Op het kerkhof.
In de middeleeuwen, waarheen de tweede gravure ons verplaatst, was de stille akker der dooden eene nog meer geheiligde plaats dan in onzen tijd. Als laatste rustplaats van de afgestorven vrienden en magen mocht nimmer een heiligschennende voet haar betreden, en zoover ging het geheiligd karakter van een kerkhof, dat men moordenaars, dieven en andere boosdoeners, die eene schuilplaats zochten tegen de menschelijke gerechtigheid, daar onaangeraakt liet.
Destijds lagen de graven rondom de kerk, zooals ook de naam aanduidt, en niemand, die de kerk bezocht, of hij bad een Onze Vader en een Wees Gegroet voor de zielerust van hen, wier overschot in de schaduw van het kruis rustte. Om reden van gezondheid heeft men in onzen tijd de kerkhoven uit de steden gebannen, en toch worden we tegenwoordig door ziekten bezocht, welker namen men vroeger zelfs niet eens kende. De eerbied voor de dooden is daardoor zeker niet toegenomen. Men moet nu zijne dooden gaan zoeken, terwijl men ze vroeger voortdurend onder de oogen en daardoor ook in de gedachten had. Ziedaar een merkwaardig punt van verschil tusschen onzen tijd en de middeleeuwen.