H. Maagd daar eens voorbijging, toen een landman bezig was erwten in de voren te zaaien en hem vroeg, wat hij in de hand had. ‘Steenen,’ antwoordde de gierige landbouwer, die vreesde dat de H. Maagd hem een gedeelte zijner groenten zou vragen. ‘Het zij zoo!’ zeide de Moeder van God, en op hetzelfde oogenblik veranderden de erwten in steenen.
Een weinig verder ligt een soort van plein, waarop eertijds de tamarindeboom stond, waaronder de H. Maagd met het kind Jesus kwam uitrusten. Zoodra zij zich aan den voet van den boom had neergezet, zoo vertellen de landlieden, keerde hij terstond zijne takken naar de zijde, vanwaar de zonnestralen kwamen en diende aldus de H. Familie tot beschutting. In de XVII eeuw verbrandde een landbouwer, in wiens bezit het plein geraakt was, den miraculeuzen boom, en drie dagen daarna stierf hij met zijn geheel zijn gezin, terwijl zijn vee insgelijks omkwam.
Een kwartier uurs verder staat het klooster van Mar Elias, gebouwd op de plaats waar het huis stond, dat den profeet Elias zag geboren worden. Tegenover den ingang van dat huis ziet men eene rots van zes voet lang en drie breed, waarin de vorm van een menschelijk lichaam is afgedrukt. Men zegt, dat toen de profeet voor de vervolging van Jezabel vluchtte, hij een nacht op deze rots doorbracht en dat deze zoo week werd als was, opdat zij zijnen ledematen eene zachte rustplaats zou zijn. Toen de profeet opstond, hernam zij weer hare vorige hardheid.
DE GEBOORTE DES HEEREN, NAAR LORENZO DI CREDI.
Dicht daarbij is de put, boven welken de wijzen de ster zagen stilstaan, die zij op hun langen tocht gevolgd hadden.
Rechts van den weg, een weinig landwaarts, trekken drie andere monumenten de aandacht van den Christen. Daar staat een oude toren, welke de plaats aanduidt, waar Simeon woonde, de rechtvaardige man, de getrouwe dienaar van God, die de vertroosting van Israël verwachtte, en die het kind Jesus in zijne armen nemende, zijn danklied aanhief: Nunc dimittis servum tuum, Domine.
Daar staat een kleine open koepel, ondersteund door vier pilaren, welke het graf dekt van Rachel, de vrouw van Jacob, de moeder van Jozef en Benjamin.
Voorts een heuvel, waarop men nog slechts eenige ruïnen ziet, de puinen van Rama, waar het bloed der onnoozele kinderen den grond besproeide, waar men de stem van een andere Rachel hoorde, die zuchtte en weende en niet wilde getroost worden, omdat hare zonen niet meer waren.
Vervolgens rijst, langs den boord van een heuvel, het nederige Bethlehem op, omkransd door olijven en moerbeziën. Daar staat het Latijnsche klooster met zijne kerk, die den naam van Santa Maria di Bethleem draagt, doch meer door de Turken dan door den tijd, geheel beroofd is van zijne kostbaarheden. Hooger waarde dan de geroofde kerkschatten hebben echter de onderaardsche grotten, waarin men langs een trap afdaalt. Beneden aan de trap bevindt zich een kelder, waarin de graven zijn der arme kinderen van Bethlehem en omstreken, die als slachtoffers vielen van de achterdocht en de wreedheid van Herodes.
Uit dezen kelder voert een nauwe en donkere gang naar het altaar der Geboorte, opgericht in de grot, waar Jesus ter wereld kwam. De grot der Geboorte is verwijd, om er de godsdienstige plechtigheden te kunnen vieren. Zij is omstreeks twaalf voet lang en vier breed. De zijwanden zijn, jammer genoeg, met marmeren platen belegd. Het is te betreuren, dat men de natuurlijke en oorspronkelijke muren van dit heiligdom heeft bedekt. Welk marmer kan de zand- en rotswanden vervangen, die de H. Maagd beschutt'en en den Zaligmaker zagen geboren worden? Alleen het gewelf is niet door de bouwmeesters uitgehouwen, doch het is geheel zwart geworden van den walm der lampen, die er voortdurend branden.
Aan de oostzijde der kapel, tegenover een altaar, in de voegen der grot gehecht, is een kring aangebracht van jasmijn en agaat, rondom welke men de woorden leest:
hic de virgine maria jesus christus natus est.
Eenige stappen van daar is de kribbe, waarin het Goddelijk Kind werd gelegd, met het altaar aan de H. Driekoningen toegewijd.
Nog eene andere grot of grafspelonk bevindt zich in deze wereldvermaarde gewelven; het eene graf is toegewijd aan twee edele Romeinsche vrouwen, de H. Paula en hare dochter, de H. Eustachia, die, aan alle menschelijke ijdelheid verzakende, hier haar leven in goede werken kwamen eindigen.
Tegenover haar graf staat dat van den H. Hieronymus, den man met het vurig hart, die door de lezing van het H. Evangelie aan de profane studiën onttrokken werd en hier eene schuilplaats kwam zoeken en de wereld verbaasde door zijne standvastigheid in den strijd tegen de ketterij en door de overtuiging, welke uit zijne werken spreekt.
Niet verre van de grot der Geboorte bevindt zich nog een andere, welke men niet dan met weemoed bezoekt. Men zegt, dat toen Herodes zijn bloedig vonnis had uitgesproken, de H. Maagd hier eene schuilplaats zocht, alvorens naar Egypte te vertrekken.
Boven op de rots ziet men, als men het gelaat naar het Oosten keert, de vallei, waarin de herders de stem van den engel hoorden, die hun de goede tijding bracht:
‘In de stad van David is u heden een Redder geboren, die de Christus, de Heer is.
‘En aan dit teeken zult gij hem kennen: gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld, liggende in eene krib.
Op hetzelfde oogenblik voegde zich bij den engel eene schaar hemelsche geesten, die God loofden, zeggende:
Glorie aan God in den hooge, en vrede op aarde aan de menschen, die van goeden wil zijn.’
Alle steden van Syrië bewaren herinneringen aan den Verlosser, doch geene enkele stad is door de Christenen van alle tijden meer vereerd dan Bethlehem. De kerk, waarvan men heden nog de machtige zuilenrij bewondert, werd omstreeks het jaar 330 gebouwd. Op het einde der vierde eeuw stichtte er de H. Paula vier kloosters. Toen de kruisvaarders naar Jerusalem trokken, maakten zij zich eerst van Bethlehem meester; in 1110 stichtte er Boudewijn I een bisdom. Op eenigen afstand van het stadje ligt een berg, wiens naam aan een van die godsdienstige tochten van Europa herinnert; men noemt hem toren der Franken en de overlevering zegt, dat de kruisvaarders er zich nog veertig jaren staande hielden nadat Jerusalem weer in de handen der muzelmannen was. In de dertiende eeuw kwam Bethlehem opnieuw onder het Turksche juk en sedert dat tijdstip is hare geschiedenis gelijk aan die van alle steden en staten, eene geschiedenis van verdrukking, treurig om te lezen, doch die uit een Christelijk oogpunt beschouwd, veel leerrijks aanbiedt.
Inderdaad, als men den droevigen toestand der Oostersche Christenen beschouwd, indien men nagaat tot welke smarten, tot welke vernederingen zij sedert eeuwen veroordeeld zijn, en indien men daarbij denkt, dat zij in weerwil van alles hun geloof blijven bewaren; indien men hen zich dagelijks ziet krommen onder de roede eener vijandig gezinde overheid, die zich over hunne dienstbaarheid verheugt en met hunne smarten den spot drijft, dan moet men wel bekennen dat de kracht, welke hen staande houdt, eene bovennatuurlijke moet zijn, dat de godsdienst, waarin zij hun troost vinden, goddelijk is.
In 1834 ging een nieuwe storm over Bethlehem, die echter bijna uitsluitend de Turksche bevolking trof. Deze wilden namelijk den inval van Egyptische troepen weerstaan, waarom Ibrahim hen op eene echt Oostersche manier strafte en ontwapende.
Bethlehem telt tegenwoordig omstreeks drie duizend inwoners, waarvan de meeste Christenen zijn. Zij leven van het maken van kruisen en rozenkransen, die zij aan de pelgrims verkoopen. De Turken doen aan deze industrie eveneens mee. De mannen doen het ruwe werk, zagen de olijfblokken en snijden de kruisen en doozen; de vrouwen en de kinderen rijgen de koralen aan de rozenkransen en in de meeste huizen werkt alles mee. Nog anderen verkoopen de gemaakte voorwerpen, en de typen der jonge meisjes gelijken zoo sprekend op de voorstelling, die ons de schilderkunst van de H. Maagd geeft, dat het niet moeielijk valt te raden, dat de schilders hier hunne modellen zijn komen halen.
Dit enkel woordje over de geboorteplaats des Zaligmakers moest onvolledig zijn om de kleine ruimte waarover wij te beschikken hebben. We hopen echter er ons doel mee bereikt te hebben: op kerstdag onze lezers alleen te spreken over het groote feit der menschwording, dat wij heden herdenken. Geheel dit nummer is aan dit feest gewijd, alles hebben we gedaan om onzen lezers den Vredezang der engelen in herinnering te brengen, in de vaste hoop dat dit iets, hoe weinig dan ook, moge bijdragen tot eene meer genoeglijke en zalige viering van het Kerstfeest. Ten slotte wenschen we allen een zalig kerstfeest, vrede in uw gemoed, vrede in uwe gezinnen, vrede aan de geheele wereld en vooral aan Kerk en Paus.
C.