Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken (1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken
Afbeelding van De dichtwerkenToon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

Scans (5.36 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken

(1886)–W.J. van Zeggelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Mooi-Machteld.

 
Bezoekt gij, lezeres, den Haag,
 
Dan, honderd tegen één,
 
Vergeet ge Scheevning zeker niet,
 
En tijgt eens strandwaarts heen.
 
 
 
Daar kiest gij u, en puur uit pret,
 
Een schelpen vrijer uit,
 
En als gij eens garnalen pelt,
 
Geen schepsel, die 't misduidt.
 
 
 
De koele zeelucht frischt u op,
 
Al waait ze uw lokken los,
 
Gij ziet, dat hier gezondheid leeft,
 
Aan veler bloei en blos.
 
 
 
't Is waar, de vormen zijn wat plomp,
 
En leest en voet niet net,
 
Maar 't werk eischt hier een schat van tijd,
 
En niet alzoo 't toilet.
[pagina 28]
[p. 28]
 
Doch wat ook doorgaans regel is,
 
Dat is het niet altoos:
 
Ook hier bloeit tusschen stronk en struik
 
Somtijds een teedre roos.
 
 
 
Mooi-machteld was vóór twintig jaar,
 
Het puikje van het land;
 
Haar oog, waar jeugd en vuur uit sprak
 
Stak menig hart in brand.
 
 
 
Ach, menig visscher zwierf op zee,
 
En hoopte en dacht aan haar;
 
Maar waar een tal van vrijers is,
 
Daar valt de keuze zwaar.
 
 
 
Het goedig meisje wist te wel,
 
Wat liefde lijden kan,
 
Maar aan heur hand hing slechts het lot
 
Van één gelukkig man.
 
 
 
Die man daagde op ter rechter tijd,
 
't Was japik japikszoon;
 
Hij voerde 't meisje mee ter kerk,
 
En smaakte 't liefdeloon.
 
 
 
Geen visscher van het Noordernat,
 
Maar toch een varensgast,
 
Beploegde japik breeder stroom,
 
En stuurde kloeker mast.
 
 
 
Hij toog, na 't eerste huwelijksheil,
 
Naar Java's vruchtbre ree,
 
En zei zijn land voor goed vaarwel,
 
En nam mooi-machteld mee.
 
 
 
Sinds doolde menig zeeman rond,
 
En treurde - en dacht aan haar:
 
Sinds viel te met een traan in zee,
 
En werd hem de arbeid zwaar.
 
 
 
De roem van 't strand was heengevloôn,
 
Maar toch de erinnring bleef,
 
'k Wed dat men haar na jaar en dag,
 
U haarfijn nog beschreef.
 
 
 
Steeds leefde ze in der mannen borst,
 
Al werd hun smart geheeld,
[pagina 29]
[p. 29]
 
En menig moeder vergeleek
 
Heur kroost bij machtelds beeld.
 
 
 
Daar wies een tal van meisjes op,
 
Gezond en kloek van leên,
 
Maar teêr en lief als machteld was,
 
Zoo kwam er nooit weer een.
 
 
 
Veel jaren vloden sinds voorbij:
 
De tijd had veel gesloopt,
 
En menig band was sinds gelegd,
 
En menig band ontknoopt.
 
 
 
Daar kwam een schip van Indie's kust,
 
En zette een sloep in zee,
 
Ze voerde een vrouw in 't weduwkleed
 
Naar Scheevnings duinen mee.
 
 
 
't Was machteld - japik voer niet meer:
 
Het Oosten werd zijn graf;
 
Hij liet haar na, wat nijverheid
 
Hem gouden vruchten gaf.
 
 
 
Maar machtelds schoonheid was verwelkt.
 
De jeugd had uitgebloeid,
 
De vormen waren minder rond,
 
De blanke tint verschroeid.
 
 
 
Heur tijdgenoot, die thans op haar
 
De blikken rusten liet,
 
Riep, met haar vroeger beeld voor 't oog:
 
‘Dat is mooi-machteld niet.’
 
 
 
Maar twintig jaren eischen veel!
 
Hij dacht er licht niet aan,
 
Dat zijn gelaat óók vorens droeg,
 
Zijn jeugd ook was vergaan.
 
 
 
Doch boeide ze eens door leest en blik, -
 
Thans siert haar hooger schoon,
 
't Is dat der eêlste menschenmin:
 
Des levens hechtste kroon.
 
 
 
Ze was, ze bleef de roem van 't strand:
 
Waar 't stoflijk schoon verviel,
 
Daar bloeide nu, met heller glans,
 
De schoonheid van de ziel.
[pagina 30]
[p. 30]
 
Waar wees en weduw tranen stort,
 
Daar droogt de weduw ze af,
 
Daar laaft zij wonden met den schat,
 
Dien haar de hemel gaf.
 
 
 
En als de visscher varen gaat,
 
Dan steekt hij blij in zee,
 
Neemt hij, gelijk voor twintig jaar,
 
Een groet van machteld mee.
 
 
 
En jammert hij om vrouw en kroost,
 
In storm of lijfsgevaar,
 
Dan blikt hij biddend naar omhoog,
 
En hoopt en denkt aan haar.
 
 
 
En zaagt ge zelf graag, lezeres,
 
Hoe dank aan deugd zich hecht,
 
Noem slechts in Scheevning machtelds naam -
 
Een kind wijst u terecht.
 
1844.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken