Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de speeluren (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de speeluren
Afbeelding van In de speelurenToon afbeelding van titelpagina van In de speeluren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.68 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de speeluren

(1850)–A.L.H. Ising, W.J. van Zeggelen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina I]
[p. I]


illustratie

[pagina 1]
[p. 1]

Een pleizierige dag.

 
Ieder, die mijn vader kent,
 
Zou het kunnen weten,
 
Dat ik vader wel met regt
 
Braaf en goed mag heeten.
 
'k Ben niet altoos zóó geweest
 
Als ik wel moest wezen,
 
Had ik somtijds kwaad gedaan,
 
'k Had zijn straf te vreezen.
 
Dat die straf mijn bestwil gold
 
Merkte ik meestal nader,
 
Ja, al is hij streng of zacht -
 
'k Heb een besten vader.
 
Aan mijn lessen helpt hij mij;
 
Graag ziet hij mij spelen,
 
Was 'k heel braaf, ik wed hij zou
 
't Spel zelfs met mij deelen.
 
Laatst bragt ik een prijs naar huis:
 
Vader scheen te vreden,
[pagina 2]
[p. 2]
 
‘Karel,’ zeî hij, ‘zulk een prijs
 
Geeft tot prijzen reden;
 
Spreek, wat vreugd zou u het meest
 
Tot uw loon behagen,
 
Als ik u 't verlof eens gaf
 
Om eens vrij te vragen?’
 
‘Palief,’ zeî ik, ‘'k weet het wel!
 
'k Wil 't u niet verhelen:
 
Al de jongens van mijn school
 
Vroeg ik graag te spelen.’
 
‘Al de jongens is wat veel,
 
Ook tot úw genoegen,’
 
Sprak mijn vader; ‘als we er eens
 
Drie à vier van vroegen?’
 
‘Goed zoo, goed zoo!’ riep ik blij,
 
‘Mag ik hen dan kiezen?
 
Just en Ferdinand van Loo
 
Koenraad van der Biezen,
 
Beste jongens, waar ik nooit
 
Nog één woord meê kijfde,
 
Dan Piet Leeuw tot vierden man,
 
En ik ben de vijfde.’
 
‘Top!’ zeî vader, ‘Jan de knecht
 
Zou 't straks vragen kunnen
[pagina 3]
[p. 3]
 
Of hunne ouders ons verzoek
 
Meê aan hen vergunnen.
 
Vraag hen dan den ganschen dag
 
Morgen op ons buiten,
 
Speel dan vrij, maar houd je goed
 
Met je vier kornuiten.’
 
Hoe ik opsprong toen 'k van Jan
 
Weldra had vernomen,
 
Dat de jongens al te gaâr
 
Bij mij mogten komen!
 
Dat het juist vacantie was,
 
Was ook regt pleizierig.
 
's Morgens stond ik heel vroeg op:
 
'k Was naar 't weêr nieuwsgierig,
 
Heerlijk, heerlijk scheen de zon.
 
Of 't mooi weêr zou wezen? -
 
'k Vroeg 't den tuinbaas, en die zeî,
 
'k Had voor niets te vreezen.
 
Wat een vreugde, nu dat juist
 
Zoo volmaakt zou treffen!
 
Dat ik ongeduldig was,
 
Zal men ligt beseffen;
 
'k Liep wel honderdmaal naar 't hek,
 
Of wel twintig keeren,
[pagina 4]
[p. 4]
 
Tot Jan riep: ‘daar komen ze aan
 
Al de jonge Heeren!’
 
'k Liep hen springend te gemoet,
 
't Had juist tien geslagen, -
 
Al de jongens keken blij
 
Naar mijn ezelwagen.
 
‘Gaan we rijden?’ vroeg Piet Leeuw.
 
‘Zeker,’ zeî ik, ‘zeker,
 
Wie niet in den wagen durft,
 
Is een spellebreker!’
 
‘Durven? - Of we!’ riepen ze uit,
 
‘Kan je dat nog vragen!’
 
Wip, zat Ferdinand van Loo
 
In den nieuwen wagen,
 
Want die jongen schijnt maar nooit
 
Van zijn zwak genezen:
 
Hij moet altoos bij het spel
 
Haan de voorste wezen;
 
Just zijn broêr riep hem terug
 
Om vóór andre zaken,
 
Bij papa en bij mama,
 
't Compliment te maken.
 
't Zou te veel zijn als ik nu
 
Al die blijde spelen
[pagina 5]
[p. 5]
 
Van dien feestelijken dag,
 
Haarklein meê ging deelen.
 
Op de wip en op den schop,
 
Krijgertjen en roover,
 
Nu eens op de hinkebaan,
 
Dan weêr haasjen over!
 
Beide de ezels kwamen voor,
 
De een liep vóór den wagen,
 
De ander moest ons, onder 't zaal,
 
De een na d' ander dragen.
 
Jan de knecht ging in het bosch
 
Voor ons bramen zoeken;
 
Bij het eten kregen wij
 
Dunne pannekoeken;
 
Maar vooral de rijstenbrij,
 
Vonden we o, zoo lekker!
 
Koenraad - ('k zag nog nooit zoo'n guit!)
 
Werd hoe langs zoo gekker,
 
Hij wist niet van dartelheid
 
Wat hij aan zou vangen;
 
Eensklaps ziet zijn oog mijn tasch
 
Vol met klissen hangen.
 
Zonder dat een mensch het ziet -
 
Ik slechts uitgenomen -
[pagina 6]
[p. 6]
 
Is die tasch met steeklig groen
 
In zijn magt gekomen;
 
Piet, wiens broekzak open staat,
 
Is zijn doel tot plagen.
 
Jammer dat die goede Piet
 
Weinig kan verdragen!
 
Eensklaps, zonder dat hij 't merkt,
 
Zit diens zak vol klitten,
 
Zoo behendig, of ze er al
 
Ingetooverd zitten.
 
Piet bemerkte 't grapje niet,
 
Maar, bij 't knikkren buiten,
 
Hoorden wij een luiden kreet
 
Door dien jongen uiten:
 
Toen hij naar zijn knikkers zocht,
 
Tastte hij op stekels.
 
‘Ai! dat's valsch!’ zoo riep hij uit,
 
‘Wie dat doen zijn rekels!’
 
Dat hij boos werd was wat dwaas
 
En wat kinderachtig;
 
Dat hij Koen een oorveeg gaf,
 
Kijk, dat speet me magtig.
 
Koenraad was niet valsch geweest,
 
't Waren louter grappen.
[pagina 7]
[p. 7]
 
Ferdinand trok Koen's partij
 
Door twee fiksche klappen;
 
Eensklaps was 't met spelen uit,
 
Hij wou 't feit beslechten,
 
Als van Alphen's Gijs en Klaas,
 
Door eens ferm te vechten.
 
Ik voor mij, 'k wou eerst wel zien,
 
Wie het sterkst zou blijken,
 
Maar Just, die de grootste was,
 
Deed de vechters wijken;
 
Hij bestrafte Ferdinand,
 
Om zijn woesten ijver,
 
Noemde hem, als waarheid was,
 
Een voorbarig kijver.
 
Hij nam Piet zoo wat ter zij,
 
Hield hem eens voor 't lapje,
 
Dat hij al te wreevlig was
 
Om Koen's luchtig grapje;
 
Koen was ook wel wat ontstemd,
 
Als men kan vermoeden,
 
'k Duwde hem twee knikkers toe:
 
'k Wou 't zoo graag vergoeden!
 
Just die hier de wijste was,
 
Als ons was gebleken,
[pagina 8]
[p. 8]
 
Werd als scheidsman toen benoemd,
 
Om hier regt te spreken.
 
Ik moet zeggen, met beleid
 
Wist hij 't zóó te klaren,
 
Dat de jongens alle drie,
 
Dra weêr vrienden waren.
 
't Knikkren werd toen voortgezet,
 
Koen, een slechte mikker,
 
Won, ik weet niet hoe dat kwam,
 
Toch nog menig knikker.
 
Eindlijk ging die dag voorbij,
 
Hij was omgevlogen,
 
O, nog staat mij dat pleizier,
 
Levendig voor oogen.
 
Vader vroeg hoe ik hem vond -
 
Zulk een dag van vreugde,
 
'k Zag het aan den goeden man,
 
Hoe 't ook hem verheugde.
 
‘Palief,’ zeî 'k, ‘ik dank u wel
 
Voor zoo veel genoegen,
 
Morgen zal 'k met nieuwen moed,
 
Mij aan 't werken voegen.’
 
Moeder, als men ligt begrijpt,
 
Werd ook niet vergeten,
[pagina 9]
[p. 9]
 
Voor 't pleizier mij aangedaan,
 
En voor 't heerlijk eten.
 
 
 
O mijne ouders doen mij veel,
 
Eindloos veel genieten,
 
'k Zou mij schamen als ik hen
 
Ooit weêr mogt verdrieten;
 
Vader zegt: 't staat in mijn hand
 
Hem veel vreugd te schenken,
 
'k Zal mijn heele leven lang
 
Aan dat woord gedenken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken