Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van minnen en sterven (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van minnen en sterven
Afbeelding van Van minnen en stervenToon afbeelding van titelpagina van Van minnen en sterven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

proefschrift
non-fictie/sociologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van minnen en sterven

(1990)–Cas Wouters–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]

Hoofdstuk VI
Overheid en seksuele moraal; ministeriële nota's en onderzoeksrapporten

De voortgang van de emancipatie van vrouwen in deze eeuw is onmiskenbaar. In afwisselend tempo, snel in fasen van emancipatie en verzet en langzamer in fasen van assimilatie en berusting, heeft zich een ontwikkeling van bescherming door mannen in de richting van zelfbescherming voltrokken. In het vorige hoofdstuk is een deel van deze ontwikkeling reeds behandeld. In dit hoofdstuk staat een aspect daarvan, de indamming van seksueel geweld en intimidaties centraal. Het is gebaseerd op vier officiële bronnen, een ministeriële nota en drie onderzoeksrapporten die onder ministeriële verantwoordelijkheid zijn geschreven. Alle vier zijn ze verschenen met het oog op een betere bescherming tegen de gevaren in de omgang tussen de seksen. Hier worden ze met elkaar vergeleken in een poging de ontwikkelingen op dit terrein te beschrijven en te interpreteren. Na een korte kenschets van de ministeriële nota over seksueel geweld uit 1984 (Nota 1984) en een beschouwing over de vervanging van het begrip ‘zedenverwildering’ door ‘seksueel geweld’, volgt een historisch vergelijkende bespreking van de drie onderzoeksrapporten, een uit 1931 (Rapport 1931) en twee uit 1986 (De Bruijn en Timmerman 1986; Vanwesenbeeck 1986). In het emancipatieproces op langere termijn markeren deze rapporten een bepaalde fase, waarvan de contouren zich aftekenen in een vergelijkende procesbenadering.

1 De nota over seksueel geweld

In de jaren zeventig zijn ook in Nederland de begrippen ‘seksueel geweld’ en

[pagina 151]
[p. 151]

‘ongewenste intimiteiten’ - een ongelukkige vertaling van ‘sexual harassment’ - populair geworden, eerst binnen de vrouwenbeweging en al gauw ook daarbuiten. In de jaren tachtig werd de emancipatiestrijd zelfs voor het grootste deel op de bestrijding van deze vernederingen geconcentreerd. In 1984 verscheen de nota Bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Justitie. De opstellers van de nota hebben gekozen voor een zeer ruime definitie van seksueel geweld. In de nota gelden als vormen van seksueel geweld ook discriminatie op grond van sekse en ‘ongewenste intimiteiten’ ofwel, beter vertaald, seksuele intimidaties.Ga naar eind1 Volgens de nota hoeft seksueel geweld niet gepaard te gaan met ‘strikt sexuele handelingen’; ‘essentieel is ... dat vrouwen tegen hun zin worden beoordeeld op hun sexuele kenmerken en dat hun eigen sexualiteitsbeleving ondergeschikt is’ (p.4). In deze formulering van ‘ongewenste intimiteiten’ als vorm van seksueel geweld wordt de eigen sexualiteitsbeleving van elke individuele vrouw tot enige maatstaf verheven, hetgeen demonstreert dat de morele verontwaardiging van vrouwen en hun zaakwaarnemers (Köbben 1983) hoog was opgelopen. (Zie ook De Swaan 1983b en 1984a.) Dat bleek ook uit formuleringen waarin erotiek en onderdrukking verschenen als waren het synoniemen. Die verontwaardiging ligt vermoedelijk ook ten grondslag aan de mededeling dat het verzet van vrouwen tegen seksueel geweld in de privé-sfeer wordt bemoeilijkt ‘door het feit dat zij op dit moment over het algemeen nauwelijks perspectieven hebben wanneer ze zouden overwegen weg te lopen, echtscheiding aan te vragen e.d.’ (p. 21). Toch waren die perspectieven in de voorafgaande decennia aanmerkelijk verbeterd: vrouwenopvanghuizen, een eenvoudiger echtscheidingsprocedure en de Bijstand hadden garanties geschapen die voor de jaren zestig ontbraken. Ook op andere manieren hadden vrouwen aan weerbaarheid gewonnen. Deze ontwikkeling is uit de ministeriële nota over seksueel geweld duidelijk af te lezen.

In 1986 kondigde de regering in haar Miljoenennota aan méér geld voor de bestrijding van dit geweld te willen uittrekken. Dat beleid was inmiddels mede gebaseerd op (beleids)onderzoek naar seksueel geweld, met inbegrip van seksuele intimidaties. ‘Het oprekken van de betekenis van het begrip “seksueel geweld” heeft vooral een bewustmakende en politieke betekenis’, luidt de nuchtere constatering van de leden van de Projectgroep Vrouwenarbeid te Groningen in hun onderzoeksverslag Ongewenste Intimiteiten op het Werk (De Bruijn en Timmerman 1986). Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Rijksoverheid, die daarmee gehoor gaf aan een van de aanbevelingen in de ministeriële nota over seksueel geweld. Een ander onderzoek naar seksueel geweld dat in die nota werd aanbevolen, mondde in

[pagina 152]
[p. 152]

1986 eveneens uit in een rapport: ‘Wiens lijf eigenlijk?’ Tien onderzoek naar dwang en geweld in de prostitutie (Vanwesenbeeck 1986). Beide rapporten worden hier besproken tegen de contrasterende achtergrond van het ‘dansvraagstuk’, zoals daarover in 1931 door een regeringscommissie verslag werd uitgebracht (Rapport 1931).

2 Van de bestrijding van ‘zedenverwildering’ naar de bestrijding van ‘seksueel geweld’

Meestal halverwege een bal, in de pauze, is het souper. Gij kunt aan tafel uwe handschoenen uittrekken, velen houden ze voor het gemak aan. (Handboek der etiquette z.j.: 43)

Als een jonge man na het bal een meisje -rond de eeuwwisseling ‘eene dame’ geheten - naar huis wilde brengen, dan diende hij haar bij voorkeur zo te vragen:

Het genoegen dat ik deze avond gesmaakt heb, zou volkomen voor mij zijn, als ik u mijn arm mocht aanbieden om u naar huis te vergezellen. (Meyer z.j.: 53)

En bij het afscheid hoorde hij dan te zeggen:

De eer die ik gehad heb u naar huis te mogen brengen is zoo groot, dat ik niet nalaten kan u daarvoor ten zeerste mijn dank te betuigen; ik hoop spoedig in de gelegenheid te zullen zijn u opnieuw mijn hoogachting te kunnen bewijzen. (Meyer z.j.: 54)

Na deze hoogtepunten van stijve vormelijkheid in de Victoriaanse tussenfase is de omgang tussen ongetrouwde mannen en vrouwen in het begin van deze eeuw, vooral op ‘beschermde’ plaatsen zoals besloten ‘clubs’, weer wat vrijer geworden. Daarover schreef ‘Mevrouw Etiquette’:

Het grootere vertrouwen dat men heeft gekregen in den onderlingen omgang van ongetrouwde mannen en vrouwen, maakt ook dien omgang vertrouwelijker, tevens ongevaarlijker. (v.d.M.z.j.: 180)

Ook hier ging een vermindering van de gevaren en angsten in het sociale

[pagina 153]
[p. 153]

verkeer hand in hand met een sterkere onderlinge identificatie en een uitbreiding van de wederzijds verwachte zelfbeheersing.Ga naar eind2 Pas in de jaren twintig is het toezicht, die dwang van anderen, ook buiten het besloten - en dus beschermde - clubleven verminderd, en wel in dancings en bioscopen. Voor die tijd waren ‘publieke dansgelegenheden ... voor soldaten en dienstmeisjes’ (Viroflay 1919: 54). Daarmee werd de tot dan toe dominante omgangscode tussen de seksen doorbroken. In die instellingen werd het namelijk mogelijk dat de seksen elkaar zonder direct toezicht van verantwoordelijke anderen konden ontmoeten. Op die manier breidde een ongechaperonneerde omgang tussen de seksen zich uit. Ook zonen en dochters van ouders die in hun eigen jeugd slechts toestemming hadden gekregen tot gechaperonneerde contacten, bezochten de dancings en bioscopen. Veel van die ouders ontbrak het aan enig vertrouwen in het ‘ongevaarlijke’ van die vorm van onbeschermde vrije omgang. Aan het begin van de ‘roaring twenties’ probeerde de auteur van Plichten en vormen voor beschaafde menschen nog begrip te wekken voor deze ‘nieuwe mode’:

En hoewel er natuurlijk nog ouderwetsche moeders genoeg zijn, die er heftig bezwaar tegen hebben, dat haar dochters zich bewegen op een dansvloer die voor iedereen toegankelijk is... het zou dolzinnig zijn in dezen tijd het ouderwetsche standpunt te willen handhaven. Het eenige wat we kunnen doen is onze jonge vrouwen en jonge meisjes aan te raden wat voorzichtig te zijn in de keuze van haar dansers. De eenige stelregel, waarop men kan aandringen, dat ze rigoureus gehandhaafd worden, is: dans niet met een onbekende. (Viroflay 1919: 55)

De golf van informalisering in de jaren twintig zette echter zo krachtig door dat niet alleen onder ‘ouderwetsche’ ouders grote bezorgdheid ontstond. Men sprak al gauw van een ‘danswoede’ en signaleerde er een ‘verval der zeden’ in. Als (schrik)reactie zocht men tot in de hoogste kringen toe naar middelen om verder ‘verval van zeden’ tegen te gaan. De afstand tussen die kringen en ‘het volk’ was nog groot genoeg om te menen dat zij door ‘het treffen van maatregelen’ en door ‘tucht’ uit te oefenen, de seksuele impulsen van het volk in bedwang hielden en konden houden. Dit blijkt onder meer uit het bestaan en het optreden van ‘de “Commissie in zake Volksvermaken” der Tucht-Unie’; deze commissie stelde in 1927 een enquête in

betreffende het vraagstuk der dansgelegenheden en kermissen, van welke enquête in 1928 rapport werd uitgebracht aan het Algemeen
[pagina 154]
[p. 154]
Bestuur der Tucht-Unie. In dat rapport werd naast een beschrijving van ongewenschte toestanden ook een beschouwing gegeven van de taak der Overheid in deze. (Rapport 1931: 7)

Kort daarop werd het dansvraagstuk ook in de Tweede Kamer besproken:

Aan de hand van uitspraken van gezaghebbende mannen en vrouwen van de meest verschillende richtingen werd betoogd, dat het dansvraagstuk voor ons volk van zoodanige beteekenis is geworden, dat de Overheid zich ernstig rekenschap zou moeten geven, of hier voor haar een taak lag. (Rapport 1931: 7)

Een en ander heeft ertoe geleid dat de regering nog in 1928 een commissie heeft ingesteld met de opdracht een onderzoek in te stellen.

De begrippen ‘zedenverwildering’, ‘zedenbederf’ en ‘verwording der zeden’, vormden in de jaren twintig en dertig de uitdrukking van een wijd verbreid schrikbeeld. Deze begrippen lijken typerend voor de wijze waarop de dominante groeperingen hun opvattingen over de omgang tussen de seksen hebben trachten te handhaven. Zij vreesden ‘excessen’ die, voor zover ze zich nog voordoen, tegenwoordig voor een deel als een meer of minder avontuurlijke seksuele ervaring zouden worden gezien, en voor een ander deel onder de noemer ‘seksueel geweld’ zouden vallen. Die term werd toen nog niet gebruikt. Deze verandering van gehanteerde begrippen wijst op een significante verandering, waarop nu eerst zal worden ingegaan.

De term seksueel geweld verwijst naar gevaren in de omgang tussen de seksen die per definitie door mannen worden teweeg gebracht en waarvan vrouwen (of andere mannen) het slachtoffer worden. Dat is nieuw. De begrippen zedenbederf of zedenverwildering kozen niet zo eenduidig partij voor vrouwen. Zedenverwildering werd per definitie beide seksen verweten. Waar de beschermende dwang van anderen, bestaande uit het toezicht van autoriteiten en andere bewakers van de goede zeden, weg zou vallen, zoals na de Eerste Wereldoorlog in bioscopen en dancings het geval was, daar dreigden, althans in de visie van de vertolkers van de dominante moraal, zowel mannen als vrouwen aan zedenverwildering ten prooi te vallen. Daarmee gaven de gevestigden ten aanzien van het bezoek van dancings en bioscopen blijk van een sociale ‘smetvrees’ (zie hoofdstuk ii). Zij achtten de zelfbeheersing van de bezoekers niet opgewassen tegen de opwindende verleidingen waartegen zij zelf in hun jonge jaren door anderen waren beschermd. Hun vertrouwen in de zelfcontrole of zelfregulering van de jeugdige bezoekers was gering: ‘Neemt men de tucht weg, dan spuit de

[pagina 155]
[p. 155]

sexualiteit naar buiten’ (Ritter 1933: 152). Kortom, uit de toen gevoerde ‘brede maatschappelijke discussie’ - om deze anachronistische uitdrukking te gebruiken - over het ‘sexueele vraagstuk’, het ‘bioscoopvraagstuk’ en het ‘dansvraagstuk’ blijkt dat men de gevaren en angsten in de omgang tussen de seksen in die tijd vooral trachtte te bedwingen via de dwang van anderen tot individuele verdringing en onderdrukking van seksualiteit en erotiek. Toen die vorm van emotie- en impulsregulering werd bedreigd door het vrijere verkeer in bioscopen en danslokalen, gaf de regering opdracht tot een onderzoek. Dit mondde uit in het Rapport der Regeerings-Commissie inzake het Dansvraagstuk, gepubliceerd in 1931. Dit rapport biedt inzicht in de manier waarop toen over seksuele intimidaties werd gedacht en het had dezelfde status als de recente rapporten over seksueel geweld: alle gaan na ‘in hoeverre van overheidswege ... maatregelen dienen te worden getroffen’ (Rapport 1931: 7). Zowel in de tijd van het dansvraagstuk als in de jaren tachtig ging het dus om de vraag in hoeverre en op welke wijze (overheids) bescherming van vrouwen en meisjes tegen schending van hun eer (die nu persoonlijke en fysieke integriteit wordt genoemd) is geboden.

3 Het ‘regeerings-rapport inzake het dansvraagstuk’

Om welke gevaren en angsten ging het destijds? De belangrijkste excessen die worden gerapporteerd betreffen mannen die al dansende hun meisje op ongepaste wijze tegen zich aandrukken - ‘onzedelijk dansen, hartstochtelijke omvatting of betasting en zinneprikkelende plaatsing der beenen’ (p. 69) - en het ‘rendez-vous’ als vervolg van ontmoetingen in het danslokaal, hetgeen zowat hetzelfde betekende als ‘ontucht na sluitingstijd’. Ook de nieuwe manieren van dansen gaven aanstoot.

Aan den modernen dans - waaronder hier verstaan wordt de step, foxtrot, shimmy, charleston, enzovoorts - wordt dikwijls een zeer sexueel karakter gegeven en enige invloed ten goede kan er niet van uitgaan. (p. 89)

Het gevaar van sexueele prikkeling heeft bij de moderne dans een graad bereikt, die vóór deze niet aanwezig was... En zoo loopt ieder meisje, dat een openbare dansgelegenheid bezoekt, kans, op een laakbare wijze ‘geleid’ te worden, zonder dat daarvan iets tot het
[pagina 156]
[p. 156]
gezelschap doordringt en waartegen ze zich praktisch niet kan verweren. En dan veronderstellen we nog het gunstige geval, dat de wil tot verweer aanwezig is. Maar hoevelen ... houden niet de moreele weerstand, die hier vereischt wordt en eindigen met het rendez-vous. (p. 31)

De aanwezigheid van seksuele prikkelingen in een situatie waar toezicht en controle door anderen gering is, stelde kennelijk hogere eisen aan de zelfcontrole dan waartegen die bestand werd geacht. Dan zou het ‘Gaat en vermenigvuldig U!’ tot een ‘Vermenigvuldigt U, en gaat!’ verworden, want als een man

met een volkomen vreemd meisje danst, dan is er niet meer de rem der verantwoordelijkheid... Hier komt het er niet op aan en, als zijn zelfbeheersing te kort schiet, straks gaat hij heen... Als hij niet wil hoeft hij haar niet weer te zien. Trouwens, is ze wel zoo veel bijzonders?

En wat het meisje betreft:

als het meisje sympathie voor den jongen man voelt..., dan is haar sympathie meteen haar zwakke kant, waarvan de berekenende jonge man profiteert. (p. 20)

Het gevaar werd het grootst geacht in dansgelegenheden waar ‘leden van verschillende stand’ elkaar ontmoetten, dus waar de traditionele scheidslijnen tussen zowel de seksen als de klassen werden doorbroken:

Atelier- en winkelmeisjes schijnen tegenwoordig van rijke huwelijken via de dancing te droomen en raken maar te zeer ontgoocheld... De brutaliteit, waarmee een man van ‘betere’ stand menigmaal een meisje ten offer brengt aan zijn lust, komt in de volksklassen zeker minder voor. (p. 21)

Zoals al uit citaten bleek achtte men dancings rond de eeuwwisseling slechts geschikt voor ‘soldaten en dienstmeisjes’ en was de sociale controle er nóg geringer dan op het ijs waar de dames konden doen wat in de balzaal niet mocht: ze konden er weigeren met iemand te rijden,

omdat de kennis er veel gauwer wordt aangeknoopt en men allicht in
[pagina 157]
[p. 157]
aanraking komt met lieden die men eigenlijk liever mijdt. Daar zijn van die ‘would-be gentlemen’, die op het ijs er hun ‘fort’ van maken in kennis te komen met jonge dames, daar zij weten hoe gemakkelijk dit in deze omstandigheden gaat, en zich zoodoende trachten op te werken. (v.d.M.z.j.: 172)

Of het nu ging om ‘would-be gentlemen’ dan wel atelier- en winkelmeisjes die ‘zich trachten op te werken’, het tekortschieten van de zelfbeheersing ‘daar, waar personen elkaar ontmoeten, die elkaar niet kennen en dus [sic!] zich ook niet voor elkaar verantwoordelijk voelen’ (p. 18) werd als een onvermijdelijk gegeven geaccepteerd. Men moet ‘nu eenmaal’ de kat niet op het spek binden en het wordt een feit genoemd, ‘dat personen die geen dieper contact hebben en noch sociaal noch geestelijk zijn verbonden, elkaar in de sfeer van het instinctieve moeten vinden’ (p. 19). Het gevaar van ‘het instinctieve’ werd groot geacht: ‘Het kwaad der dansexcessen’ zou ‘het in de volkszede gewortelde naar zijn diepste wezen onverbrekelijke huwelijk’ ondermijnen (p. 15). ‘Het huwelijk kan en mag nooit in de sfeer van de proefneming worden getrokken’ (p. 10) en het liefdesspel,

deze meest verantwoordelijke daad, waartoe twee mensen kunnen komen, is niet verantwoord dan in de sfeer van het absolute, waaraan elke gedachte van proefneming verre moet blijven op straffe van bijna zekere mislukking. (p. 11)

De gevaren van het vrije spel der instincten in de sociaal gemengde en vrijere contacten tussen de seksen in de danszaal werden in een wel héél breed kader geplaatst: De rapporteurs - een rechter, een lid van de Tweede Kamer, twee burgemeesters, de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam en een bestuurder van het Nutsseminarium voor paedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam - wijzen erop dat de bron van de zedenbedervende proefnemingen en de overdreven danslust ‘in hoofdzaak Amerikaansch’ is. Daar kenmerkt zich het sociale verkeer

door eenzelfde oppervlakkigheid... In een onsamenhangende massa als de Amerikaansche moet de binding worden verkregen in de instinctieve sfeer... Het is niet toevallig dat in dans en muziek in Amerika de negers rhythme en toon aangeven, omdat, wat hun instinctieve leven betreft, de negers de grootste levenskracht hebben. [In hun] opgeschroefde zorgeloosheid - dans en zing je narigheid weg [schuilt het gevaar] dat wij ook in West-Europa van een leven in
[pagina 158]
[p. 158]
diepere bezinning, dat wij toch hebben gekend, terugvallen tot een leven uit primitieve prikkels... Wie in Europa de snaren van het instinctieve leven gaat betokkelen, zoals de Amerikaansche ‘cultuur’ doet, zonder als daar tot een eenheid te kunnen binden, zal van Europa slechts één stuk verwarring kunnen maken, waarin oorlog en burgeroorlog aan de fel opgezweepte instincten uitdrukking zullen geven. (p. 12/3)

De angst voor menging der standen en geslachten, voor een minder formeel gereguleerde onderlinge omgang moet wel erg groot zijn geweest om die te typeren als voortkomende uit primitieve instincten die tot oorlog en burgeroorlog aanzetten.Ga naar eind3

De voorgestelde maatregelen om deze gevaren in te dammen komen naar oud recept neer op strengere sociale controle, en nergens blijkt vertrouwen in zelfcontrole en zelfregulering:

Verbod voor minderjarigen beneden de leeftijd van 18 jaar. Het dansen moet geleid worden door een daartoe geschikt geacht dansleeraar, die voor de goede gang van zaken mede verantwoordelijk is. Heffing van een toegangsprijs. Wering van ongewenschte elementen. (p. 39)

Om strengere sociale controle te kunnen instellen was in het rapport de nodige informatie samengebracht, bijvoorbeeld in een tabel als deze (p. 83):

Gemeenten naar het dansen verdeeld in:

Provincie Niet-dansend Weinig dansend Vrij veel dansend Veel dansend
Groningen 15 28 13 23% 1 1,7%
Friesland 13 25 5 12% 0  
Drente 19 10 7 19% 0  
Overijssel 15 17 24 43% 0  
Utrecht 40 18 11 16% 1 1,5%
Gelderland 26 53 32 29% 2 1,8%
Noordholland 9 93 21 16% 3 2,4%
Zuidholland 91 65 18 10% 3 1,7%
Zeeland 25 77 7 6% 0  
Noordbrabant 73 70 15 9% 3 2%
Limburg 20 71 26 22% 1 0,9%
Nederland 346 527 179 16% 14 1,3%

[pagina 159]
[p. 159]

In Delft had men al strenge maatregelen getroffen en het gemeentebestuur meldt trots: ‘De overheid weet nu te allen tijde, waar, wanneer en door wie er gedanst wordt’ (p. 60).

4 De rapporten over seksueel geweld en seksuele intimidaties

Vadertje Staat maakte zich in 1986 nog steeds en opnieuw sterk voor zijn dochters. In dat jaar strekte die staatsbemoeienis zich uit tot de ‘meisjes uit de suikerwerkfabriek’ en zelfs tot prostituées, en wel op manieren die in de jaren dertig nog ondenkbaar zouden zijn geweest. Ook de vaders van deze meisjes en vrouwen vonden toen vertolking van hun bezorgdheid in de regering - een resultaat van democratiseringsprocessen. Toch waren het niet zozeer die vaders als wel de vrouwenbeweging die deze bezorgdheid heeft opgeroepen en afgedwongen. Terecht noemt W.M.A. Vanwesenbeeck, de auteur van het prostitutierapport ‘Wiens lijf eigenlijk’ organisatie en solidariteit van vrouwen een voorwaarde om respect te verwerven. Méér respect betekent minder dwang en geweld, schrijft zij. De organisaties en de solidariteit van vrouwen streven ernaar dat respect af te dwingen, onder meer door zich te verzetten tegen de dwang die Vanwesenbeeck als eerste noemt: ‘de dwang van het gebrek aan maatschappelijke mogelijkheden en een tekort aan geld bij vrouwen’ (Vanwesenbeeck 1986: 55). Wat een prostituée over haar beroep vertelde, lijkt als metafoor te kunnen gelden voor alle vrouwen (en mannen): ‘Hoe lager je prijs, hoe meer je als een stuk vuil behandeld wordt’ (p. 38).

Terwijl de beide seksen in een vrijere omgang veel toegankelijker voor elkaar zijn geworden, is de ‘prijs’ van sensualiteit, intimiteit en seksualiteit toch gestegen. Aan de ene kant zal de traditionele moraal die vrouwen zich in hun jeugd hebben eigen gemaakt ertoe hebben aangezet een lage ‘prijs’ te blijven vragen, aan de andere kant dwongen vrouwen elkaar en zichzelf tot het bedingen van een ‘hogere prijs’ in het sociale verkeer. Deze tweestrijd is verwant aan wat ‘het prostitutiedilemma’ genoemd kan worden: Wat steeds door prostituées wordt aangegeven als zijnde het vermoeiendste aan het beroep is het ‘steeds op je hoede moeten zijn’, het ‘kontinu alert moeten zijn’, het ‘steeds jezelf moeten beschermen’ (p. 33). Dat vereist oefening, want ‘strengheid is moeilijk te combineren met die “lieve en verleidelijke pose”, die het werk vereist’Ga naar eind4 (p. 34). Voor de opgave dit ‘prostitutiedilemma’ op te lossen staan in zekere zin alle vrouwen (en mannen) voor zover zij in

[pagina 160]
[p. 160]

tweestrijd verkeren tussen traditionele en meer geëmancipeerde omgangsidealen. Die tweestrijd werd overwonnen naarmate vrouwen de traditionele bescherming door mannen als dwang gingen ervaren en door hun organisatie en solidariteit steeds meer zichzelf gingen beschermen. Dat gebeurde door meer (tegen)dwang op mannen uit te oefenen om méér rekening met hen te houden. Zo zijn de beide seksen wat sterker aan elkaar gewaagd geraakt. Naarmate de vrouwen zich organiseerden en gezamenlijk mannen én Vadertje Staat ertoe dwongen meer respect te betuigen is ook de overheidsmoraal, het collectief geweten waarvan partijpolitici en regeerders zich de woordvoerders maken, sterker op de hand van vrouwen geraakt. Dat blijkt onder meer uit de door de regering in de jaren tachtig gegeven opdrachten tot onderzoek naar seksueel geweld en seksuele intimidaties.

4a Het rapport over seksuele intimidaties op het werk

Ook in dit onderzoeksrapport komt het ‘prostitutiedilemma’ naar voren: enerzijds vinden ‘zowel de geïnterviewde vrouwen als mannen... dat direct en duidelijk afwijzen van de persoon de beste maatregel is tegen ongewenste omgangsvormen’ (De Bruijn en Timmerman 1986: 185; ook Ensink en Albach 1983), terwijl het anderzijds niet past in ‘het beeld van vrouwelijkheid om onvriendelijk terug te doen, boos te worden, grove taal te gebruiken, met gelijke munt terug te betalen en dergelijke, hetgeen... remmend werkt op het openlijk reageren’ (p. 188). Ook hier toont deze tweestrijd tussen oude en nieuwe omgangsvormen en -idealen dat de gedrags- en gevoelscodes in deze in beweging zijn. Overal waar de traditionele segregatie tussen de seksen verminderde, zoals in dancings en bioscopen, en in bedrijven door de toetreding van vrouwen op de arbeidsmarkt, dient zich die tweestrijd in verhevigde vorm aan.

Vergeleken met de tijden van het dansvraagstuk is de segregatie en de traditionele omgangscode in de omgang tussen de seksen steeds verder doorbroken. Bovendien verdringen en verheimelijken mensen veel minder. Dat betekent dat vrouwen steeds vaker werden geconfronteerd met erotische en seksuele toenaderingspogingen, hetgeen hen ertoe zal hebben aangezet toenaderingen zelfverzekerder en beslister te stimuleren dan wel af te wijzen. Ze werden daartoe gedwongen, omdat de meeste mannen - zo blijkt uit dit en ander onderzoek - pas beseffen dat hun toenaderingspogingen ongewenst zijn ‘wanneer er sprake is van een duidelijke afwijzing van de kant van vrouwen’ (p. 140). De kunst van het afwijzen moest - en moet nog steeds - worden geleerd; veel vrouwen zeiden dat ze ‘in het begin’, toen ze nog maar kort werkten, zich geen raad wisten en dat ze pas later hebben

[pagina 161]
[p. 161]

geleerd openlijker te reageren. Dat leren strekt zich ook uit tot ‘de grens van het toelaatbare’, of ‘wat is nog leuk en wat niet meer?’ (p. 130). ‘Van m'n knie naar m'n broekje gaan’ (p. 102) is duidelijk genoeg, net zo duidelijk als de ‘zinneprikkelende plaatsing der beenen’, maar, zoals een geïnterviewde opmerkt: ‘Kijk, als mensen gaan zoenen, dan kun je duidelijk zeggen van: “Daar ben ik niet van gediend.” Maar er zijn al zo veel stadia voor’ (p. 131). Het leren onderkennen van die stadia en op het juiste moment trefzeker te kunnen reageren is belangrijker geworden naarmate de omgang tussen de seksen vrijer en informeler werd. Dat blijkt uit uitspraken als: ‘Hij wilde me gewoon knuffelen, ik wist niet wat er aan de hand was’ (p. 103) en ‘Eerst de borsten en toen daarna tussen de benen en toen kreeg ik helemaal de zenuwen. Je gaat dan manieren vinden om hem te ontwijken omdat je weet dat het dan weer gebeurt’ (p. 132). Dan pas? Het gaat hier kennelijk zowel om de kunst van het onderkennen van stadia in toenaderingspogingen als die van het afwijzen, maar ook die van het mijden en van timing. De meeste respondenten gaven aan dat zij zich in de eerste plaats tegen ongewenste toenaderingen wilden beschermen door zich die kunsten eigen te maken: ‘Contact opnemen met een hoger geplaatste wordt door geen van de vrouwen naar voren gebracht als een goede manier van reageren’ (p. 134). Slechts in noodgeval zouden vrouwen een beroep doen op een eventueel aanwezige of een in te stellen klachtencommissie. Twee derde van hen zou een dergelijke stap pas nemen ‘wanneer ze het probleem echt niet zelf zouden kunnen oplossen of wanneer de ongewenste omgangsvormen zeer ernstige vormen zouden aannemen’ en één derde denkt ‘zo'n vaart loopt het niet, ik kan dat soort dingen zelf wel aan’ (p. 174).

Dat de tweestrijd van vrouwen (en mannen) wordt geïntensiveerd als de verhoudingen en de omgangscodes in beweging zijn, springt ook naar voren uit een andere uitkomst van dit onderzoek. Alvorens hierop in te gaan is het nodig eerst iets over de opzet van dit onderzoek te zeggen (zonder daarbij recht te doen aan de methodologisch interessante aspecten ervan). De onderzoekers hebben afdelingen die naar machtsverhouding en dominante omgangscode van elkaar verschillen vergeleken naar het aantal gerapporteerde ‘ongewenste omgangsvormen’. Zij maken daarbij een onderscheid tussen afdelingen met respectievelijk een zeer groot, een groot en een relatief klein machtsverschil, en afdelingen met een traditionele omgangscode, zonder dominante omgangscode en met een emancipatorische omgangscode. Het bleek dat op afdelingen waar een gering machtsverschil tussen de seksen samengaat met een emancipatorische code, de minste ongewenste omgangsvormen worden gerapporteerd. Dat viel te verwachten. Verrassender is het dat ‘op afdelingen waar “grote” (dus niet “zeer

[pagina 162]
[p. 162]

grote”) machtsverschillen samengaan met het ontbreken van een dominante omgangscode... de meeste ongewenste omgangsvormen’ (p. 159) worden gerapporteerd, en dus niet op de afdelingen met ‘zeer grote’ machtsverschillen en een traditionele omgangscode. Waarschijnlijk zijn de onderzoekers hier op een overgangsstadium gestuit: de machtsverschillen zijn niet langer zeer groot en de traditionele omgangscode is doorbroken, maar de strijd om de sociale definitie van ongewenste (en van gewenste) omgangsvormen is in alle hevigheid ontbrand. In zo'n situatie stijgt de gevoeligheid; ongewenste omgangsvormen hoeven dan niet per se méér voor te komen, maar ze worden wel eerder gesignaleerd. Ze worden dan niet langer als ‘pech’ maar eerder als ‘onrecht’ ervaren.Ga naar eind5 De meeste ongewenste omgangsvormen worden gesignaleerd in situaties waar de machtsbalans al enigszins in het voordeel van stijgende groepen buitenstaanders - in dit geval vrouwen - is gewijzigd. Daarvóór is hun geweten nog te zeer op de hand van de gevestigden - in dit geval mannen.Ga naar eind6

Er is ook een afdeling die de onderzoekers ‘geëmancipeerd’ noemen; het is een afdeling waar het machtsverschil tussen de seksen gering is en een emancipatorische omgangscode heerst: ‘Ongewenste omgangsvormen komen op deze afdeling nauwelijks voor’ (p. 148). In de beschrijving van deze afdelingGa naar eind7 klinkt het proces van informalisering het duidelijkst door:

Op ‘elkaar aanraken’ heerst bij de mannen en vrouwen op deze afdeling bepaald geen taboe; men staat er positief tegenover en het initiatief gaat overwegend van beide seksen uit. (p. 148)

En:

Deze afdeling springt er duidelijk uit. Er wordt evengoed aangeraakt, vrije en openlijke opmerkingen gemaakt e.d. maar in een sfeer van gelijkwaardigheid. Er heerst daar allerminst een zakelijke of formele werksfeer. (p. 161)

Deze constateringen wekken de suggestie dat de processen van democratisering en informalisering gepaard zijn gegaan met een ‘erotisering’, een soepeler en subtielere regulering van erotische en seksuele gevoelens. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaat hier nader op in.

4b Het prostitutierapport

In een land als Turkije ontbreekt de organisatie en solidariteit van vrouwen

[pagina 163]
[p. 163]

nog vergaand en daar beschermt de staat prostituées door ghettovorming met politiebewaking. In zo'n land, waar het respect voor vrouwen, en zeker voor ‘onreine’, betrekkelijk gering is, zijn ook de gevaren waartegen bescherming wordt geboden groter. In Nederland maakt dat geringe respect Turkse en Marokkaanse mannen ‘vaak tot lastige klanten’, aldus het prostitutierapport, dat vervolgt: ‘Dat neemt niet weg dat het ook bij Nederlandse mannen nogal eens aan respekt ten aanzien van prostituées of ten aanzien van vrouwen in het algemeen ontbreekt, als gevolg waarvan bepaalde vormen van dwang en geweld door de mannen absoluut “akseptabel” gevonden worden of zelfs vanzelfsprekend’ (p. 38). De onderzoeker geeft aan dat prostituées de problemen die zich hierdoor voordoen, de problemen van het ‘prostitutiedilemma’, leren oplossen naarmate ze ervaring opdoen in het aanvoelen en taxeren van mannen. Volgens de onderzoeker kunnen zij zo een zelfverzekerdheid en bedrevenheid opbouwen die bij klanten respect afdwingt, die leidt tot stellige en duidelijke afspraken en die de kans op geweld en andere vernederingen door klanten verkleint. Echter, ‘binnen de prostitutie-subcultuur [is] de sekse-rol-opvatting in het algemeen zeer traditioneel’ (p. 21). Veel prostituées worden gekweld door twijfel en ambivalentie ten aanzien van hun eigen bezigheden, hetgeen hen ervan weerhoudt ‘te spreken, hun gevoelens te verwoorden en hun realiteit te articuleren. Deze zaken zijn mijns inziens voorwaarden voor het grip krijgen op de eigen situatie’, constateert de onderzoeker. De hulpverlening, vervolgt zij, zou erop gericht moeten zijn de weerbaarheid van deze vrouwen te vergroten, onder meer door weerbaarheids- en vechttrainingen aan te bieden, maar tegelijkertijd adviseert zij tot het geven van voorlichting aan diezelfde hulpverleners om hun afwijzende houding tegenover hoeren te doen verminderen en een herwaardering van het beroep tot stand te brengen. Het is duidelijk waar de schoen wringt: hoe kan de vicieuze cirkel van het dwingende verband tussen een gebrek aan maatschappelijk respect en een gebrek aan zelfrespect worden doorbroken? (Vgl. Elias en Scotson 1976 en Van Stolk en Wouters 1980b.)

Uit een vergelijking van de adviezen die in dit rapport worden gegeven met de maatregelen die in het dansrapport worden voorgesteld blijkt hoe sterk de processen van individualisering en democratisering zich tussen de jaren dertig en de jaren tachtig hebben doorgezet. Tot in de jaren zestig was het medisch en politioneel toezicht houden op hoeren het belangrijkste uitgangspunt van beleid. Zoals de titel van het prostitutierapport al aangeeft is het zelfstandig kunnen beschikken en beslissen over het eigen lijf een uitgangspunt van beleid geworden. Zo'n uitgangspunt was in de jaren dertig nog ondenkbaar. Een ander uitgangspunt, het recht op een omgang

[pagina 164]
[p. 164]

op basis van wederzijdse instemming, zou destijds nooit zo vergaand zijn geïnterpreteerd: strenge maatregelen en toezicht staan haaks op wederzijdse instemming. Van strenge maatregelen en toezicht is in het prostitutierapport geen sprake meer; het is niet langer de bescherming door anderen maar de zelfbescherming die centraal staat. Zowel de aanbevolen vechttrainingen als de verbeteringen in de hulpverlening zijn op vergroting van zelfbescherming gericht. Dit getuigt ook van een andere staatsopvatting. De staat verschijnt niet in de functie van portier en toezichthoudende dansmeester, maar eerder als subsidieverstrekker ter bevordering van meer zelfbescherming van vrouwen en een hoger niveau van Wederzijds Verwachte Zelfbeheersing in de omgang tussen de seksen.

5 De erotisering van het dagelijks leven

De strenge maatregelen die in het dansrapport werden voorgesteld hebben, voor zover ze werden uitgevoerd, niet tot het gewenste resultaat geleid: het dansen is ‘seksueler, primitiever of instinctiever’ geworden, net zoals het kleden, (zonne)baden, schrijven, filmen, converseren, opvoeden, verplegen, en wat niet. Het gevaar van sociale degradering door menging van klassen en seksen komt tegenwoordig dan ook heel wat minder direct in sociale ‘smetvrees’ tot uiting dan ten tijde van het dansvraagstuk. Naarmate emancipatie- en egaliseringsprocessen zich doorzetten, zagen de gevestigden zich geleidelijk gedwongen om hun angst voor die menging sterker te beteugelen, hun machtsverlies te incasseren en zich in te schikken. De stijgende groeperingen werden op hun beurt meer en meer gedwongen in het informelere en sterker gemengde sociale verkeer te voldoen aan de hogere eisen die dat verkeer hen stelde - dé manier om hun gestegen machtskansen in machtswinst om te zetten. Naarmate de onderlinge sociale en psychische afstand in een vrijere omgang geringer werd - vrouwen kijken bijvoorbeeld niet langer ‘zedig’ vóór zich, ook niet op straat - en de dominante gedragsstandaard sociale en seksuele toenadering of mijding minder strak en formeel voorschreef, vergde dat van alle betrokkenen een subtielere taxering, een fijngevoeliger in- en aanvoelingsvermogen en een grotere flexibiliteit. Niemand vindt het immers leuk om afgewezen te worden en niemand stelt toenadering steeds op even hoge prijs. Daarom zijn de antennes voor zowel toenaderings- als mijdingsgedrag verfijnd, hetgeen tevens gepaard is gegaan met een groeiend bewustzijn van de erotische aspecten in de omgang en met een toenemende openheid in dit opzicht, een erotisering van het dagelijks

[pagina 165]
[p. 165]

leven. De erotiek die, net als de seksualiteit, in het proces van formalisering steeds verder achter sociale en individuele coulissen was geraakt, is daar in het proces van informalisering als het ware weer achter vandaan gekomen en is tot op zekere hoogte weer deel van het openbare leven geworden. In dat proces is ook de aandacht voor het lichaam gegroeid. Zo blijkt uit de veranderingen in contactadvertenties dat de ‘evaluatieve opmerkingen over het uiterlijk’ sterk zijn toegenomen (Zeegers 1988: 251). In die advertenties klonk het verlangen naar de ‘beschaafde’ genoegens van een zoveel mogelijk op elkaars genot afgestemd en daarin aan elkaar gewaagd lichamelijk contact steeds luider. En ook de nota over seksueel geweld constateert dat zich ‘in de media, in de reclame en in de zogenaamde massalectuur een proces van “pornografisering” [lijkt] af te spelen’ (p. 47).

Vooral tijdens de ‘seksuele revolutie’ hebben mensen hun seksuele en erotische affecten omvattender en preciezer leren (onder)kennen en flexibeler leren beheren. Steeds meer mensen lijken betere verstaanders van halve woorden en onaffe gebaren te zijn geworden en dus gevoeliger voor allerlei variaties in erotisch toenaderings- en mijdingsgedrag: een subtilisering van de hofmakerij en een erotisering van de omgang tussen de seksen. Met inachtneming van de nog bestaande verschillen tussen de seksen, raakten beide steeds beter bedreven in zowel het bedwingen als het uiten van erotische en seksuele affecten, al naar gelang de uitkomst van het wederzijds aftasten van elkaars aantrekkingskracht én elkaars remmingen. Allerlei erotische en seksuele variaties raakten in dat proces geaccepteerd of getolereerd, terwijl weer andere variaties - omgangsvormen die tot voor kort werden geaccepteerd of getolereerd - steeds duidelijker en collectiever als ‘grof’, ‘achterlijk’ of ‘zielig’ werden ervaren en als zodanig bestreden. De bestrijding van seksueel geweld en seksuele intimidaties is er een voorbeeld van. De sensitivering en erotisering van het sociale verkeer hield dus in dat mensen zichzelf vaker erotische en seksuele gevoelens en gedachten toestonden, en dat ze daar, binnen die bepaalde grenzen, ook vaker uiting aan gaven. Erotische toespelingen zijn frequenter, wederzijdser, openhartiger en subtieler geworden. Ze variëren van speelse en onverplichtende vormen tot directe hofmakerij.Ga naar eind8

Zo'n omgang kan alleen tot stand komen wanneer allen zichzelf en elkaar dwingen tot een hoger niveau van zelfregulering, vooral tot een hoger niveau van wederzijds verwachte beheersing van gewelddadige en intimiderende impulsen, al dan niet seksueel van aard. Tegenwoordig wordt die meer subtiele beheersing van hartstochten ook verwacht in de nissen van de samenleving die vroeger in het donker bleven, zoals achter de sociale coulissen van gezinswoning en bordeel. Ook daar worden geweld en intimi-

[pagina 166]
[p. 166]

daties bestreden met stijgende morele verontwaardiging en met ‘van overheidswege getroffen maatregelen.’ Zo worden mannen tegenwoordig ook wettelijk gehouden tot het intomen van hun gewelddadige en seksuele impulsen tegenover hun ‘eigen’ vrouw en kinderen: verkrachting in het huwelijk en incest zijn niet alleen strafbaar (geworden), maar op deze gebieden is ook een steeds actiever opsporings- en vervolgingsbeleid gevoerd.

Naarmate de pacificering van het sociale verkeer zich zodanig heeft uitgebreid dat mensen er vrij zeker van konden zijn dat zij elkaar niet zo gauw met geweld te lijf zouden gaan, is het mogelijk geworden om weer wat vrijmoediger met seks en geweld te experimenteren, dus om wat vaker en wat eerder uit te dagen tot krachtmetingen op deze gebieden. Zo zijn seksuele en gewelddadige emoties niet alleen als onderwerp van gesprek geaccepteerd geraakt, maar steeds meer mensen namen bovendien de vrijheid ook ‘lucht’ aan die aspecten van hun gemoed te geven. Op die manier zijn ze hun eigen emotieregulering en die van anderen op de proef gaan stellen - in hoofdstuk ii kwamen al enkele voorbeelden uit de geschiedenis van dit soort provocaties aan de orde. Steeds meer mensen werden in dit proces geconfronteerd met staten van opwinding en verleidingenGa naar eind9 die ze eerder slechts als angsten en gevaren hadden gekend - niet alleen de spanning van ‘sex and drugs and rock and roll’, maar ook de verleidingen van belastingontduiking, (winkel)diefstal, zwart rijden in het openbaar vervoer, schelden en vloeken.

Uitdagen, provoceren, het overwinnen van angsten en het opzoeken van grenzen is een geliefd soort van sport geworden die zich ook voordoet in het rijk van verbeelding en amusement: zowel wat seksuele als gewelddadige impulsen aangaat is daar een levendige en uitgebreide ‘pornografie’ ontstaan, waarbij de geweldsporno sterker verspreid en geaccepteerd lijkt dan de seksporno - Tom Wolfe spreekt van ‘pornoviolence’:

Violence is the simple, ultimate solution for problems of status competition, just as gambling is the simple, ultimate solution for economic competition. The old pornography was the fantasy of easy sexual delights in a world where sex was kept unavailable. The new pornography is the fantasy of easy triumph in a world where status competition has become so complicated and frustrating. (Wolfe 1976: 162)

Het opzoeken van de grens in onderlinge uitdagingenGa naar eind10 en het opsnuiven van de gevaren die zich aan de andere kant ervan bevinden, kunnen de

[pagina 167]
[p. 167]

gezochte opwinding verschaffen. Dat ‘opsnuiven van gevaren’ wordt soms heel letterlijk genomen:

Een cocaïnegebruiker van 23 jaar: ‘De eerste keer dat je coke neemt ben je bang, omdat je niet weet wat het is. Maar je wilt die angst overwinnen.’ (Van Hunnik 1989: 505)

We ontmoeten hier in zekere zin de directe tegenhanger van wat Van Stolk en ik de ‘gemoedsrust van de verzorgingsstaat’ hebben genoemd. In de hoofdstukken i en iii is er al op gewezen dat het onproblematischer worden van fysieke veiligheid en materiële zekerheid allerlei relationele problemen die voorheen in het donker bleven voor het voetlicht heeft gebracht. Zo is er ook een toename van ‘risicozucht’ te bespeuren, die zich onder meer uit in een wedijver in zelfregulering. De erotisering van het dagelijks leven past zo bezien in de tendens tot het provoceren van elkaars en de eigen zelfregulering in een ‘quest for excitement’ (Elias en Dunning 1986).

eind1
Op voorstel van de stichting Handen Thuis en van het Clara Wichmann Instituut heeft staatssecretaris Ter Veld (Sociale Zaken) op het congres ‘Ongewenste intimiteiten, gewenste rechten’, gehouden te Rotterdam op 22 februari 1990, toegezegd de term ‘ongewenste intimiteiten’ te vervangen door ‘seksuele intimidaties’.

eind2
Deze verbanden gelden niet alleen voor de relaties tussen de seksen, maar waarschijnlijk ook voor die tussen de klassen (zie Hoofdstuk ii), en misschien ook voor die tussen staten (zie hoofdstuk xi).

eind3
Vgl. hetgeen Norbert Elias hierover opmerkt: ‘Zelfs de geboden die aan het geslachtsleven zijn opgelegd en de grote automatische angsten waarmee dit zo sterk wordt ingeperkt, komen tegenwoordig zeker niet alleen voort uit de elementaire noodzaak tot het reguleren en op elkaar afstemmen van de verlangens van veel mensen die met elkaar samenleven; zij komen ook voor een deel voort uit de hoge spanningsdruk waaronder de boven- en vooral de middenlagen van onze samenlevingen leven; ook deze angsten hangen heel nauw samen met de angst voor verlies van kansen op bezit en prestige, met angst voor maatschappelijke degradatie, voor vermindering van de kansen in de harde concurrentiestrijd - angsten die door het gedrag van de ouders en opvoeders al vroeg op het kind inwerken’ (Elias 1982 ii: 342).

eind4
Dit dilemma doet ook denken aan de purser die erop wijst hoe moeilijk het is om te schakelen tussen dienstbetoon en leiding geven. Zie hoofdstuk vii.

eind5
De onderzoekers hebben hier (en ook in: De Bruijn en Timmerman 1986b: 174) ten onrechte de gerapporteerde ongewenste omgangsvormen gelijk gesteld met die welke feitelijk voorkomen: zij schrijven ‘voorkomen’ in plaats van ‘worden gerapporteerd’. Waarschijnlijk is ook daarom deze plausibele interpretatie van het verrassend genoemde verband achterwege gebleven. Later, in een artikel in het AST (De Bruijn en Timmerman 1988) nemen zij deze interpretatie over. Zij dient als hypothese in de dissertatie van de tweede auteur, een hypothese die wordt bevestigd (Timmerman 1990).
eind6
In navolging van Aafke Komter wordt het opnemen in het geweten van de dominante omgangscode nogal eens als een ‘onzichtbaar machtsmechanisme’ aangeduid (Komter 1985). Toch is deze ‘identificatie met gevestigden’, voor wie geleerd heeft daar oog voor te hebben, zichtbaar genoeg.
eind7
De onderzoekers noemen deze afdeling ‘geëmancipeerd’ en gebruiken de term ‘geseksualiseerde werksfeer’ voor afdelingen waar seksuele intimidaties schering en inslag zijn.

eind8
De angst voor aids zal veel mensen ertoe hebben gebracht een erotische spanning minder gauw door te zetten in seksueel verkeer, maar het valt niet te verwachten dat het trekken van die grens de spanning zal doen verminderen, eerder integendeel. Ook in dat opzicht stelt de opkomst van deze nieuwe ziekte hogere eisen aan de zelfregulering.
eind9
In ‘Mijn Geboortedag’ schrijft Kees van Kooten: ‘Het is een zelftankstation en wanneer ik, mijn pompnummer onthoudend, naar binnen loop om af te rekenen (na als altijd even te hebben rondgekeken hoe ik, zonder te betalen, ongezien weg zou kunnen scheuren) krijg ik een Gratis Drinkglas’ (Van Kooten 1986: 9). Tussen haakjes illustreert hij hier een bewustzijn dat ‘als altijd’ let op de aanwezige dwang van anderen, even automatisch als dat vroeger fatsoenlijke lieden als Van Kooten de verleiding daartoe uit hun bewustzijn dwongen, al was het maar uit angst voor het besef dat ook zij zelf aan zulke ‘onfatsoenlijke’ verleidingen blootstaan.
eind10
Ook in de recente manieren van zich kleden zijn symbolische en rechtstreekse provocaties verscholen. Voorbeelden zijn de puntige, scherpe onderdelen van de punkuitrusting, de doorkijkbloes, ‘hot pants’ etcetera.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken