Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery (1727)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
Afbeelding van Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visscheryToon afbeelding van titelpagina van Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.48 MB)

XML (1.30 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery

(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 373]
[p. 373]

Toegift voor de Groenlandschvaarders, en matroozen.

 
MAtroosje die de Zee bemint,
 
En kleine schatten overwint,
 
Die vaart van ’t Oosten en naar ’t West,
 
En houd de warmte voor het best,
 
Daar men moet waters drinken,
 
Die wel stinken.
 
 
 
Zyt gy het warme Land nu moe,
 
Zoo peurt eens meê naar Groenland toe,
 
Daar zult gy overvuilen stank,
 
Van ’t stinkend water tot uw drank,
 
Noch over heete dagen,
 
Niet veel klaagen.
 
 
 
Hebt gy een broek vyf zes aan ’t gat,
 
En dan noch om de lenden wat,
 
Een buffeltje, een rok twee dry,
 
En noch een bollikvangers py,
 
Zes koussen om twee beenen,
 
Gaa dan heenen.
 
 
 
Verziet u van, op dat gy ’t vat,
 
Een goede bulsak onder ’t gat;
 
Een dikken beest van een kombaars,
 
Die trekt dan dichjes om den naars,
 
En dan de neus gesteeken
 
Onder ’t deeken.
 
 
 
Naau legje dan wel fraai te kooy,
 
En slaapt zeer makkelyk en mooy;
 
Dan roep ’er een, als waar hy mal,
 
Door ’t heele Schip: Sa val, val, val.
 
Straks moetje op dat roepen,
 
In de Sloepen.
 
 
 
En vraagje dan wat dat beduid;
 
Daar loopt ’er een aan ly vooruit,
 
Het is een Walvisch machtig groot:
 
Nu lustig mannen steekt hem dood:
 
Hy zal oranje blaazen;
 
Braaf als baazen.
 
 
 
Sa lustig, roeit hem naar zyn gat,
 
Eer dat hy kiest het hazepat;
 
Daar krygt hy een harpoen in ’t lyf,
 
Byget hy loopt geweldig styf;
 
Daar krygt hy lenssen steeken:
 
Hy ’s bezweeken.
 
 
 
Dan voert de Commandeur het woord:
 
Sa mannen met den Visch aan boord,
 
Daar zal men t’zamen vroolyk zyn,
 
Met een rantsoentje Brandewyn,
 
Wilt lustig maar boegseeren;
 
Braaf, als Heeren.
[pagina 374]
[p. 374]
 
Als men dan wat geslaapen heeft,
 
En dat de Visch wel boven zweeft,
 
Dan zal ’t ’er op een flenssen gaan.
 
Men brengt Spekmessen op de baan,
 
En doe de Spil wel draayen,
 
Zoo, laat waayen.
 
 
 
Sa lustig mannen als een pop,
 
En wind het dryvend hagjen op;
 
Al hoog genoeg: kom lustig, dra,
 
Sny stukken, smytze in ’t flensgat, gaa;
 
Strak zullen wy de baarden,
 
Aan gaan vaarden.
 
 
 
Na dat het flenssen is gedaan,
 
Dan zal ’t weer op een snyen gaan;
 
Jan hagel word nu Officier,
 
De minste is dan een Piekenier;
 
Dus moet elk een zyn zaaken
 
Daar na maaken.
 
 
 
Nu mannen, zonder veel verzuim,
 
Sa hyst wat hagjes uit het ruim;
 
Een ander roept, Spek aan de bank;
 
In ’t flensgat roept men: wagt zo lank,
 
Ik moet eerst hagjes haalen,
 
Zonder draalen.
 
 
 
In ’t ruim roept Schieman met geweld;
 
Brui Spek in ’t ruim; hoe is ’t hier gestelt;
 
Een ander roept nu weer: fa voort,
 
En brui de krengen buiten boord;
 
Kom jongen, tap eens drinken,
 
Of ’t zal stinken.
 
 
 
Als dan den arbeid is gedaan,
 
Zoo zal de Kok aan ’t kooken gaan,
 
Een wakre ketel bier en brood;
 
Is die in ’t lyf, geen kommer groot
 
Men daar behoeft te lyën,
 
Weêr aan ’t snyën.
 
 
 
Zo doende raakt het Schip vol Spek;
 
Aan traan zal zyn dan geen gebrek:
 
Jan hagel word de kop schier kroes,
 
Hy is zoo smeerig als de droes;
 
Maar ’t geldje zal het moeten,
 
Weêr verzoeten.
 
 
 
Wanneer men komt weêr t’Amsterdam
 
Of waar men ’t laatst zyn affscheid nam,
 
Dan zoekt elk weder naar zyn weerd;
 
Alwaar al ’t geldje word verteert,
 
Met dag en nacht te drinken,
 
En rinkinken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken