Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kismet. Een vertelling uit Arabië (ca. 1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kismet. Een vertelling uit Arabië
Afbeelding van Kismet. Een vertelling uit ArabiëToon afbeelding van titelpagina van Kismet. Een vertelling uit Arabië

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (34.21 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kismet. Een vertelling uit Arabië

(ca. 1948)–Chr. van Zutfen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

V
Terug in het kamp

MET grote belangstelling luisterde Omar naar het verslag van van Rhijn over zijn bezoek bij den Sheik. Toen hij hoorde, dat ook van de Beni Kahtan, zijn oude stam, een gezantschap naar Hail zou vertrekken onder leiding van hun Sheik, werd zijn gezicht somber en beten zijn witte tanden diep in zijn onderlip. Opnieuw voelde hij het brandende heimwee naar zijn geboortegrond. Hij was van rechtswege de aangewezen leider der Beni Kahtan en moest niettemin zijn plaats aan een ander overlaten, die thans over het wel en wee van zijn stamgenoten kon beschikken en die misschien een beslissing nam, die zijn stam voor een goed deel aan de macht en invloed van Mekka zou onderwerpen.

‘Er gebeuren dingen, die ik noodzakelijk weten moet, Oscar! Wat heeft die samenkomst te betekenen? Ik móét dat proberen uit te vissen, voordat ik den Emir ontmoet, die misschien niet het minste vermoeden heeft, wat er zich achter zijn rug afspeelt. Als ik maar wist, wat voor opdracht die bode uit Mekka heeft. Jammer, dat ik hem zelf niet gezien heb!’

Van Rhijn beschreef zijn patient zo goed hij kon, doch Omar schudde het hoofd.

‘Maar we hebben het “braakmiddel” toch op de kiek, Jonker!’, riep Peter.

Peter noemde hem zo, omdat hij den vent niet uitstaan kon wegens zijn ondankbaarheid. ‘Al had zijn meester dan ook niet op een beloning gerekend, dan had-ie toch van de tien of twintig paarden, die de kerel in zijn angst beloofde, er hem tenminste toch eentje kunnen geven’, redeneerde hij.

‘Dat is waar ook’, antwoordde van Rhijn. ‘De foto heb ik helemaal vergeten. Vlug Peter, zet onze donkere kamer in elkaar, dan kunnen we de platen direct ontwikkelen en krijgt de Sheik ook gauw zijn afdruk.’

Terwijl de beide Hollanders druk met een en ander bezig waren, gingen Omar en Achmed naar de top van de Sultansheuvel, om naar verdere karavanen uit te zien, waarvan de Sheik gesproken had.

De opnamen waren uitstekend gelukt. De platen waren spoedig droog en van Rhijn begon direct een paar afdrukken te maken, wat bij het felle zonlicht slechts een paar minuten duurde. Peter vouwde de donkere kamer weer in elkaar en daar Omar nog steeds op de

[pagina 55]
[p. 55]

heuvel was, klom van Rhijn ook naar boven, om hem de foto te laten zien, waarop ‘het braakmiddel’ duidelijk te herkennen was.

Nauwelijks had Omar de foto gezien, of hij ontstelde hevig.

‘Massoed!’ riep hij. ‘Dat had ik kunnen vermoeden!’

‘Ken je den man?’

‘Of ik hem ken! Het is de vertrouweling, de rechter hand van Mahmoed es-Saffak, den neef van den Groot-Sherif en een zoon van dien Abdallah, die indertijd door zijn eigen schuld bij mijn vader de dood vond. Deze Mahmoed is mijn doodsvijand. Hij is het, die onze familie bloedwraak heeft gezworen. Ik vertelde je immers al, dat hij maar een paar jaar ouder is dan ik. Reeds, toen ze mijn vader vervolgden, was hij er bij en deze Massoed zal zijn helper wel geweest zijn. Die heeft mij als jongen gezien en twee jaar geleden ontmoette ik hem in Medina. Hij scheen me te herkennen, maar toch niet helemaal zeker van zijn zaak te zijn. Wanneer hij me echter op het ogenblik ziet en nog wel in de buurt van Hail, dan is er bij hem geen twijfel meer, wie ik ben. En waar Massoed is, daar is ook zijn meester, de bloeddorstige, niet ver en daarom mag Massoed thans mijn weg niet kruisen.’

‘Je meent toch niet, dat deze Massoed nu, na zoveel jaren, nog steeds met gedachten aan wraak rondloopt?’

‘Ik ben er van overtuigd, dat hij de bloedwraak nog niet opgegeven heeft. Van Rhijn, houd je me voor een lafaard?’

‘Alleen die vraag zou een belediging zijn, als ik niet wist, waarom je ze stelt. Ik weet, Omar, je bent voor niemand bang en wel het minst voor dezen Mahmoed.’

‘En toch vrees ik op het ogenblik zijn tussenkomst. e weet, welke taak mij bij den Emir wacht. Deze moet ik eerst vervullen. Is dát gebeurd, dan mag voor mijn part de bloedwraak weer voorrang hebben. En wil Allah het, dat ik als haar offer val, dan zij het zo - Allah's wil geschiede!’

‘Kerel, heb vertrouwen in de goede afloop. Jij zult niet als offer vallen van een wraak, die op leugen en bedrog is opgebouwd. Laat je toch niet door zulke sombere gedachten van streek brengen. Het beste zou zijn, wanneer we dien kerel uit de weg gingen en hier onmiddellijk opbraken. Wanneer we thans vertrekken en de Wadi Nedschd oversteken, zij we spoedig bij den Emir en noch de Sheik, noch nieuwe reizigers uit Mekka kunnen dan enig idee hebben, waar we gebleven zijn.’

Omar scheen over dit voorstel na te denken, terwijl hij met van Rhijn langzaam de heuvel afwandelde.

‘Neen vriend, dat gaat niet’, riep hij eensklaps. ‘Ik moet eerst

[pagina 56]
[p. 56]

precies weten, wie er uit Mekka komt en - als het kan - wát die lui in hun schild voeren. Het is misschien een kwestie van een paar uur en over de Wadi Nedschd kunnen we altijd nog verdwijnen als het nodig is en we hier niets meer te zoeken hebben. We kunnen morgen even goed vertrekken als nu.’

Toen ze bij het kamp kwamen, werden ze door Peter met gejuich ontvangen.

‘We hebben van den Sheik een reuzen-cadeau gekregen!’, riep hij al uit de verte. ‘Een paard, een pracht van een beest, heeft-ie gestuurd!’

‘Dus toch nog een beloning voor mijn doktershulp’, lachte van Rhijn, terwijl hij naar het onverwachte geschenk omkeek.

‘Waar is het edele ros, Peter?’

‘Daar in de schaduw bij Abu Seif, Jonker.’

‘Je hebt mijn paard toch niet laten zien?’ mengde Omar zich in het gesprek. ‘Wie heeft het dier hier gebracht?’

‘Twee Arabieren’, gaf Peter bedremmeld ten antwoord. ‘Maar de een kwam niet tot hier, maar verdween weer direct in de bosjes. Ik heb hem tenminste niet meer gezien.’

‘En de andere?’

‘Die staat daarginds nog bij de paarden. Het is dezelfde, dien de Jonker van zijn schorpioenbeet afgeholpen heeft.’

Vlug liepen ze Peter achterna naar de plek, waar Abu Seif, tamelijk verborgen, in het dichte struikgewas ondergebracht was. Naast hem stond een parelgrijs paard, dat in uiterlijk weinig voor Omars prachtigen hengst onderdeed.

‘Het is een Rawoean, een springer, van het edele ras der Tschoekoerowa’, fluisterde Omar. De Arabier, die het paard juist de Koessek, de voetriemen aangedaan had, had toch blijkbaar de Arabische woorden gehoord. Hij knikte instemmend met zijn hoofd, maar keek tegelijk Omar verwonderd aan, bij wien hij zoveel verstand van paarden niet verwacht had.

Hij begroette van Rhijn op de gewone wijze en bracht hem de complimenten van den Sheik over, die den Hakim Baschi verzocht, dit geschenk als aandenken van hem te willen aanvaarden. Van Rhijn verzocht van zijn kant den Sheik zijn hartelijke dank te willen overbrengen en als aandenken de foto's in ontvangst te nemen, die hij gemaakt had. Hij schreef enige woorden op de achterkant en bij gebrek aan een enveloppe, deed hij ze in een lege sigarettendoos, wier inhoud te voren in de handen van den Arabier verdwenen was, waarna deze zich verwijderde en wel zó snel, dat Omar geen gelegenheid meer had hem naar zijn kameraad te vragen.

[pagina 57]
[p. 57]

‘Wat beginnen we nu met dat paard?’ vroeg van Rhijn, terwijl hij naar Peter grinnikte. ‘Voor het dragen van onze bagage is het toch eigenlijk te goed.’

‘Maar Jonker! Zo'n prachtbeest wilt u toch niet vol gaan pakken? Daar hebben we toch onze muildieren voor.’

‘We hebben er maar eentje, Peter.’

‘Twee, Jonker, want het mijne komt nou vrij.’

‘Dus jij wilt op dezen Arabier? Wat dunkt jou er van, Omar?’

Deze hoorde de vraag niet, daar hij juist met Achmed over het geschonken paard sprak en beiden aan de andere kant van het dier stonden.

‘Omar’, riep van Rhijn, ‘Peter wil met alle geweld zijn muilezel tegen dit nieuwe paard ruilen. Wat denk je daarvan?’

‘Als hij belooft, voorzichtig te zijn, zou je het kunnen proberen. Voor onze bagage is één muildier eigenlijk te weinig en Achmed heeft dan ook al een gedeelte er van op zijn muildier moeten nemen.’

‘Ja, mijn toestellen en flessen nemen heel wat ruimte in’, antwoordde van Rhijn lachend, ‘maar het is gemakkelijk, wanneer men dat goedje in voldoende hoeveelheid bij zich heeft en direct ter plaatse de platen en films kan ontwikkelen. Dus, Peter, jongen, dit edele ros wordt aan jouw zorgen toevertrouwd. Behandel het goed...’

‘Als mijn oogappel, Jonker! Maar hoe zullen we hem noemen?’

‘Noem hem “Schorpioen”, want dat beest is eigenlijk de oorzaak, dat de Sheik ons dit prachtige dier cadeau heeft gedaan. Die andere zieke was niet van zijn stam.’

‘Goed en wel, Jonker, maar die krachttoer met dat braakmiddel heeft toch veel meer indruk gemaakt. Jammer, dat ik niet weet, hoe die kerel heet.’

‘Nou, dat weet ik toevallig. Zijn naam is Massoed.’

‘Massoed?’ riep Peter. ‘Dat klinkt heel wat beter dan “schorpioen”. Dus Massoed thans ben jij mijn reismakker, jongen’ en hij klopte het dier liefkozend op de hals.

Hij nam een paar van de vele dekens, waaronder Abu Seif goeddeels verborgen was en legde ze tegen de muggen over de rug van Massoed. Abu Seif's spierwitte huid werd daardoor gedeeltelijk weer zichtbaar, maar Omar verschikte vlug een paar dekens, waardoor dit hersteld werd.

Nadat Massoed nog een paar handen vol gerst gekregen had, liet men de twee vierbenige kameraden alleen en ging naar het kamp terug. Peter, die van van Rhijn enige instructies omtrent de nieuwe verdeling van de bagage had gekregen, had verder geen tijd, naar zijn paard om te zien en ook toen Omar's hengst luid hinnikte, als

[pagina 58]
[p. 58]

wilde het dezen terug roepen, werd daar niet op gelet. Omar had te veel aan zijn hoofd, om aan zijn paard te denken.

Het verstandige dier draaide zijn kop naar het dichte struikgewas en begon te snuiven, toen de takken langzaam uit elkaar gebogen werden en eerst het bedekte hoofd en daarna het bovenlijf van een Arabier verscheen. Het was Massoed, de bode uit Mekka. Langzaam kroop hij rond, tot hij op de van het kamp afgekeerde zijde van het paard was. Toen stond hij op en bekeek het beest van alle kanten, beurde de dekens op en zag de spierwitte huid. Abu Seif, die vermoedde, dat hier iets niet in de haak was, wilde trappen, doch zijn voetriemen beletten hem dit. Massoed bevoelde het zachte vel van het linkerdijbovenbeen en knikte tevreden, toen hij hier onder de dichte haren een tot een litteken vergroeid rond merk ontdekte, dat alle edele paarden van den Emir van Hail droegen. Langzaam liet hij het dek weer over paard glijden en even stil als hij gekomen was, verdween hij weer tussen de struiken.

 

Het was laat geworden en de zon stond reeds tamelijk laag. Binnen het uur zou ze onder gaan. Achmed was opnieuw naar de Sultansheuvel geklommen, om er tot zonsondergang te blijven. Hij zou vandaaruit een oogje in het zeil houden naar een mogelijke aankomst van nieuwe karavanen en men had met hem afgesproken, dat hij door het omhoogsteken van een boomtak de anderen zou waarschuwen, wanneer er iets in aantocht was. Dit teken zou door de valkenogen der Bedouïnen niet zo gauw opgemerkt worden. Peter kreeg de opdracht de heuveltop voortdurend in de gaten te houden en onmiddellijk te melden, wanneer Achmed het afgesproken sein zou geven.

Omar en van Rhijn hielden zich intussen bezig met de komende gebeurtenissen, terwijl Peter zijn opmerkzaamheid verdeelde tussen de heuvel en zijn paard, waarbij hij aan het laatste meer aandacht besteedde dan aan de hem opgegeven taak. Toen hij na een tijdje weer eens omhoog keek, zag hij de opgeheven acaciatak, die door Achmed hevig heen en weer werd gezwaaid.

‘Achmed zwaait’, riep hij, opspringend. Van Rhijn en Omar waren eveneens opgestaan en hun kijker meenemend, liepen ze zo vlug mogelijk de heuvel op. Toen ze boven kwamen, konden ze reeds met het blote oog de naderbij galopperende Arabieren zien, maar voor een nauwkeurige waarneming was het te laat. De ruiters waren reeds te dicht genaderd en binnen weinige seconden zouden ze aan de voet van de heuvel verdwenen zijn. Slechts zoveel kon Omar wel

[pagina 59]
[p. 59]

vaststellen, dat het ongeveer twintig man te paard waren, gevolgd door een half dozijn dravende kamelen.

Geërgerd liet Omar de kijker zakken, wendde zich tot Achmed en deed hem ernstige verwijten, dat hij hen zo laat gewaarschuwd had. Doch deze antwoordde, dat hij al bijna een half uur geleden het afgesproken teken had gegeven, direct toen de ruiters in zicht kwamen. Peter was dus de schuldige. Hierboven was verder niets meer te doen en men keerde naar het kamp terug, waar Peter er danig van langs kreeg.

‘Voor straf moest je eigenlijk het dal in om uit te vissen, wat we op de heuveltop gemakkelijk zelf hadden kunnen waarnemen, als je je zaken behoorlijk had gedaan’, mopperde van Rhijn.

Peter vatte deze woorden als ernst op en wilde reeds opstappen, doch Omar hield hem glimlachend terug.

‘Neen, jongen, dat is niets voor jou. Laat mij dat zelf maar opknappen, Peter!’

‘Wat? Wil je voor spion gaan spelen?’ vroeg van Rhijn.

‘Ja, dat is het eenvoudigste. Ik zie mijn landslieden in ieder geval en als het enigszins mogelijk is, beluister ik ze ook. Er zijn minstens honderd Arabieren daar beneden en onder zovelen lopen wij niet in de gaten. Ik zal wachten tot het donker geworden is. Dan gaat het gemakkelijk en voor de maan aan de hemel staat, zijn we al lang weer terug. Intussen moeten Peter en Achmed de bagage op de muildieren laden, dan zullen wij de paarden zadelen, zodat we na mijn terugkeer, als het moet, onmiddellijk kunnen vertrekken.’

Van Rhijn was het met Omars plannen eens. Toen men met alles klaar was, was het tijd, dat Omar kon vertrekken. Achmed zou hem vergezellen en van Rhijn bracht hen een eind weg, tot waar de daloever bijna loodrecht omlaag ging, en de afdaling hen spoedig bij hun doel zou brengen. Met een krachtige handdruk en een waarschuwing toch vooral voorzichtig te zijn, namen de beide vrienden afscheid.

Stil en zo vlug mogelijk vervolgden beiden hun weg. Ze hadden ongeveer de halve afstand afgelegd, toen ze reeds duidelijk stemmen hoorden. Ze liepen dus in de goede richting. Met dubbele voorzichtigheid ging het verder. De stemmen werden luider en door de takken kijkend, kon Omar reeds de afzonderlijke tenten onderscheiden. Die hoge, daar, moest volgens de beschrijving van den Hollander, de tent van den Sheik zijn. De beide, die er naast opgeslagen stonden, waren waarschijnlijk tenten der mannen uit Mekka.

Hier de struiken te verlaten, scheen in ieder geval gevaarlijk te zijn, want telkens liepen er Arabieren heen en weer. Maar vijftig

[pagina 60]
[p. 60]

meter verder lag een groot aantal donkere lichamen bij elkaar. Dat moesten de kamelen zijn en bij het kamp van deze beesten was men veiliger voor ontdekking.

Omar en Achmed kropen deze kleine afstand dus weer door het struikgewas terug en toen ze bij de eerste rustig liggende dieren aankwamen, trokken ze hun mantelkappen dieper over hun gezicht en sprongen van de laatste helling omlaag.

Slechts een paar man waren op enige afstand met de beesten bezig. Ze bemerkten de beide indringers helemaal niet. Omar wachtte nog een poosje, dan nam hij Achmed onder de arm en wandelde langzaam langs de kamelen in de richting van de tenten. Het leken een paar Bedouïen, die nog een kleine avondwandeling maakten, voor ze zich ter ruste begaven.

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken