juffrouw van Borne met haar armen heeft zien zwaaien, waarna ze op de trap neervalt en dan plotseling begint te schateren van het lachen. En ik lach mee, wat ik eigenlijk wel laten mocht, want ze steekt met alles den gek. Ze schudt de

[pagina 83]
[p. 83]

pruimenboom leeg, vliegt de pauwen achterna om ze veeren uit den staart te trekken en lacht zich tranen, als ze de koeien en varkens aan het rennen kan krijgen. Papa schudt het hoofd en mama glimlacht. Tom is dan natuurlijk niet thuis. Als hij later somtijds zijn bevreemding te kennen geeft over het een of ander gevolg van haar dwaasheid, houdt ze zich dom en ik zeg natuurlijk ook niets.

Den volgenden morgen ben ik juist met Tom mee naar het veld gegaan om te zien hoe een nieuwe machine werkt, als de knecht komt zeggen, dat de pastoor in de spreekkamer op Tom wacht. Daarin is niets ongewoons, want Tom staat met den pastoor op even goeden voet als met den predikant en werkt gaarne met beiden mee aan het welzijn der gemeenteleden.

Arm in arm loopen we keuvelend naar huis, als Tom plotseling stilstaat. We zijn juist bij het tralievenster, dat van de binnenplaats uitzicht geeft in den tuin, en zien Adèle bezig met Snel.

‘Apport!’ klinkt het en den haspel wegwerpend, loopt ze even vlug als de hond dien achterna, zonder in het minst te eischen, dat die ook behoorlijk wordt teruggebracht en losgelaten. Alleen tracht ze hem dien weer te ontnemen, terwijl Snel hem des te steviger vasthoudt en allerlei vroolijke sprongen om haar heen maakt.

Een oogenblik zie ik het rood der drift in Tom's gelaat stijgen.

‘Nu begrijpt ik het,’ zegt hij tusschen de tanden en ziet me aan, als wil hij een beroep doen op mijn rechtvaardigheidsgevoel.

Ik wend den blik af naar een perkje geurige balsemienen, die haar wit en rood in de zon ontplooien.

‘Die Adèle!’ zeg ik, verlegen hoofdschuddend. ‘Ze weet stellig niet, dat het niet mag. Ik zal het haar eens gauw gaan zeggen.’

En weg ben ik reeds. Ik ben boos op haar, in ernst boos, en neem me voor, haar eens flink onder handen te nemen; maar eer ik nog op het voorplein ben, heb

[pagina 84]
[p. 84]

ik me bedacht. Als ze het eens hoog opnam en hier niet terug wilde komen!...

Dus zeg ik het haar half in scherts, half in ernst, en wijs haar de opening in den muur, waardoor Tom alles gezien heeft. Maar in plaats van zich verschrikt te toonen, - zooals ik zou geweest zijn, - is ze blijkbaar opgetogen.

‘Was hij werkelijk boos? Die Thomas! O, wat zou ik hem graag zelf eens heel boos zien. Hij is altijd zoo onuitstaanbaar kalm, men heeft niets geen plezier van het plagen. Lon, zeg me eens iets, waardoor ik hem boos kan maken, razend boos, zooals gewone menschen!’

‘Ik denk, dat hij al boos genoeg is,’ zeg ik gegriefd.

‘Zou je dat denken?’ vraagt ze verrukt. ‘Maar wat een saaie kneu is hij dan, om dat niet eens te toonen! Hoe hou je 't met hem uit? Alex en ik maken elkaar ieder oogenblik boos, en dan is het zoo prettig je weer te verzoenen.’

‘Neen, dat is niets voor ons. - Maar waarom wil je hem eigenlijk boos maken?’

Ze antwoordt niet en lacht. Er rijst een flauw vermoeden bij me, dat ze, als ze naar waarheid antwoordde, zeggen zou: ‘Omdat ik hem niet kan uitstaan.’ Maar ze doet, alsof ze mijn vraag niet gehoord heeft.

‘Nu, ik zou het niet uithouden met zoo'n man als Thomas. - Maar kom, leg Snel nu maar vast en ga dan eens mee naar mijn kamer. Ik heb straks de laatste modeplaten gekregen.’

Vergeten zijn Tom en Snel, en ik loop mee de trap op.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken