Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kismet. Een vertelling uit Arabië (ca. 1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kismet. Een vertelling uit Arabië
Afbeelding van Kismet. Een vertelling uit ArabiëToon afbeelding van titelpagina van Kismet. Een vertelling uit Arabië

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (34.21 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kismet. Een vertelling uit Arabië

(ca. 1948)–Chr. van Zutfen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 176]
[p. 176]

XVII
Huistoe

DE volgende morgen vond er een algemene bespreking plaats in het vorstelijk paleis tussen den Emir en de nog aanwezige Sheiks. Het resultaat was, na hetgeen zich de vorige dag had afgespeeld, natuurlijk niet meer twijfelachtig. Een bondgenootschap met hen verlangde de Emir niet; het was hem voldoende de stammen van Mekka's invoed te bevrijden. En dat bereikte hij ook.

Zelfs van Mohammed el Kebir wenste hij geen enkele verplichting aan te nemen, noch een bondgenootschap met hem te sluiten, hetgeen Mohammed, voornamelijk uit dankbaarheid, onmiddellijk aangeboden had. Zijn vriendschap was den Emir voldoende. Maar Mohammed's invloed op zijn omgeving moest thans, na het herstel in zijn waardigheid, nog groter zijn dan vroeger en dat hij deze invloed op de andere stammen in zijn belang zou aanwenden, wist Saud Ibn Reschid maar al te goed, want dankbaarheid is naast gastvrijheid bij de Beni Kahtan van oudsher een hoofddeugd.

Des middags verscheen Omar, zijn gewonde arm in een doek, in het tuinhuis om de uitslag der besprekingen te vertellen.

‘En wanneer zal je vader Hail verlaten?’ informeerde van Rhijn.

‘De komende dagen al. Hij verlangt natuurlijk, na deze lange ongelukkige jaren, zo spoedig mogelijk naar zijn oude vaderland terug te keren!’

‘En ga je met hem mee?’

‘Ik weet het nog niet. Ik moet daar eerst met den Emir over spreken. Maar ik denk het wel!’

‘Dan moeten we dus alleen de terugreis over het Hedschas-gebergte maken!’

‘In 's hemels naam, niet weer over dat verschrikkelijk gebergte en de Rode Zee bij al deze hitte!’ zuchtte Peter.

‘Jij bent zeker bang in de Rode Zee een schip te vinden, waar je je oude baantje weer op kunt nemen?’ plaagde van Rhijn. ‘Je Massoed kun je toch niet mee aan boord nemen, want bereden matrozen zijn er bij de koopvaardij nog niet.’

Peter gaf geen antwoord. Hij beet zich met de tanden op de lippen en keek verdrietig voor zich uit. Oom Karel, die juist binnenkwam,

[pagina 177]
[p. 177]

was gelukkig een welkome afleiding voor zijn sombere gedachten.

‘Oom, de Jonker wil over de Rode Zee terug’, riep hij. ‘Waar gaat u naar toe?’

‘Zo, Peter, wil je me zo maar, midden in Arabië, de dienst opzeggen?’ zei van Rhijn.

‘Wat is er aan het handje?’ informeerde Peter's oom. ‘Hebben jullie het al over vertrekken?’

‘Mijn vader wil dezer dagen naar de Beni Kahtan terugkeren’, merkte Omar op.

‘Dan ga ik natuurlijk mee!’, riep oom Karel zonder enige aarzeling; ‘ik moet toch de plaats ook nog eens zien, waar ik zonder het zelf te beseffen, zulke fotografische wonderen heb verricht. Van de Beni Kahtan rijd ik dan naar Aden en dan voor de afwisseling eens naar Europa.’

‘Oom!’

Het was het enige woord, dat Peter over zijn lippen kon krijgen.

‘Wil je misschien mee?’ vroeg zijn oom. ‘Ja, dat gaat niet, jongen; nee, dat gaat beslist niet. Ten eerste dien je bij je meester te blijven; ten tweede heb ik geen geld genoeg, om er een bediende op na te houden en ten slotte zou ik het bij je moeder helemaal bederven, wanneer ik je nog langer hier door Arabië zou rondslepen. Nee, Peter, zet dat maar voorgoed uit je hoofd!’

Peter zweeg en begon weer te prakkezeren. Maar ook Omar dacht na.

‘Jij wilt ook naar Europa terug?’ vroeg hij toen aan van Rhijn.

‘Nu, haast heb ik niet’, antwoordde deze lachend; ‘maar er moet toch eens een keer een eind aan komen.’

‘Heb je dan misschien een bizondere voorkeur voor de terugreis over het Hedschas-gebergte en over Egypte?’

‘Niet in het minst, amice. Maar alleen door de Noordelijke woestijn en verder door Syrië of Mesopotamië te trekken, gaat natuurlijk niet!’

Peter spitste de oren.

‘Ik laat je in ieder geval niet alleen de Hedschasbergen overtrekken, maar zou je dan beslist zelf naar El Haura gebracht hebben. Maar voorlopig gaat dat niet, want die reis kan ik met mijn gewonde arm niet wagen. En een rit door Syrië of Mesopotamië kan ik je evenmin aanbevelen. Maar wat zou je ervan denken, wanneer je over de Perzische Golf terugkeerde? Je vindt daar net zoveel scheepsgelegenheid als in Egypte; je kunt zelfs van Basra uit naar Bagdad de Tigris opvaren en vandaar de trein nemen naar Holland.’

‘Da's geen slecht idee! Maar dan moet je me eerst eens vertellen

[pagina 178]
[p. 178]

op welke manier en hoe vlug we van hier bij de Perzische Golf komen!’

‘Dat is heel eenvoudig, wanneer je meegaat naar de Beni Kahtan. Vandaar reis je eerst naar Er-Riad, dat is ongeveer een zes honderd kilometer en dan zijn het nog geen drie honderd tot aan de kust, vlak tegenover de Barein-eilanden, vanwaar je heel gemakkelijk per schip naar Basra kunt komen.’

‘Da's prachtig!’ riep Peter verrukt.

‘Als u de reis zó maakt, ga ik mee!’ zei oom Karel.

‘Nou, dat zou al voldoende zijn, om deze route te kiezen! Maar komen we gemakkelijk in Er-Riad? Worden we in deze stad toegelaten?’

‘Beslist! Want mijn vader en ik moeten er als afgezanten van den Emir naar toe en jullie kunt ons dan vergezellen.’

‘Reusachtig! Reusachtig!’ riep Peter.

‘Kalm aan, jongmens. Al trekken we nou ook naar de Perzische Golf, het blijft in ieder geval de thuisreis, snap je?’

‘Da's me hetzelfde. Als we maar niet naar die Rode Zee gaan, en die reis naar huis niet zo vlak voor de deur staat!’

 

De Hollandse gasten werden de laatste dagen van hun verblijf in Hail door den Emir buitengewoon onthaald. Ook aan geschenken mankeerde het niet. Oom Karel mocht zich voor de komende reis een prachtig paard uit de vorstelijke stalien uitkiezen. Een groot bedrag aan geld, dat hij echter weigerde, werd voorlopig door Omar in ontvangst genomen, om het hem later op een of andere manier te geven. Hij wist immers, dat de vriend van zijn vader gedurende de jarenlange omzwerving door de woestijn maar weinig gelegenheid had gehad, iets voor zijn oude dag te sparen.

Saud Ibn Reschid had van Omar over de vergeefse handel betreffende den Arabischen hengst in het kamp der Beni Sabaah gehoord en het gelukte hem met den eigenaar van het paard, die zich nog in Hail bevond, tot een accoord te komen.

Op een goed morgen vond van Rhijn dan ook het prachtige paard, keurig opgetuigd voor de deur van zijn tuinhuis staan.

Ook Peter werd niet vergeten. Hij kreeg een Arabische dolk in een kostbare met edelstenen ingelegde schede. Gaarne ruilde hij die voor Massoed's kantjar, die thans als herinnering naar de wapenkamer van den Emir verhuisde.

Bovendien zorgde Saud Ibn Reschid voor een geheel nieuwe en uitgebreide Arabische uitrusting voor de drie Hollandse reizigers.

Des middags voor de afreis vond er een grote afscheidsmaaltijd

[pagina 179]
[p. 179]

plaats in het vorstelijk paleis, nadat te voren een grootse parade was gehouden, waarbij alle Sheiks en de voornaamste hofbeambten tegenwoordig waren.

De Emir spreidde hierbij de grootst mogelijke pracht en rijkdom ten toon, want hij wilde, dat de laatste indrukken, die de gasten van zijn rijk zouden meenemen, nog lang in hun herinnering zouden achterblijven.

Hij onderhield zich gedurende de maaltijd op onderhoudende wijze met van Rhijn, die naast hem zat. Deze moest hem nog eens uitvoerig vertellen van zijn vaderland en zijn jonge vorstin; van de grootste havens en waterwerken in Holland: vooral ook van de rijke en goed bestuurde koloniën in het verre Indië.

Ten slotte was het feest ten einde, de laatste schaal koffie gedronken en de deelnemers verlieten het paleis. De Hollanders gingen naar het tuinhuis, waar hun paarden reeds gezadeld stonden. Oetheif, de ‘nachtegaal’, getooid met een prachtige rood-leren halsband, die Peter hem gegeven had, sprong al als een dolle in het rond en toen de ruiters in het zadel zaten, rende hij vooruit en terug van pure blijdschap. Aan de Zuiderpoort zouden ze de andere Sheiks ontmoeten, met wie ze voorlopig een deel der route gezamenlijk zouden afleggen.

In de straten der stad riepen de mannen hun een vrolijk vaarwel toe en vanaf de daken der huizen wuifden de Arabische vrouwen haar afscheidsgroet. Toen zich buiten voor de stadspoort de karavaan opstelde, kwam ook Saud Ibn Reschid met zijn gevolg nog aangereden, om de scheidende vrienden nogmaals de hand te drukken.

‘Heb dank voor alle goede diensten, die ge me bewezen hebt. Moge Allah geven, dat dit geen afscheid voor goed is, maar dat we elkaar nog eens terug zullen zien!’

‘Wij danken u niet minder voor uw vriendelijke gastvrijheid!’ antwoordde van Rhijn, ‘wij zullen aan uw land en uw stad schone herinneringen bewaren. Moge Allah u en uw volk ook verder genadig zijn!’

De witte vlaggen waaiden van de moskeeën en de avondzon goot haar laatste stralen over het verre land, over de wit-gele zandbergen en de donkere palmbossen.

‘Toch was het prachtig in Hail!’ riep oom Karel, toen hij een laatste blik op de stad wierp, die achter hen lag in het avondrood.

‘Het lijkt net, of ik hier maanden gewoond heb, zo voelde ik me er thuis en zo zwaar valt me het afscheid!’ antwoordde van Rhijn.

‘Het is een oase in de woestijn’, merkte Omar op; ‘de natuur zelf heeft het tot middelpunt van Centraal Arabië gemaakt. Moge het dit

[pagina 180]
[p. 180]

tot geluk van ons land zo blijven!’

‘Wat komen moet, dat komt!’ riep Peter en gaf zijn Massoed de sporen, zodat het paard op zijn achterpoten omhoog steigerde.

‘Alles gaat naar zijn bestemming en wij naar ons goede Hollandse vaderland, al is het ook langs een omweg. Moge het ons Kismet zijn, dat ons behouden en wel naar huis brengt.’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken