Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van de muziek des levens (ca. 1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van de muziek des levens
Afbeelding van Van de muziek des levensToon afbeelding van titelpagina van Van de muziek des levens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.86 MB)

ebook (4.34 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.W.R. Wenckebach



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van de muziek des levens

(ca. 1898)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Waar is mama?

[pagina 155]
[p. 155]


illustratie

Waar is mama?

....De klok heeft pas twaalf geslagen, dan komen reeds de eerste schooljongens aanstormen, de grootsten, onder wie ook mijn oudste....

Daar is hij, hijgend en warm, iederen aanvaller afkeerend met zijn leeren tasch, dien hij aan de riemen rondzwaait. Dan komt hij triomfeerend onze stoeptrappen op en belt.

Ik kan zijn heerlijk, verbrand gezicht juist in het spion zien. De pet scheef, de haren verward, zijne blauwe blouse zonder eenige frischheid meer, helaas! Maar toch.... liever een robbedoes dan een fat.

De meid opent hem de voordeur.

‘Waar is mama?’ zoo klinkt zijne heldere

[pagina 156]
[p. 156]

jongensstem, en als hij antwoord heeft gekregen, verschijnt hij in de kamer, waar ik bezig ben mijn naaiwerk op te vouwen.

‘Dag mama!’

Onze oogen ontmoeten elkaar. Zouden de mijne niet iederen dag weer met onuitsprekelijke liefde op hem rusten?

Wat hèm betreft, er is meer hartelijkheid in zijne oogen dan in zijn toon; hij heeft den leeftijd bereikt, wanneer een jongen zich voor uiterlijke teederheid begint te schamen.

‘Dag jongen!’

Meer zeg ik niet, maar hij weet dat zijne thuiskomst mij altijd een blijdschap is. Hij weet, als hij misschien op school aan mij denkt, dat ik naar hem verlang, en dat ik voor het venster naar hem zal uitzien. Hij weet dat hij een deel, een zonnig deel van mijn leven is, dat zijn geluk mijn geluk is en zijne smart mijne smart. Hij weet dat ik het warmste belang stel in zijne vorderingen, en dat ik lijd, als hij straf verdient. Hij weet dat, zoolang ik leef, mijn huis het zijne zal zijn, en dat, ook al verliet en verguisde de gansche wereld hem,

[pagina 157]
[p. 157]

zijn moedertje het beste van hem zou blijven gelooven.

En als wij elkaar in de oogen staren, - hoe haastig en schijnbaar onverschillig ook - is het als een lezen van de ééne ziel in de andere, en die zielen zijn vol gloed en teederheid...

 

Daar komt weer iemand de stoep op.

Het is zus.

Netjes en bedaard komt zij aangestapt, hoed en manteltje in de keurigste orde, haar tasch aan den arm; en zacht belt zij aan.

‘Waar is mama, Betje?’ vraagt zij, terwijl hare zaakjes onberispelijk aan den kapstok worden gehangen.

Dan komt zij binnen, altijd even bedaard, met kleine, nette stapjes, kust mij en begint mij te helpen aan de toebereidselen voor de koffietafel. Zij zet de stoelen klaar, en onderzoekt of ik wel een voetenbankje heb, en belegt de boterhammen, en snijdt ze in reepjes, alles met deftige, moederlijke maniertjes. En intusschen vertelt ze wat, met haar fijn glimlachje en lieve stem. En met vorstelijke minachting weert zij

[pagina 158]
[p. 158]

de balletjes brood af, die haar oudste broeder op haar afvuurt, en verdraagt goedsmoeds zijn uitbundig gelach, als één zijner projectielen doel treft.

Maar boven ‘jongens’ voelt zus zich te hoog verheven om zich boos te maken. Zus voelt zich één met mama, en neemt langzamerhand al mijne rustigheid en waardigheid over. Er is een stille verstandhouding tusschen ons beiden, die geen anderen grond heeft dan dat wij beiden vrouwen zijn, dat wil zeggen in zus' schatting: zeer verstandige luidjes.

Zus is mijne rechterhand. Zij kan al, ondanks hare tien jaren, heel aardig theeschenken; zij kan ook de jongens bezighouden, als ik eens afwezig of onwel ben, en o, wie haar kent als ziekenoppastertje, geeft haar voor altijd een plaats in zijn hart. Stil, van de liefde tusschen zus en mij kan ik niet spreken zonder dat de tranen mij in de oogen komen.

 

‘Tingeling, tingeling!’ gaat het, hard, - nog harder.

Dat is de Benjamin.

[pagina 159]
[p. 159]


illustratie

[pagina 161]
[p. 161]

Het Fröbelschooljuffertje, dat hem thuisbrengt, moet hem altijd optillen, opdat hij zelf kan bellen. En dat is nog niet genoeg, nu rammelt hij ook nog aan de klep van de brievenbus. Wat een lawaai!

De deur gaat open en met zijne grove, schorre stem roept hij luid: ‘Dag Bet! Waar is mama?’

‘Daar steekt een officier in,’ zegt grootpapa altijd.

Pet of jas afleggen heeft de dikkert nog niet onder zijne plichten opgenomen, evenmin als voeten vegen; en regelrecht stapt hij de kamer binnen in het volle besef recht te hebben bij zijne moeder te zijn.

Daar is hij, blozend, stralend, lachend. Neen maar, men moet hem kussen, en dat weet hij ook wel; hij wacht er op. En ik kniel bij hem neer en kus zijne fluweelen wangetjes, en hij pakt mij, stijf, stijf om mijn hals....

Ik zou wel eens willen weten of er heerlijker, reiner genot kan bestaan dan zulke kusjes te voelen en door zulke armpjes gepakt te worden. O, kleine engel, kondet gij altijd zóó blijven, zoo parmantig, zoo heldhaftig, zoo guitig, zoo mollig, zoo rein!

[pagina 162]
[p. 162]

Waar is mama? - Mijne lievelingen, eens zult gij allen van mij heengaan. Naar verre landen misschien, naar een eigen tehuis, of daar, waar uwe plicht u roepen zal, en ook zal ik zelf eenmaal van u scheiden, om nooit terug te keeren. O, vergeet nimmer u de oude vraag te doen, die ik zoo gaarne hoorde in de zonnige dagen, toen ik mijn best deed uw tehuis liefelijk voor u te maken, wetende dat, hoe donker een menschenleven ook wordt, de herinnering aan een lief tehuis een zonnestraal blijft ook in de diepste duisternis. Herinner u dikwerf waar ik ben, en bedenk dat ik u allen ieder uur in liefde gedenk.

Zijt gij gelukkig, kronen eer en roem uwe dierbare hoofden, strooit liefde bloemen langs uw weg en worden uwe stoutste droomen vervuld, doe u de oude vraag, en laat mij in uwe blijdschap deelen. Zijt ge droevig, hebt ge tegenspoed, voelt ge u eenzaam en alleen, doe u weer dezelfde vraag en stort uw hart uit in het mijne. Oude harten zijn nog sterk genoeg om het leed hunner dierbaren te helpen dragen.

Lokt de verzoeking, herinner u dan hoe lief

[pagina 163]
[p. 163]

ik u had, en hoe ik u altijd vertrouwde, toen ge nog kinderen waart. En ben ik eenmaal heengegaan, denk dan soms nog eens aan het stille plekje, waar ik rust, en geloof dat ik u nabij ben - niet als een sombere geest, maar als een engel, die zegenend hare handen over uwe hoofden uitbreidt, dag en nacht, dag en nacht!....



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken