Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Simon Cokkermoes; Egmont's einde (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van Simon Cokkermoes; Egmont's einde
Afbeelding van Simon Cokkermoes; Egmont's eindeToon afbeelding van titelpagina van Simon Cokkermoes; Egmont's einde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.61 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Simon Cokkermoes; Egmont's einde

(1850)–Pieter Ecrevisse, Eugeen Zetternam–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VI.

Twee dagen later was het groot feest te Brugge. Men vierde er het Heilig Bloed, en de schoone ommegang, welke ter dier gelegenheid uitging, had nog meer volk dan gewoonlyk uitgelokt, vermits graef Lodewyk van Male met heel zyn gevolg die eeredienst bywoonde.

Ongelukkiglyk had het volk ‘naer coutume God beteret!’ de godsdienstige plegtigheid te baet genomen om zich met wyn en bier

[pagina 46]
[p. 46]

te vergasten, en nauwelyks had de zon de helft van haren loop voleindigd, of heele benden zatterikken liepen door de straten. Door den drank aengehitst, waren zy zeer prikkelbaer en toen zy des middags vernamen dat een vyfduizendtal Gentenaren de schandelyke vredesvoorwaerden van den graef met het zwaerd kwamen beantwoorden, liepen zy vreeselyk, vloekend en zweerend, naer de markten.

Een aental oorlogskraeijers vuerden die krygszucht der bedronkenen meer en meer aen en zoo men hadde willen onderzoeken wie de opruijers waren, dan hadde men bevonden dat zy meestal tot de kleine ambachten behoorden. Geene taverne of er werden er gevonden en zy zwoeren en tierden er om 't meest om door de gensters van hunnen valschen gloed eene dolle razerny in de andere ambachten te ontsteken.

Zy gelukten dermate in dit doel, dat, toen men in den namiddag te Brugge vernam, dat de Gentenaren van uit Beverhouts, waer zy gelegerd waren, herwaerts trokken, de vischverkoopers, beenhouwers, grouwwerkers en makelaers, de straten doorkruisten onder het vreeswekkend getier van:

- Te wapen! te wapen! sla dood! sla dood!

Heylaert Van Pouke, de opperkapitein der stad, wilde opwerpen: dat men zulk een heiligen dag moest eerbiedigen; dat het volk bedronken en dus verlamd was en dat de uitgehongerde Gentenaers zich binnen de dry dagen uit flauwte van zelven moesten overgeven, zoo men de moeite niet nam hun eenige eetmalen te schenken.

Doch, hoe zeer de graef in deze reden stemde, werd het gehuil der menigte zoo hevig, en hare oorlogskreten joegen hem zoo veel moeds en wraekzucht in 't hart, dat hy op 't eind den optogt blazen deed en zich aen het hoofd der gewapende brugsche poorters stelde.

Toen hy over de groote markt kwam, zag hy daer Simon Cokkermoes. Deze bevool, volgens pligt, de kleine neeringen; maer vermits de graef hem in weêrwil zyner opregtheid weinig vertrouwde, wenkte hy Simon Cokkermoes:

[pagina 47]
[p. 47]

- Myn leger telt dertig duizend getrouwe mannen, - snauwde hy hem toe, - zoudt gy niet denken dat ik over het hoopje wispelturige Gentenaren zal zegepralen?

- Het is te vreezen, - antwoordde de smid mismoedig. - Doch....

- Welnu? - morde Lodewyk.

- Myn wensch ware dat gy den Gentenaren eenen volklievenden vrede geschonken haddet; men zou u om uw goeddoen erkentelyk zyn, en ge zoudt de beminde vader uwer onderdanen worden.

- Ik heb uwe lessen geenzins noodig, kapitein; maer daer ik de onderdanigheid uwer mannen mistrouw, wenschte ik wel dat gy het slagveld niet betradet en dat gy in de stad onze zegeprael afwachten bleeft.

De graef reed door en Cokkermoes nam dubbend zyn afscheid. Hy had begrepen dat, by de zegeprael van Lodewyk er wreede vervolgingen tegen zyne ambachten zouden ingespannen worden. Niettemin verried hy de bedreiging van den vorst niet en hy vermaende zyne mannen om gerustelyk den uitval van den veldslag af te wachten.

Hy zelf was voor dien uitval niet bevreesd. Een blind vertrouwen in Philips Van Artevelde stelde hem gerust, en hy was verheugd het verzoek van den ruwaert: van met de kleine neeringen in Brugge te blyven, zonder ongehoorzaemheid aen den wettigen graef, te kunnen volvoeren; want hy hoopte dat Van Artevelde, naer gelofte, den graef eene poets spelen zou.

Zyne hoop was echter zeer ongegrond. Men bedenke slechts dat de ruwaert van Vlaenderen maer vyf duizend man te been had en dat de graef met zesmael zooveel manschappen te velde trok. Voeg daerby dat de Gentenaers uitgehongerd waren en dat zy sedert twee dagen niets meer genuttigd hadden, tenzy een brokje brood en een slokje wyn dat hun op het slagveld gegeven werd.

In weêrwil dier verhongering behielden de Gentenaren hunnen koelen bloede en schaerden zich onverschrokken in de veldlyn. Daer luisterden zy aendachtig naer de moedige aenspraek van

[pagina 48]
[p. 48]

hunnen behendigen ruwaert, en toen hy geeindigd had, maekten zy, zonder uit hunne rangen te gaen, een aental ‘ongenuchterde’ Bruggelingen af, ‘die by XII, XVI ende XX te gadere zeer vierichlich voren liepen en die zy zeer furieuselyk gelyk lammers ende kiekenen den roupere afstaken.’

Die moordery verbitterde de Bruggelingen en met de woeste kreten van: - sla dood! sla dood! - vielen zy de gentsche benden aen. Maer de ruwaert, welke zyne veldmonden tot dan verscholen gehouden had, ontdekte eensklaps zyn geschut en het bulderde op de zwetzende Bruggelingen af.

Toen zag men wat bedronken grootspraek en ydele woorden op het slagveld vermogen. De ‘ongenuchterde’ Bruggelingen lieten de hielen zien en de krygsridders van Lodewyk, die in tegenwoordigheid van het wel onderhouden geschut hunne rangen niet konden ontvouwen en overal tegen de dichtgeheven pieken der Gentenaren stieten, vonden het insgelyks geraedzaem te vlugten en in vollen draf naer Brugge te rennen.

Door die ongehoopte zegeprael verwonderd, voelden de Gentenaers hunnen moed door de blydschap versterken; met ongemeenen spoed vlogen zy de vlugtenden achterna, mengelden zich onverschrokken tusschen hunne duizendtallen en daer het aldus onmogelyk werd vriend of vyand te herkennen, overrompelden de Gentenaers gemakkelyk de brugsche poortwacht. Weldra waren zy nu meester van de stad en daer doorbeulden zy al wat nog tegenstand bood. Eindelyk vatteden zy, op de groote markt, nevens de neeringen van Cokkermoes, post, en kondigden door de herhaelde kreten van: Gent! Gent! hoezee! hoezee! hunne zegeprael en hunne plunderzucht aen de verschrikte poorters van Brugge aen.

Intusschen was de nacht gevallen en het duister belette met vechten voort te gaen. Men sprak van toortsen te ontsteken en de inwooners tot het verlichten hunner huizen te dwingen. De graef zelf ontnam hun deze bezorging; want na zich in zyn hof eenigzins ververscht te hebben, gebood hy zynen dienaren met brandende toortsen voor uit te gaen, om by dat licht en met behulp

[pagina 49]
[p. 49]

zyner getrouwe edellieden den oproerlingen tot de reden terug te brengen.

Toen hy echter op de groote markt kwam en daer de vereenigde krachten der Gentenaers en brugsche kleine ambachten zag, ontzonk hem de moed. De werkdadige verkleefdheid van Cokkermoes aen de volksparty trof hem diep, en hy herinnerde zich met droefenis den goeden raed van den volksvriend.

Nu zag hy hem met Philips Van Artevelde en Van den Bossche in beraedslaging, en na zy een besluit genomen hadden, hoorde Lodewyk Van Male dat Van Artevelde tot zyn volk zei:

- De graef brengt zich gevangen, o magtig volk! dat hy dan met ons Gentwaerts keere en daer zullen wy hem een behoorlyken vrede doen teekenen!

Maer Pieter Van den Bossche was over die woorden niet voldaen. Het scheen hem toe dat om tot eene gelykheid te komen men moest beginnen met de meest uitstekende hoofden af te slaen en zyne indringende stem klonk:

- Ten dood, de vorst! ten dood! Men brenge hem dood of levend en de overleveraer zal eene vaderlandsche belooning ontvangen. - En het volk, dat in zyne zegeprael bloeddorstig geworden was, knalde Van den Bossche na, en de schrikkelyke moordkreet van: - ten dood, de vorst! ten dood! - weêrgalmde van straet tot straet, van huis tot huis over de groote stad.

Lodewyk Van Male sidderde. Hy gevoelde dat de Gentenaers zich met regt over de gravelyke spotterny, welke hy zyne edellieden te Buscampveld voorbereidde, wreken zouden.... Met onzekere stem beval hy:

- Dat men het licht doove....

Aenstonds werd het stikdonker en het gevolg van den graef, dat in de duisternis zyne ongetrouwheid verbergen kon, vlugtte verwilderd door de stad. Een enkele voetknecht bleef den rampzaligen vorst getrouw en Lodewyk, welke nu den valschen schyn der vereering van zyne grootheid doorzag, bezweek nog meer onder het wigt dier bedenking dan onder de smart van zyne gravelyke kroon verloren te hebben.

[pagina 50]
[p. 50]

- Frits - riep hy met erkentelykheid tegen zynen dienstkecht. - Frits, gy alleen zyt myner vriendschap waerdig en verdient een loon voor uwe getrouwheid - en hy ging hem zyne halsketting schenken, toen hy bemerkte dat Frits hem niet antwoordde en dat slechts een enkele, nog gesmoorde, zocht uit het doorsteken hart van den getrouwen knecht opsteeg.

- Dood! - schrikte hy, als hy zynen eenigen volgeling vallen zag. Maer hy had den tyd niet op zyne volkomene verlatenheid natedenken, want zyn paerd zwymelde onder zyn gewigt en rolde oogenblikkelyk met zynen vorstelyken last ter aerde.

- Simon Cokkermoes - sidderde Lodewyk, toen hy den smid herkende die de dagge uit de borst van het paerd trok. - Simon Cokkermoes, wat doet gy?

- U redden, - fluisterde de deken der kleine ambachten, en zynen heer helpende opstaen, vervolgde hy: - het was uw paerd dat ik kwetste, u niet, graef. Dit gevaer moet te voet ontvlugt worden. - En terwyl rukte hy de wapens van Lodewyk af.

Deze was zoo moedeloos, dat hy den ambachtsman liet begaen, alleenlyk morde hy toen de smid, die de kleederen van den knecht uitgedaen had, hem er mede vermommen wilde:

- Meent gy my dan als knecht om te brengen?

- Men mag wel eenigen tyd als knecht voor dood doorgaen, om later als graef weêr levend te worden - antwoordde hem de smid, en hy trok zyn graef door eenen hoop kleine steegjes voort, die nog onbezocht waren omdat de Gentenaers vooreerst in de groote straten plunderden en moorden!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken