Meesterlijk is in den dialoog de hevige Christenhater geschilderd, doch, waar, na de teekening van zulke onmenschelijke voorwaarden en na het bericht van het vergaan der schepen, de ellendeling voor de rechtbank verschijnt, gewapend met een groot mes, om zijn slachtoffer het vleesch uit het lijf te snijden, in dit gedeelte is Shylock het onverbiddelijke jodendom, dat woedend rondom het opgeheven kruis samenschoolt, om het slachtoffer onder lasterende woorden duizend dooden te doen sterven. Men beeft als men hem den bloeddorstigen eisch hoort volhouden, en een vreugdekreet rijst uit de borst van den jood, als de rechtbank zijn eisch voor rechtmatig verklaart. De vreugde is echter van korten duur, want de uitspraak luidt, dat de jood wel een pond vleesch uit het lichaam van den kristen mag snijden, doch dat hij geen druppel bloed mag storten, noch een loodje vleesch meer mag nemen dan een pond, op verlies van zijn leven en goederen. Onze gravure stelt een tooneel voor tusschen de bijpersonen, die in het stuk eene rol spelen. Het is de zoogenaamde ‘kassettetooneel,’ waar drie mededingers naar de hand eener dame door de keuze van een gouden, een zilveren en een looden kassette om haar bezit loten. Zeggen wij ten slotte, dat Shylock uit de Koopman van Venetië zoozeer de woede van de joden heeft opgewekt, dat zij eene prijsvraag voor een tegenhanger hebben uitgeschreven, welke prijs verdiend is door Salomon Hermann Mosenthal in zijn Debora.