Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele
Afbeelding van Tvoyage van Mher Joos van GhisteleToon afbeelding van titelpagina van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.98 MB)

ebook (5.21 MB)

XML (1.69 MB)

tekstbestand






Editeur

Renaat J.G.A.A. Gaspar



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving
non-fictie/reportage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tvoyage van Mher Joos van Ghistele

(1998)–Ambrosius Zeebout–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

(IV, 14)

(249r) [O]oc eer zij van danen schieden, worden gheleet toot diversschen plaetsen omme nieuwicheden te siene, ende waren hemlieden ghetoocht vier ol[ij]fanten, alte ombequame dieren om sien, grijs van coluere, hebbende int ghesichte tvel gheploot als van eender ratten, ghelijckende ghenouch eender coe, met corten dicken halsen, groote hoofden, cleene blauachteghe hooghskins, langhe hooren, breeder dan wannen. Over elke zijde van haerlieder mule hebben zij eenen tant wel also lanc als eenen aerme van eenen meinsche ende also dicke als tbeen beneden van eenen man. De tanden zijn alleene yvooren, zo Plinius seyt;Ga naar eind66 hebben ooc den nueze zo lanc, dat zij daer mede met haren aesseme up rapen ende snuven haer heten ende drijncken, ende upghenomen hebbende, crommen zij den nueze in haerlieder mule ende dat snuffelen zij in haerlieder mont, ende zo heten zijt ende drijncken. Item Plinius bescrijft ooc, ende insghelijcx doet Sente Ambrosius in Exameron, dat de olifanten gheen dieren zo zeere en ontsien als de musen, vreesende dat zij zouden moghen loopen in huere langhe nuezegaten (249v), dwelc hem een groot torment zijn zoude, twelke natuere hemlieden bewijst;Ga naar eind67 ende van datmen seyt dat zij hare beenen niet bughen en moghen,Ga naar eind68 de contrarie es waer, maer doent met grooter pijnen zoot schijnt. Dese zelve hebben corte steerten, ghevelt zonder haer, ende groote ronde platte voeten zomen nu de pantouffelen draecht. Hemlieden waren ooc ghetoocht twee geraffen, dat alte schoone ende vremde dieren zijn, vooren hooghe van halse ende van beenen wel twee mans lingden, maer achter en zijn nauwe also hooghe als een cleen paerdekin, hebbende een cleen ront steertkin, thooft ende de voeten ghenouch ghelijc den herten, met twee cleenen hoorenkins omtrent een vierendeel lanc, maer en zijn niet ghetact. Dese dieren zijn wat ruachtich ende van coluere ghelijckende den leeuwen, maer hebben groote ronde plecken als een ghepomeleert paert. Item zij saghen daer ooc vele voghelen diemen heedt hinnen uut India, hebbende de plumen blauachtich met witten ronden spotten besaeyt, thooft al calu met tween cleenen hoerkins, ende houden ghenouch de maniere vanden patricen;Ga naar eind69 vele meer andere specien van voghelen vintmen daer, te lanc om scriven. Item hemlieden waren ooc ghetoocht diverssche schoone bomgaerden met vremden boomen ende cruden, als peper boomen, ghinghebeere ende meer andere. Maer onder al was hemlieden ghetoocht eenen canneelboom, diemen (250r) daer noumt colobe oft velledijn, dwelc alte proper eenen boem es, uutnemende wel rieckende, lanc zijnde van struucke ende scachte omtrent mans lingde oft wat meer, ghenouch als een tronc-

[pagina 257]
[p. 257]

wulghe oft een tronceecke, den welken men snijdt alle jare of een tween of drien jaren, naer de usancie van dien lande. De scursse van dien rijseren es de kanneele, deen edeler ende beter dan dandere naer dat de boomen zijn; de bladeren ghelijcken zeer wel den wulghen bladeren, anders dan zij tcoluer hebben vander saelgen, ende zijn ooc also sachte int handelen, maer niet zo breet. De vruchten zijn de noten musschaten, maer en draghender niet vele te samen.Ga naar eind70 Dese noten hanghen bewompelt in bladerkins, zomen dat zoude moghen ghelijcken bij enjune, aselnooten of dier ghelijcke, ende de zelve bladerkins es de foille diemen hier vercoopt.Ga naar eind71 Maer over al dit voorseyde es noch een cleen, dinne scurskin dat nieuwers toe en doech. Ende al eist datmen de telgheren snijt alle jaere ofte ten tween oft drie jaren ghelijc dat costume es, nochtans wassen de telgherkins weder uut ghelijc de wissen doen vanden wulghen, tronceecken of den haubosch. Dus over en weder wandelende, diverssche plaetsen visiterende ende besouckende, seyden toot den ghonen die met hemlieden ghinghen, dat zij tanderen tijden hadden hooren zegghen dat in die maertsen ende landen waren diverssche monstren ende ooc wilde lieden, vraghende (250v) watter waer af wesen mochte. Men seyde hemlieden datmer daer niet af en wiste te sprekene noch noynt ghehoort en hadde, maer dat int groote desert dat leyt tusschen Egipten ende Abassien daer pape Jan woont, waren manieren van dieren in grooter menichten, hem met troppen oft cudden tsamen houdende, ghenouch den scheminckelen ghelijc, wel also groot als kinderen van tien jaren, fel ende bloetghier, schijnende recht verstant hebbende van meinsschen, ruutachtich van hare vanden scauderen upwaert, met langhe steerten, ghenaemt babewijnen oft magocx, twelke men wilde lieden zegghen mach.Ga naar eind72

eind66
Plinius, VIII, 7: ‘hoc (i.e. dens) solum ebur est’.
eind67
Dat olifanten erg bang voor muizen zijn, heeft Zeebout gelezen bij Plinius, VIII, 29 en bij Ambrosius, Hexaemeron, VI, 6 (P.L. 14, kol. 255), maar als reden voor deze angst geeft Zeebout niets anders dan het populaire volksgeloof dat noch bij Plinius noch bij Ambrosius vermeld staat.
eind68
Ambrosius, Hexaemeron, VI, 5 (P.L. 14, kol. 253).
eind69
Bedoeld zijn de pauwen, die oorspr. uit Oost-India en Ceylon afkomstig zijn.
eind70
Een onjuiste vereenzelviging van de kaneelboom en de muskaatnootboom.
eind71
Bedoeld is het vlies over de binnenste bast van de muskaatnoot, dat in Europa onder de naam Macis in de handel werd gebracht (Warburg, II, 43).
eind72
babewijnen: bedoeld zijn de Soedanese babuïnen (Papiones cynocephali), befaamd om hun dapperheid en slimheid, berucht om hun ongebreidelde roofzucht. De mannetjes kunnen 1 meter groot worden (Brehm, XIII, 579 e.v.). magocx: de zg. magotten (Simia inuus). Deze apensoort doet in sluwheid en moed niet onder voor de babuïnen (Brehm, XIII, 547 e.v.). Zie voorts Diodorus, III, 35, 5; Ezechiel 38:14; Openb. 20:7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Joost van Ghistele


plaatsen

  • Jeruzalem

  • Caïro

  • Tabriz

  • Hissarlik

  • Tunis


landen

  • Israël

  • Egypte

  • Cyprus

  • Syrië

  • Turkije

  • Iran

  • India

  • Griekenland

  • Italië

  • Tunesië