Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Laatste voordrachten (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Laatste voordrachten
Afbeelding van Laatste voordrachtenToon afbeelding van titelpagina van Laatste voordrachten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (1.98 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Laatste voordrachten

(1901)–Willem van Zuylen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 157]
[p. 157]

Een Sterfbed.
Naar het Fransch, (La dernière visite),
Van Hugues La Roux,

Door Willy.

.... Zaal St. André .... bed 47 .... derde gang .... linker trap.

De voerman was onthutst over deze talrijke aanwijzingen, maar hij dorst den portier van het hospitaal toch niet te verzoeken dat alles nog eens te herhalen.

Het groote registerboek, de uniform, en de groote drom Zondag's menschen, die heden hun zieken kwamen bezoeken, maakten hem beschroomd.

.... Hij ging dus de galerij door, wandelde den tuin in, liep voor zich uit, altijd recht door.

Het was een heerlijken Zondag, vol zonneschijn, die het oude, sombere gebouw in gouden glans omhulde.

Vroolijk groenden de grasperken van het groote voorplein, en in stilte botten de jonge twijgen uit.

De heldere waterstraal van de fontein viel zacht plassend in het bassin en zong murmelend haar lied.

[pagina 158]
[p. 158]

Heel in de verte zag men het komen en gaan der verpleegsters met hun witte boezelaars, en der ziekezusters in hun eenvoudig blauw grijze kleed met de groote fladderende witte mutsen.

Beambten, met zwarte fluweelen calotjes en groote brillen op hoofd en neus, zaten aan het geopende raam en rookten een pijp.

Vroolijk riepen zij een voorbijgaand dienstmeisje iets toe. Zij moest er om lachen en liet haar fraaie witte tandjes zien.

Haar opgewekt humeur gaf den voerman moed, haar te vragen: ‘De zaal St. André?’

Het meisje liep een eindje meê en wijsde hem den weg.

‘Kijk, daar, de voorlaatste trap.’

Hij gaat verder, met zware, dreunende stappen, de kiezelsteentjes diep intrappende in den mullen zandgrond.

Het was niet alleen afmatting, maar ook het gevolg van het misbruik maken van sterken drank, die zijn gang zoo loodzwaar deed worden.

Sedert een jaar dat zijn vrouw dood, en hij alleen gebleven was, met Charlot, een jongen van 12 jaar, was het gedaan geweest met zijn huiselijkheid.

Bleef Charlot te lang met z'n vrindjes spelen, dan vond hij geen middagmaal gereed wanneer hij thuiskwam. Het bed bleef doorgaans onopgemaakt liggen.

Steeds was het treurig in het verlaten huis .... de groote somberheid van huizen, waar geen liefhebbend wezen meer aanwezig is om je op te wachten.

Toen had hij den weg naar de herberg leeren kennen. Uren aaneen stond hij aan de toonbank, en menigmaal toog hij smoordronken, midden in den nacht huiswaarts

[pagina 159]
[p. 159]

en zakte dan inéén op het bed, waar Charlot reeds lang lag te slapen.

Het was ook in de herberg dat men hem 's middags, uit naam van den commissaris van politie, kwam halen. Hij stond daar juist met een glas in de hand, reeds halfdronken.

Een slagerskar had zijn jongen omvergeworpen, die in 't midden van de straat met een paar vrindjes aan 't knikkeren was.

De wielen waren 't kind over 't lichaam gegaan zwaar en snijdend ....

 

Dit gebeurde juist een week geleden. Het ongeluk had plaats op een Maandag, de dag dat de werkman, evenals hier, ‘Maandag houdt’, en het was nu de eerste maal dat de vader het kind mocht bezoeken.

Boven gekomen bleef hij plotseling staan voor de glazen deur der ziekenzaal, als het ware bedremmeld door al die witheid van lakens en bedgordijnen, die door het helle zonlicht beschenen, een verblindende aanschijn gaven aan de helder met was geboende zaal.

Daar hij zoo stil bleef staan, kwam een liefdezuster naar hem toe. – Van achter de ruit had zij zijn angstig gelaat bemerkt.

‘Komt ge een zieke bezoeken?’

In de hand hield hij zijn slappe hoed, vol deuken en even verschoten als zijn boeseroen. Zijn ongeschoren kin beefde.

‘Ja,’ stamelde hij, ‘ik kom voor No. 47.’

De zuster draaide zich om en wees hem het laatste bedje in de rij.

[pagina 160]
[p. 160]

‘Zeven en veertig? dat is immers het kind dat onder een wagen verpletterd is geworden, niet?’

Vragend keek zij den man aan en vervolgde:

‘Is 't uw kind?.... Hij is er slecht aan toe.’

En daar de man niet antwoordde en slechts smartelijk het hoofd schudde, zeide zij:

‘U zult hem erg “suf” vinden, de dokter gaf hem inspuitingen van morphine, om de pijn te stillen ... de arme jongen leed zoo ontzettend!’ ....

De vader verroerde zich steeds niet.

Na een poosje herneemt de zuster:

‘Is zijn moeder niet meegekomen?’

En de man antwoordde zacht:

‘Die is dood.’

‘Ga nu bij hem, maar spreek niet te veel,’ besluit de zuster, en zachter nog voegde zij er aan toe:

‘En zeg hem vaarwel.’

Hij trad de zaal in, met kleine zachte stappen, angstig dat de vloer soms zou kraken onder zijn zwaren kaplaarzen ....

Onbewegelijk lag Charlot met het hoofdje in de kussens met zijn gezichtje naar den ingang der ziekenzaal gekeerd en wezenloos bleven ook zijne gelaatstrekken en oogleden, toen hij zijn vader in de verte ontwaarde.

Na dagen van ontzettend lijden lag het kind nu kalm onder den zachten dwang der morphine ....

De vader trad nader en keek hem aan.

Wat was het ventje bleek, bijna zoo wit als het linnen van zijn bedje en wat was zijn gezichtje vermagerd en zijn oogen wat staarden zij akelig onbewegelijk in de ruimte ....

[pagina 161]
[p. 161]

Beschroomd lei hij zijn grooten hand op den ijzeren rand van het ledekant en vroeg, klankeloos, terwijl hij zich vooroverbukte:

‘Nou hoe gaat het ....?’

En toen Charlot geen antwoord gaf, zocht zijn hand lang in den zak van zijn fluweelen broek, en bracht 2 sinaasappelen te voorschijn, in geel vloeipapier gewikkeld.

‘Hier is wat voor den dorst ....’

En hij lei ze op de nachttafel naast het bed.

De lippen van het kind stamelde bijna onhoorbaar:

‘Dank u.’

Maar het stak zijn handjes niet uit naar de gouden vruchten.

Aan het voeteneinde stond een stoel. De vader ging zitten. – Zijn beenen met de groote kaplaarzen, bespat met moddervlekjes, trok hij beschaamd onder den stoel .... Zijn hoed lag op den grond ....

En onmiddellijk zweefden zijn gedachten weg .... Een gevoel van onuitsprekelijk wee kwam over hem, doorstroomde hem geheel en verduisterde zijn oogen.

Een lange pijnlijke zucht, zich oplossende in een snik, ontwrong zich aan zijn borst.

Zóó was 't ook de eerste keer geweest .... toen zijn vrouw stierf. Zóó had hij haar ook gezien, uitgestrekt op een bed, met dezelfde oogen, dezelfde bleeke kleur ....

Hij had haar niet weer gezien dan om haar te herkennen .... dood .... voordat zij gekist zou worden.

De dag na de begrafenis was hij tot zijn paarden teruggekeerd .... een rouwstrikje aan de pet ....

Het drukke werk gaf hem afleiding, het naloopen van zijn paarden, dat geschreeuw, hue!.... dier!.... deed

[pagina 162]
[p. 162]

hem overdag het gemis der ontslapen vrouw niet te veel gevoelen .... Maar 's avonds ....

Nauwelijks had hij den voet in huis gezet of een woest verdriet greep hem aan ....

En nu?.... Zou Charlot er ook al niet meer zijn, om hem de deur te openen .... geen thuis meer .... niets!.... niets!.... geen enkele reden meer om huiswaarts te keeren.

En bij 't sterfbed van het kind begreep hij plotseling dat ook nu alles voor hem gedaan was .... dat zijn jongen door zijn heengaan alles met zich mede nam wat nog goed in hem was achtergebleven.

Tot nu toe was het zijn kind geweest, die hem weerhouden had een liederlijk sujet, een walg voor de maatschappij te worden ....

 

En rondom de andere bedden stonden de bezoekers en spraken over herstelling en beter worden ....

De vader liet het hoofd zinken en bleef sprakeloos zitten tot de surveillant hem op de schouders tikte.

‘'t Is vijf uur, de tijd voor het bezoek is om.’

Zonder morren stond hij op, en vroeg zacht, opdat het kind 't niet zou hooren.

‘Mag ik morgen weer komen?’

De surveillant haalde de schouders op en zei: ‘vraag 't maar aan de zuster.’

De voerman ging naar de liefdezuster, krampachtig de rand van zijn hoed omknellend.

‘O, neen, daar viel niet aan te denken, – dat was doodeenvoudig onmogelijk .... het reglement verbood 't.’
Hij drong er niet verder op aan, maar ging weer naar

[pagina 163]
[p. 163]

't bed van zijn zieke terug, en zich voorover bukkende omhelsde hij 't kind.

‘Tot ziens mijn jongen!.... Hij keek hem nog lang aan, hoopte zijn blik op te vangen .... voor het laatst in die oogen te kunnen staren, die hij niet meer geopend zou weerzien ....

Maar de blik van Charlot bleef dwalend en volgde zelfs de door smart gebroken vader niet, die daar met gebogen rug heenging, gehoorzamend, zonder te durven omzien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken