Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tom en ik (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tom en ik
Afbeelding van Tom en ikToon afbeelding van titelpagina van Tom en ik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.25 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tom en ik

(1923)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

XXII.

Het is ruim twee jaar later.

De avondzon kijkt nog juist even over de twee rivierdijken en verlicht de toppen der acacia's, kastanjes, beuken, platanen, linden en welke boomen nog meer ons liefelijk Brinio's-Erf omgeven. Dan klimt de rose gloed tegen den gevel, het dak en de blinkende windvanen, en blijft dan nog langen tijd dralen op

[pagina 182]
[p. 182]

de gekuifde wolken, ginds drijvend in het luchtruim. Ik zie dat alles door het venster van den koepel, en geniet ervan.

Wat is het schoon, dit plekje aarde!

Ik ben niet alleen. Er zit een kleine woelwater op mijn schoot, om wiens wil ik eigenlijk aan het raam ben gaan zitten, want hij gaf onmiskenbare blijken de vliegen te willen grijpen, die er zich vermaken, en tracht nu onder allerlei lieve, juichende geluidjes ze met zijn ronde knuistjes te pakken.

‘Boe!’ zegt de schelm opeens, als zijn oog door een koe wordt afgeleid, en hervat dan zijn spel.

Wie had ooit gedacht, dat een koe belangwekkend voor mij zou worden!... Maar onze zoon heeft er een blijkbare voorliefde voor. - Dat ik me urenlang zou kunnen vermaken in het weiland?... Maar kleine Tom geniet er. - Dat ik àlle arme kinderen zou kennen, die ik tegenkom?... Maar mijn jongen loopt op ze toe en geeft ze de hand. - En dat ik me nooit meer vervelen zou?... Maar zoo'n kleine baas geeft bezigheid in overvloed.

En kijk, daar komt het belangwekkendste van alles. Ik heb er al een poos naar uitgezien.

‘Papa!’ roept kleine Tom, mij vragend aanziend met zijn groote slimme oogen, en dan laat hij zich van mijn schoot glijden.

Natuurlijk, hij weet het al; als wij papa zien aankomen, dan loopen we hem juichend te gemoet met ons beidjes: en zoo doe ik ook nu, met den jongen in mijn armen, dwars door het mollige gras.

Terwijl hij nadert, sla ik hem gade. Ik ben soms zoo bang, dat ik hem niet in alles voldoe. Ik heb nooit voor hem gedeugd: nooit had ik zijn vrouw moeten worden. Maar nu ik het ben, moet ik van mezelf maar maken, wat er van te maken is. En angstvallig sla ik nu en dan een onderzoekenden blik op zijn gelaat... Vanavond is er die oude, stralende glimlach weer, - wanneer is die er niet, als hij ons ziet komen! - en ik ben weer gerust.

[pagina 183]
[p. 183]

‘Is het werk gedaan?’ vraag ik, terwijl we samen terugwandelen en kleine Tom van papa's schouder recht vergenoegd de wereld inkijkt. ‘Ik begon al te verlangen.’

‘Ik ook,’ zegt hij.

‘Ja, het werk is gedaan. Ik ben moe van het stilstaan en het heen en weer drentelen. En je moet toch overal bij zijn. De werklui hebben verbazend weinig oordeel; ze zijn als het ware maar dom voortloopende machines. Als de wetenschap ze niet in het rechte spoor houdt, leveren ze maar broddelwerk... De wetenschap ben ik, zie je,’ besluit hij lachend.

Ik lach mee en onze zoon, die ons altijd zeer gaarne vroolijk ziet, schatert het uit.

De scherts heeft zich woning gemaakt in ons huis, de scherts, ‘dat heerlijk bestanddeel van ons leven, met haar vroolijke gezellen, de humor en de pret,’ zooals een Duitsch geleerde zegt. Ik word meer en meer de uitgelaten Lon van vroeger. Dikwijls neem ik weer dat lichte gevoel in mijn borst waar, dat iemand drijft met alles den gek te steken en te schateren om niets.

De ondervinding leert, dat één zware straf een kind beter van zijn gebreken geneest dan honderd zachte vermaningen en waarschuwingen. Op die wijze hebben de gebeurtenissen vóôr twee jaar op mijn gemoedsleven gewerkt. Onvergetelijk zijn me de vreeselijke uren, toen ik meende aan Tom's sterfbed te staan; onvergetelijk de vele dagen en nachten, die ik aan zijn ziekbed doorbracht... o Tom, hoeveel geloften heb ik toen in stilte gedaan!

Sedert dien tijd ben ik bezig ze te vervullen en ik word dagelijks gelukkiger. Ik voel me zoo recht tevreden in deze omgeving, die toch waarlijk zoo eenzaam niet is, als ik vroeger wel meende. En juist de betrekkelijke eenzaamheid ervan bekoort me. Ik geloof, dat ik hier al begin vast te groeien. Mijn hart wortelt reeds met duizend vezelen in dit lieflijk plekje grond.

Plichtshalve, zooals Tom vroolijk zegt, zullen we

[pagina 184]
[p. 184]

ook weer eens op reis gaan, en nu en dan brengen we wel eens eenige dagen in Den Haag door, maar alleen om als we thuis komen te zeggen: ‘Daar was het goed, maar hier is het toch nog beter!’ Kleine Tom is het dan blijkbaar volkomen met ons eens, en zijn stem heeft voor ons gezag!...

De lucht is zwaar van de uitwasemingen der bloemkelken, van vlierboomen en rozen, jasmijn en geraniums, en kleine Tom sluit zijn oogen en laat het moede kopje aan mijn schouder rusten. Geen wonder, de jongen is nog niet binnen geweest vandaag; zelfs onze maaltijden doen we onder de boomen.

Een half uur later, als ik hem veilig in zijn bedje weet en aan de hoede van Lotje heb toevertrouwd, die doodelijk van hem is, keer ik naar Tom terug en stel hem voor een wandeling te doen. Ik weet, dat hij zoo graag 's avonds nog een ‘loopje’ doet; en dus zijn we een oogenblik later al op den dorpsweg.

Het is nog niet geheel donker, maar de petroleumlampen langs den weg zijn al ontstoken. Straks vangt men hier en daar een vriendelijk ‘wel te rusten!’ op, dat evenzoo wordt beantwoord. Dan gaan de onder- en bovendeuren dicht, men hoort het schuiven van een grendel of een knip, de lichten binnenshuis gaan uit. Alles rust.

Wat is Tom lief, als we door het oude veldpad naar huis terugkeeren!

‘Bijna vier jaar geleden, Tom.’

‘Hier was het geloof ik,’ zegt hij stilstaand.

‘Neen, het was veel dichter bij het hek van Lindenhof.’

‘Ik meen toch zeker te weten... Kijk, was het hier niet bij die bocht?’

‘Neen, zeker niet!’

‘We hadden er dadelijk een monument moeten zetten!’

Zoo schertsend komen we in den tuin van Brinio's-Erf. Nu zwijgen we beiden, geheel onder den indruk van de plechtige stilte, die heerscht onder het hoog

[pagina 185]
[p. 185]

geboomte. Geheimzinnige geluiden komen uit de struiken en bloemen tot ons, van al de onzichtbare wezens, die in de schaduwen van den nacht hun kort leven genieten. Roerloos ligt de tuin, stil voortgroeiend in den heerlijken zomeravond. En ginds verheft zich Brinio's-Erf, deftig en statig, maar toch liefelijk ook.

Vier jaar bijna... ze liggen plotseling vôôr mij als een ontrold doek.

‘Tom,’ zeg ik zacht, ‘wat 'n dwaas, wuft kind bracht je toch in je huis!’

‘En wat 'n lief vrouwtje maakt mij er nu gelukkig!’

Ik antwoord niet. Ik voel me zoo dankbaar; de tranen komen me haast in de oogen.

O, hoe laf klaagde ik over de onbeduidendheid van mijn leven, dat leven, zoo schoon en zoet! Wat 'n heerlijke levenstaak: een man gelukkig te maken, een kinderziel te vormen en te leiden, en voor velen een weldoende engel te zijn! Ik begeer niet meer.

Nu ken ik de waarde van dat edel karakter, dat zoo weinig bij het mijne voegde, toen onze levenswegen samenliepen. Mijn eenvoudige Tom, hij schildert niet, noch danst, noch musiceert, maar zijn hoofd is helder, en rein zijn ziel. Er gaat een louterende invloed uit van zijn vasten, klaren blik, en wie zijn innemenden glimlach heeft gezien, bewaart een verkwikkende herinnering meer in het hart, en voelt, dat hij een zegen zijn moet voor allen, wier levenspad het zijne kruist.

Tom, zulk een zegen was je mij!

 

EINDE


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken