is, durf ik niet beslissen, doch ik vind de voorspelling merkwaardig genoeg..... mits ze uitkomt. Ik zeide het echter reeds, de winter staat voor de deur en wij zullen dus spoedig genoeg weten of de schotsche dokter al dan niet tot de gewone almanak-weerprofeten moet gerekend worden.
Mogen in ons land enkele liefhebbers naar een harden winter verlangen, de groote meerderheid zal met dokter Smiths voorspelling minder ingenomen zijn. Iets anders is het met de bewoners van Turkije en Armenië, die een vroeg invallenden en strengen winter waarschijnlijk als een reddenden engel zouden begroeten. In dat geval zou er voor hen kans bestaan, tot nader orde van de ellende des oorlogs verlost te worden. Zelfs de oorlogskorrespondenten zouden, geloof ik, er niet droevig om zijn, zoo ze na maanden lang omgezworven, veel gevaren en ontberingen, doch weinig nieuws opgedaan te hebben, weer huiswaarts konden keeren. Het Oosten heeft voor hen weinig aantrekkelijks en vooral het reizen gaat er met bezwaren gepaard, waarvan wij ons in het lieve vaderland geen denkbeeld kunnen maken. Een treffend staaltje daarvan geeft de korrespondent van een buitenlandsch blad, die bij het heen- en weêrtrekken tusschen Tiflis en Alexandropolis, in den Kaukasus driemaal het poststation Delijane moest passeeren. Hoewel overvloedig van geld en aanbevelingsbrieven voorzien, moest de man telkens een paar dagen in het laatstgenoemd station wachten, alvorens hij er paarden kon machtig worden, zoodat hij gedwongen werd in de ellendige, ongezellige en slechts met een zeker soort van allerlastigste insecten rijkelijk bevolkte herberg van den postmeester zijn verblijf te nemen, om ten slotte eene rekening te ontvangen, die onze brusselsche hotelhouders zou doen watertanden. Evenwel moest de ondervinding, die de korrespondent te Delijane opdeed, hem zich zelven en zijne welgevulde beurs nog gelukkig doen prijzen.
De eerste maal toch ontmoette hij nabij het station een reiziger, die het ongeluk had noch van aanbevelingen, noch van geld overvloedig voorzien te zijn en bijgevolg niet de minste kans had paarden te bekomen tot voortzetting der reis.
Bij den tweeden tocht van den korrespondent bevond de arme duivel zich nog altijd te Delijane, zittende onder een boom en bezig zijnde een aantal hennen te voederen.
‘Wat doet gij daar?’ vroeg hem de korrespondent.
‘Gij ziet het,’ was het zuchtend antwoord, ‘ik voeder mijne hoenders; daar ik niet weet wanneer het den postmeester behagen zal mij paarden tot voortzetting der reis te bezorgen, heb ik mij deze vogels aangeschaft; zij geven mij eieren en deze latende uitbroeden, zal ik de kiekens verkoopen, om op die wijze aan den kost te komen en de herberg van dien bloedzuiger te kunnen ontwijken.’
Toen de korrespondent de derde maal te Delijane aankwam, was de arme reiziger verdwenen. Hij vroeg den postmeester wat er van den man geworden was.
‘Gisteren overleed hij aan verval van krachten,’ antwoordde de postmeester koel.
Gestorven, in afwachting van de paarden!
Gelukkig België met zijne spoorwegen en kanalen!
Kaukasië is echter niet het eenige gewest, waar men de eerste kwart eeuw nog naar onze nieuwe vervoermiddelen zal moeten wachten. De beschaving en de spoorwegen gaan snel en ver, doch de wereld is groot, en de heeren bezoekers, die op dit oogenblik in het Bois de Boulogne te Parijs hunne tenten hebben opgeslagen, zullen in hun vaderland het vooreerst nog wel zonder moeten doen. Na eene kolonie Nubiërs geherbergd te hebben, bezit de wereldstad Parijs op dit oogenblik eene familie Eskimo's, die heel genoegelijk in het Bois de Boulogne gehuisvest zijn, juist op dezelfde plaats als hunne voorgangers.
De verwisseling is nog al opmerkelijk. De Nubiërs komen uit het zuiden, waar zij in het brandende Afrika het zuidelijk gedeelte van Egypte bewonen; de Eskimo's zijn regelrecht van de sneeuwvelden van Groenland, nabij de Noordpool, gearriveerd. Waarlijk, de Parijzenaars hebben over geen gemis aan afwisseling te klagen! Voor eenige weken konden zij de hooggebouwde, donkerkleurige Nubiërs bewonren, die met hunne kameelen het verre vaderland - het land der rhinocerossen, der giraffen, der sprinkhanen en der vlooien - hadden verlaten, om maanden lang de gasten te zijn der fijnbeschaafde Parijzenaars; thans bezitten deze eene volledige familie Eskimo's met hare geheele ap- en dependentie: groenlandsche honden, zeekoeien, ijsbeeren en sleden. Parijs kan niet zeggen, dat zijne noordsche gasten - vier mannen, ééne vrouw en twee kinderen - met ledige handen gekomen zijn. Zij hebben alles meêgebracht om een volledig huishouden op te zetten en het zich op zijn Eskimoosch zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Behalve het noodige huisraad, hunne sleden en sloepen van zeehondenvel, bedraagt het getal der meêgebrachte dieren niet minder dan dertig stuks, waaronder vijftien honden. Zij leven in het Bois de Boulogne in hutten van graszoden en, bij gemis van de zee, begeven zij zich in hunne kano's van zeehondenvel op de vijvers van het bosch. Evenals in hun vaderland zijn zij met dierenvellen bekleed, terwijl de vrouw haar jongste kind - een aanvallig Eskimootje van 13 maanden - in een zak van zeehondenvel op den rug meê draagt.
De Parijzenaars hebben met hunne noordsche gasten zeer veel op en deze van hunne zijde hebben ter wille hunner gastheeren insgelijks belangrijke offers gebracht. Niet alleen toch zijn ze buiten de gelegenheid om met hunne lichte kano's op de zee rond te zwerven en zich aan hunne geliefkoosde zeehondenjachten over te geven, maar zij hebben de beleefdheid zoover gedreven, dat ze hun lichaam niet meer met walvischtraan insmeren en zich zelfs, hoeveel moeite het ook kostte, van de dikke laag smeer ontdoen.
Parijs zou die bruingekleurde kinderen uit het noorden gaarne tot na de opening der wereldtentoonstelling in het volgend jaar bij zich houden, doch het heimwee heeft de gasten aangegrepen. Zij verlangen terug naar hunne sneeuwvelden, naar de zee en vooral naar het heerlijke zeehonden- en walvischspek, dat zij rauw eten. Zij willen hunne zwerftochten te zee en te land hervatten, en het rauwe en half bedorven spek der Noordpool-zeebewoners is hun liever dan de uitgezochtste spijzen van de wereldstad. Spoedig zullen zij dan ook naar het noorden terugkeeren, hunne bagage en hunne honden als eene herinnering achterlatende. De oude dichter zegt te recht:
‘Een algemeene trek den sterfling ingegeven Doet hem zijn vaderland beminnen naast het leven En d'appel van zijn oog.’
De Eskimo's zijn nog geene wereldburgers geworden; waarlijk, zij zijn er niet te minder om!
Wie met volle recht een wereldburger mag genoemd worden, is de eenige Paraff, een Elzasser van geboorte, die, naar Chili vertrokken, dat land, ja geheel Amerika met één slag wilde rijk maken. Paraff beweerde den steen der wijzen gevonden te hebben en de kopermijnen van Chili in onuitputtelijke goudmijnen te zullen herscheppen. Binnen een jaar tijds zouden alle Amerikanen Cresussen worden en daar hem, ondanks zijn wereldburgerschap, zijn vroeger vaderland insgelijks nog ter harte ging, zou hij Elzas-Lotharingen van Von Bismarck afkoopen en aan Frankrijk teruggeven.
Laag ziet men op de middeleeuwen neêr, toen de alchimisten hun lood en kwikzilver in goud trachtten om te zetten, toen zelfs vorsten zich met het zoeken naar den steen der wijzen bezighielden, en groote geldsommen bij het opsporen van het groote geheim verloren gingen; doch het jaar 77 van onze verlichte en beschaafde negentiende eeuw heeft het merkwaardige schouwspel beleefd, een nieuwen alchimist te hebben geleverd niet alleen, maar ook duizenden goedgeloovigen, die zich door den negentiende-eeuwschen goudmaker bij den neus lieten nemen. De onovertrefbare Paraff had het groote geheim gevonden, om uit het koper van Chili zooveel goud te trekken, dat de bewerking jaarlijks milliarden moest opbrengen. Chili is rijk in kopermijnen, en terwijl zich in de hoofdstad Santiago een maatschappij met een kapitaal van eenige millioenen vormde, begon men dadelijk met de ontginning der goudmijnen in spe. Het geheele land kwam in beroering en de aandeelen der maatschappij stegen tot het vier-, vijfdubbele hunner waarde. Paraff had dus werkelijk een rijke goudmijn ontdekt, zij het al niet in den grond, dan toch in de geldkisten van het goedgeloovige publiek; maar daarbij bleef het ook. Na het ontginnen der mijnen en het oprichten van werkplaatsen, bleek het spoedig, maar helaas te laat! dat het met de edele goudmakerskunst van den nieuwen alchimist ellendig gesteld was, en de gouden bergen belovende maatschappij is dezer dagen failliet gegaan. Het schoone luchtkasteel ging in mist en nevel op en het land was enkele millioenen armer.
De Amerikanen zijn dus geen millioenairs geworden en Elzas-Lotharingen zal tot nader orde in de handen van Von Bismarck moeten blijven.
Het is mij niet gebleken of Paraff bij zijn grootsche plannen ook aan Rusland en Turkije gedacht heeft; noodig ware het intusschen wèl, dat men in die landen den steen der wijzen mocht vinden, èn om de uitgeputte schatkist wat te vullen èn om de ongelukkige bewoners van het Oosten voor de verliezen, door hen geleden, zooveel mogelijk schadeloos te stellen. Ik zeg zooveel mogelijk, want zoo al het koper van Chili in goud veranderde, nog zou dit geen enkele der tienduizenden, die in dezen oorlog gevallen zijn, tot het leven kunnen terug roepen, en dat niet alleen de minderen vallen, blijkt hieruit, dat zelfs een russische prins ten grave is gebracht. Het is de prins van Leuchtenberg, die in een der gevechten aan de Jantra door een Turkschen kogel gedood werd en wiens afbeelding hier achter voorkomt.
Overigens vertoont geheel Bulgarië en Armenië slechts één groote puinhoop; de ruïne van Nicopolis - eene bulgaarsche stad aan den Donau - mag een denkbeeld geven van de verwoesting, die over geheel noordelijk Turkije aangericht is.