Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele
Afbeelding van Tvoyage van Mher Joos van GhisteleToon afbeelding van titelpagina van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.98 MB)

ebook (5.21 MB)

XML (1.69 MB)

tekstbestand






Editeur

Renaat J.G.A.A. Gaspar



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving
non-fictie/reportage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tvoyage van Mher Joos van Ghistele

(1998)–Ambrosius Zeebout–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

(VIII, 22)

[D]it voorseyde heyland van Cecilien leyt zo bijden vasten lande jeghen over Calabren, te wetene den conijncrijc van Napels, dat tpassaige vander zee niet boven twee mijlen breet en es, welc passaige daer ghenaemt es Lefare Messine.Ga naar eind187 Hoe wel men weten zal dat Calabren, dats Ytalien, ende Cecilien tanderen tijden deen an dander vaste gheweest hebben,Ga naar eind188 zo datmen droochs voets over ende weder reysde, maer bij fortunen, grooten vloeganghen ende upwateren zo es tpassaige ende eerderijcke tusschen beyden uut gheschuert ende eenen ganc der zee worden. Maer hier ende daer ten zommeghen plaetsen inde zee zijnder bleven vele zorghelicke steenrootskins ende scoyen, zom wat boven water, zom luttel onder (392r) water, datmense niet of qualic sien mach, zo dat datte tzorghelicste passaige es datmen ter zee reysen mach, ghelijc daer af breedere verhaelt Virgilius in tercio Eneydos, zegghende dat de zee daer onder die heymelicke ende bedecte steen-rootsen metter ebbe ende der vloet wonderlicke vremdt gheluut maect, rechts int

[pagina 395]
[p. 395]

jugieren van verren te hoorne oft ghebas ende ghejanc van honden waren,Ga naar eind189 ende dat daer onttrent vergaderen wonderlicke groote ende vremde monstren der zee, als walvisschen, delfinnen ende andere, zo van al desen ooc verhalen Ysidorus, Catholicon Papias, Johannes Tortellius ende andere.Ga naar eind190 Ende onder alle de zorchelicste steenrootsen ende scoyen die in dit voorseyde passaige zijn, zo esser twee uutnemende, te wetene Silla ende Caribdis. Silla es over de zijde van Ytalien ligghende int noort noortoosten, ende Caribdis over de zijde van Cecilien int zuut zuutwesten. Van welken tween perijckelen, om dat zij zo sorghelic zijn, diverssche poeten ende ouderlinghen vele comparacien maken, zo dat Johannes Bocacius seit int tiende bouc De Genealogia Deorum, ende insghelijcx Fulgencius,Ga naar eind191 dat teender tijt up den ouver vander zee over de zijde van Calabren, daer een vanden voorseyden tween steenrootsen leyt, eene vrauwe quam woonen van vremden landen, Silla ghenaemt, de welke daer herbeerghe hilt, ende meest alle (392v) de gasten die daer te logijste quamen, worden des nachts berooft, vermoordt ende int zee gheworpen, ende bij dien naer de zelve vrauwe dat plaetse ende steenrootskin Silla ghenaemt wart. Item Catholicon, Tortellius ende VarroGa naar eind192 zegghen van tween vrauwen, beede ghenaemt Silla, deene was de dochter van Nisus, die verandert wart bijden goden in eene lewercke, ende dander was de dochter van eenen god, Phorcus ghenaemt, die zone was van Neptunus god der zee, de welcke ghesonden wart uut Sardinia van haren vader Phorcus te Corinten waert, omme te huwelicke te nemene eenen prince aldaer woonende, ghenaemt Celenus. Maer commende gheseilt tusschen Cecilien ende Calabren bijden vooseyden steenrootskin, verdranc met al haren gheselscepe, ende wart dat zelve steenrootskin ooc ghenaemt te diere causen Silla, zo eeneghe zegghen. Seit ooc Ovidius inden xiiiien bouc van Metamorphoseos, Homerus ende eeneghe andere poeten, dat dese voorseyde Silla ghemint was van eenen man, Glaucus ghenaemt, die in tijden daer te vooren bemint hadde eene vrauwe, ghenaemt Cyrces, dat eene consteghe toveresse was die zeere benijdde de voornomde Silla, mids dat zoe wel meercte dat Glaucus, haer boel, niet meer omme haer en gaf. Uut den welken zoe wetend[e] eene fonteyne daer Silla dicwilt haer in plach te dwane, venijnde ende betoverde de zelve fonteyne, zo dat ten eersten (393r) als Silla haer meende inde zelve fonteyne te dwane, zo zoe ghecostumeert was van doene, veranderde ter stont in een vreeselic monster van eenen honde, hebbende twalef voeten, zes hoofden, bassende ende janckende als een hont, in elc hooft hebbende drie regghelen van fellen tanden. De welcke haer zelven siende zo afgrijselic verandert, uut grooter onverduldicheden ende onghenouchten, zoe int water ende zee spranc ter zelver plaetsen daer tvoorseyde sorghelic passaige es, wonderlic gheruchte maeckende, verslindende delfinnen, walvisschen ende andre monstren, ende zoude verdroncken hebben, en hadde ghedaen Neptunus god der zee, diese behoudde ende veranderdese ter stont in eene goddinne vander zee. Van welker Silla tvoorseyde passaige ende steenrootskin als noch Silla ghenaemt worden.Ga naar eind193 Ende als van Caribdis, twelcke ooc eene zorchelicke steenrotse es, ligghende over de zijde van Cecilien zo voorseyt staet, zo seit Ovidius int hende vanden xiiien boucke van Metamorphoseos, Ysidorus Siculis, Johannes Tortellius ende meer andere,Ga naar eind194 dat in voorleden tijden eene vrauwe was, de meeste dieveghe daermen noynt af weste te sprekene. De welke eens up eenen

[pagina 396]
[p. 396]

tijt stal alle de ossen ende beesten vanden vromen Hercules, zone vanden god Jupiter, waer omme de zelve god Jupiter dese voorseyde vrauwe Caribdis verblixemde ende verdonderde, (393v) ende warpse zo inde zee ter plaetsen voorscreven, daer zoe als noch doet onder de scepen als zij daer onvoorsien onttrent commen, dat zoe plach te doene, waer bij de voorseyde plaetse Caribdis ghenaemt es naer de voornoemde vrauwe. Maer inder waerheit wat van al desen fabelen waer es of niet, tes nochtans tsorchelicste ende dangerueste passaige datmen ter weerelt vinden mach, zo dat wel weten moghen die daer onttrent dicwille pleghen te seylene.

eind187
De Straat van Messina; aan het noordeinde ervan ligt Ponta del Faro.
eind188
Dit heeft Zeebout kunnen lezen bij Plinius, III, 86, bij Isidorus, XIV, 6, 34, maar ook bij Vergilius, Aeneis, III, 414-419, die zijn directe bron zal zijn geweest; zie de volgende aantekening.
eind189
Vergilius, Aeneis, III, 420-428.
eind190
De uitspraak over het voorkomen van walvissen en dolfijnen in de Straat van Messina is aan geen van déze met namen genoemde bronnen ontleend, maar wel aan Boccaccio, Gen. deorum, X, 9.
eind191
Zeebout heeft deze, in dit reisverhaal éénmalige verwijzing naar Fulgentius (t.w. diens Mythologiae, II, 9) overgenomen uit Boccaccio, Gen. deorum, X, 9.
eind192
Ook deze verwijzing naar Varro is overgenomen, nl. van Boccaccio, Gen. deorum, X, 6. Het bericht dat er twee Scylla's waren, is ontleend aan hetzij Balbi van Genua, Summa, seu Catholicon (s.v. Scilla), hetzij Giovanni Tortelli, Commentaria de Orthographia (s.v. Scylla). Laatstgenoemde gaat veel uitgebreider op dit onderwerp in dan Balbi, maar in essentie is beider verhaal identiek, en Zeebout deelt niet meer mee, dan bij Balbi is te lezen.
eind193
De hier weergegeven mythe van Scylla is een wat uitgebreidere navertelling van drie gedeelten van Boccaccio, Gen. deorum, X, 9. Dat Zeebouts parafrase een verwarde indruk wekt, is vnl. te wijten aan het feit dat hij begonnen is met de laatste zin van Boccaccio's hoofdstuk, daarna de openingspassage ervan (gebaseerd op Ovidius, Metam., XIII, 898 e.v.) verwerkt heeft en vervolgens uit het middengedeelte een stukje heeft overgenomen, waarin Homerus door Boccaccio werd aangehaald.
eind194
Een slordige (‘Ysidorus Siculis’) en onjuiste bronverwijzing van Zeebout. Het verhaal over Charybdis, zoals hij het hier vertelt, is niet uit een van deze bronnen overgenomen, maar is onmiskenbaar ontleend aan Balbi van Genua, Summa, seu Catholicon, s.v. Caribdis.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Joost van Ghistele


plaatsen

  • Jeruzalem

  • Caïro

  • Tabriz

  • Hissarlik

  • Tunis


landen

  • Israël

  • Egypte

  • Cyprus

  • Syrië

  • Turkije

  • Iran

  • India

  • Griekenland

  • Italië

  • Tunesië