stelling te doen? Een tijdlang waren de gevoelens hierover zeer verdeeld; wel had men verhalen, ook van latere zeelieden, die zeemonsters beweerden gezien te hebben, wier omvang en kracht nog altijd aan het fabelachtige grensden, doch de natuuronderzoekers, die gaarne alles met eigen oogen zien, meenden op dergelijke vertellingen niet te mogen betrouwen, en zoo bleef het bestaan der reuzendieren nog lang een raadsel. In de laatste jaren is daaromtrent echter alle twijfel opgeheven; volkomen geloofwaardige personen hebben op den oceaan zeeslangen van overgroote afmetingen en de zonderlingste reuzenpoliepen waargenomen, terwijl zij het proces-verbaal hunner bevinding door talrijke ooggetuigen deden onderteekenen.
Een der merkwaardigste ontdekkingen op dit gebied is ongetwijfeld die van den reuzenpoliep, een paar maanden geleden door een paar visschers op den noordelijken oever van de Trinity-baai, bij Catalina in New-Foundland (Vereenigde Staten van Noord-Amerika) gevonden.
Door de keerkringsstroomen op het strand geworpen, mocht het dit vreemdsoortige dier niet meer gelukken de zee te bereiken en werd het nog levend gevonden, doch de visschers durfden het niet naderen, alvorens het in zijne worsteling om weêr in zijn element te komen gestorven was. De visschers scheepten hunnen vond in en brachten haar naar St.-John, waar zij het dier, na het gedurende eenigen tijd tentoongesteld te hebben, aan het bestuur van het aquarium te New-York verkochten, waarna het door de stoomboot Cortes naar die stad werd overgebracht. Hoewel eenigszins beschadigd, lokt het dier tallooze bezoekers en is het de trots der Amerikanen, zooals de beruchte gorilla Pungo gedurende zijn kort maar veelbewogen leven, die der Berlijners was.
Geen wonder! het reuzendier is ongeveer tien voet lang en tien voet in omtrek, de romp eindigt in een vinvormigen staart, die bijna drie voet breed is; het hoofd heeft niet minder dan 4½ voet in omtrek, terwijl de vreeselijke oogen acht duim in middellijn hebben. Het verschrikkelijkste van het dier zijn echter de tien armen, die bij den kop hun oorsprong nemen en zich als stralen naar alle richtingen heen bewegen. Acht dezer armen hebben eene lengte van elf voet, de twee langste echter van dertig voet, d.i. bijna tien meters. Met deze beide armen zou het dier dus een lichaam kunnen omvatten, 'twelk een omtrek van 60 voet heeft! Alle armen zijn met talrijke zuigers voorzien; aan de kortste telt men er ongeveer 250, aan de langste dubbel zooveel.
De visschers, die het ondier vonden, verhalen dat het nog in zijnen doodstrijd verschrikkelijk was; het sloeg zijne reusachtige armen naar alle richtingen uit, een steunpunt zoekende waaraan ze zich konden vastklampen; het water spatte als schuim omhoog en de visschers, die zich in de nabijheid waagden, werden door den zonderlingen regen overspat.
Dat bij de ontmoeting van zulk een reuzenpoliep in de onbekende zeeën onze vroegere zeevaarders den schrik om het hart sloeg en zij daardoor tot het besluit kwamen, dat de zuidelijke zeeën met onweêrstaanbare monsters bevolkt waren, kan na de beschouwing onzer afbeelding op de laatste bladzijde niet meer zooveel verwondering wekken.
Nu wij eenmaal in Amerika zijn, willen we onze lezers naar het zuidelijk gedeelte van dit werelddeel overvoeren - naar het ‘goudrijke’ Peru der eerste ontdekkers, ofschoon het land in dit opzicht zijn ouden roem slecht gehandhaafd heeft. Het zijn echter niet de voormalige goud-, noch de tegenwoordige diamantmijnen van Peru, die op dit oogenblik onze aandacht trekken, maar de vulkaan Colopaxi, die zich in den laatsten tijd geducht geroerd heeft. Onze lezers weten wat een vulkaan is, en toch is de benaming vuurspuwende berg op den Colopaxi niet volkomen van toepassing. Deze berg wierp bij zijn laatste uitbersting geen vuur, zooals bijv. de Etna en de Vesuvius, maar, wat men van een vulkaan niet zou vermoed hebben, eene ontzaglijke hoeveelheid water uit. Eene bergoverstrooming dus!
Te midden van een geweldigen aschregen braakten alle kraters van den Colopaxi tegelijk ontzaglijke watermassa's uit, die de omliggende landstreek overstroomden en alles op haar doortocht verwoestten. Uitgestrekte plantages werden geheel vernield; de gebouwen, aanplantingen, zelfs zware bosschen werden meêgesleept en talrijke fabrieken en andere werkplaatsen verdwenen van den bodem. De nood was groot over een uitgestrekte landstreek: duizenden stuks vee kwamen in de golven om en, wat nog meer te bejammeren is, honderden menschen vonden hun graf in de op zulk eene buitengewone wijze gevormde watervlakte. Nog uitgestrekter zou de ramp geweest zijn, indien het bergwater in de talrijke rivieren en kanalen geen uitweg had kunnen vinden; thans bleef ten minste de stad Lamcungo gespaard, welker bewoners overigens uren lang in doodsangst verkeerden, bij het woelen van den vreesselijken nabuur, den bergreus Colopaxi. De bevolking der stad moet wel eene aanschouwelijke voorstelling, eene al te aanschouwelijke zelfs, van den toestand ontvangen hebben, waarin achttien eeuwen geleden Herculanum en Pompeji verkeerden, al werden de Peruanen juist niet door het vuur bedreigd. Door den geweldigen aschregen werd de dag in een zwarten nacht herschapen; bloedroode bliksemstralen doorkliefden langs alle kanten de lucht en in de verte hoorde men het gebruis der woedende golven, die van den berg af steeds nader kwamen en als vijandelijke heirlegers de stad dreigden te overstelpen. Het moeten vreeselijke uren geweest zijn die de bewoners doorbrachten; gelukkig kwamen zij echter met den schrik vrij, daar de tusschen de stad en den Colopaxi stroomende rivier het dreigende water afleidde. De omliggende landstreek was echter aan eene woestenij gelijk gemaakt en de ontsnapte bewoners van de streek zullen zich ongetwijfeld nog lang de laatste uitbarsting van den waterberg herinneren.
Behooren reuzen-fonteinen als de Colopaxi gelukkig tot de zeldzaamheden, kleinere, doch ook minder gevaarlijke natuurlijke bronnen en fonteinen worden op onze aarde alom gevonden. Daarbij hebben deze dikwijls de eigenaardigheid, uit den kouden grond kokend of warm water op te geven, 'tgeen, merkwaardig genoeg, het meest in de koude landen voorkomt. IJsland bijv., dat gedurende het grootste gedeelte van het jaar met sneeuw bedekt is, bezit talrijke warme bronnen, waarin een ei binnen weinige minuten gekookt kan worden, zoodat men er des noods zonder vuur zijn aardappels in klaar kan maken.
Ook de Vereenigde-Staten van Noord-Amerika kunnen merkwaardige plekken aanwijzen, waar de natuur overvloed van warm water geeft en daardoor badplaatsen vormt, waaraan niets ontbreekt dan de gewone bezoekers om ze een algemeene vermaardheid te geven. Zulke warme bronnen vindt men vooral in Yellowstone; aan den voet der Rotsgebergten ontspringt hier het water uit den steenachtigen bodem en vormt talrijke heete stroomen, die zich òf in bekkens vereenigen, òf als beken door de streek vloeien. Het water der bronnen is met kalkdeelen bezwangerd en vormt, na verloop van eeuwen, talrijke verblindend witte heuvels van de zonderlingste gedaanten. Sommige dier heuvelen verkrijgen reusachtige afmetingen, zooals die, welke op onze gravure afgebeeld is en eene hoogte van veertig voet bereikt. Ter oorzake van zijn vorm draagt hij den naam van phrygische muts, daar hij op eenigen afstand volmaakt op die symbolische voorstelling gelijkt.
De heuvel is na verloop van tijd door eene fontein van kokend water gevormd, die echter sedert lang niet meer in werking is.
Het meerendeel der bronnen ontspringt op een ongeveer driehonderd meters hooge bergvlakte. Dit plateau, 'twelk duizend meters lang is, wordt over zijne geheele lengte met bronnen en beken doorsneden, wier kalkhoudend water er eene oogverblindende witheid aan geeft.
Door een dier wonderbare spelingen der natuur is deze plek een der doeltreffendste natuurlijke badplaatsen geworden. De beken op het plateau vormen een groot aantal albasten bekkens van vier tot acht voet in het vierkant en drie à vier voet diepte. Het water dezer bekkens heeft een zeer verschillenden warmtegraad, naarmate zij op grooteren of kleineren afstand van de bron gelegen zijn. De badgasten in spe hebben dus slechts de temperatuur te kiezen, die zij voor hunne wezenlijke of ingebeelde kwalen het doelmatigst vinden. Moeder natuur heeft op deze plek voor alles en allen gezorgd.
Dit merkwaardig oord belooft voor Noord-Amerika te worden, wat Baden en Homburg voor de Duitschers, de Engelschen, de Belgen en Nederlanders is. De amerikaansche Senaat schijnt dit insgelijks ingezien te hebben; althans dit hooge staatslichaam heeft beslist, dat de plek niet mag bebouwd worden.
Het reizen gaat tegenwoordig snel, de ge dachte echter nog sneller, en terwijl locomotief en stoomboot er nog dagen voor behoeven om van het eene werelddeel naar het andere te komen, voert de schrijver zijne lezers op de ‘vleugelen der gedachten’ in een oogwenk van den eenen uithoek der aarde naar den anderen. Vertoefden wij tot nu toe in Amerika, met eenige regels stappen we naar Azië over, en wel naar den noordelijken uithoek van het onmetelijke China, het emiraat Kashgar.
Sedert eeuwen door de vaste banden eener strenge overheersching aan de verheven keizers van het Hemelsche Rijk verbonden, heeft Kashgar later zijne onafhankelijkheid weten te heroveren, ofschoon het land door den eeuwenlangen gedwongen omgang met de Chineezen vele hunner gebreken heeft overgenomen. Behendige roovers, volleerde dieven, onverbeterlijke leugenaars, valt er dus op het karakter der bevolking van Kashgar niet te roemen, terwijl zij als belijders van den mahomedaanschen eeredienst bovendien het fanatisme der Turken hebben overgeërfd.
Later vinden we wel gelegenheid een tochtje door dat land te maken en zijne eigenaardigheden op te nemen; daar mijne lezers echter op de gastvrijheid van zulk een volk weinig gesteld zullen zijn, ben ik wel genoodzaakt in de eerste plaats over de herbergen of logementen van dit land, bepaaldelijk van de hoofdstad, insgelijks Kashgar genaamd, te spreken. Onze gravure op bladzijde 85 ontslaat mij van de moeite veel over de inwendige inrichting dier onmisbare pleisterplaatsen te zeggen. De tafels welke men er vindt zijn eene weelde, die geen enkel particulier in dit land zich veroorlooft. Iets anders is het met de bekkens, die men op iedere tafel ziet en waarin de geloovige muzelman voor en na den maaltijd de handen wascht: deze treft men noodzakelijkerwijs in iedere mahomedaansche woning aan.
Wat ons echter voor het oogenblik het meeste belang inboezemt zijn de spijzen, over welker deugdelijkheid mijne lezers in zulk een afgelegen land met recht twijfel konden voeden. Gelukkig kan ik ze omtrent dit gewichtig punt de meest geruststellende verzekeringen geven, al bestaat de hoofdschotel in de herbergen van Kashgar onveranderlijk uit pilau, de meest bekende en geliefkoosde spijs in het Oosten.
Door pilau verstaat men gewoonlijk rijst met vleeschnat overgoten, op welk laatste toevoegsel zich lang niet alle volken van Azië beroemen kunnen. In vele streken van het uitgestrekte werelddeel ontvangt de inboorling voor zijn ontbijt rijst in water gekookt, voor zijn middagmaal juist hetzelfde, om den dag opnieuw met rijst en water te besluiten. In Kashgar vindt men echter de pilau in alle mogelijke variaties klaar gemaakt: zij hebben dit van hunne voormalige overheerschers, de Chineezen, overgenomen, waaruit dus zonneklaar blijkt, dat zij met het vele kwade toch ook iets goeds bij de bewoners van het Hemelsche Rijk hebben opgedaan. Door chineesche koks dus in de bereiding der pilau onderricht, is de verscheidenheid dier toebereiding zoo groot, dat de Kashgarees elken dag van het jaar eene variatie zou kunnen opdienen. Vleesch,