De moloch.
Het vaderland van het afschuwelijke dier, waarvan wij op de laatste bladzijde van dit nummer eene afbeelding geven, is Australië. Het dier is slechts 12 tot 15 centimeters lang, zeer lomp gebouwd, langzaam in zijne bewegingen en maakt, in weerwil van de schitterende kleuren, waarmeê zijne huid prijkt, een onaangenamen indruk, want geheel zijn lichaam is bedekt met veelvuldige wratten, waarop een aantal grootere of kleinere, naar alle richtingen buigende, doornen en stekels groeien, en wel zoodanig, dat de grootste gewoonlijk door drie of vier kleinere stekels omgeven zijn. Onderzoekt men het doode dier nauwkeurig, dan vindt men, dat al deze wratten en heuvels zoowel als de doornen en stekels hol zijn, en in hunnen vorm eenigszins op de hoornen van het rundvee gelijken. De grondkleur van den moloch is bruin met een metaalglans, waarover lange breede strepen loopen, die lichtgeel of bleekrood gekleurd zijn; het onderlijf en de binnenzijde der pooten zijn met witte plekken geschakeerd.
De moloch zoekt altijd den zonneschijn en laat de lichtstralen op zijne als metaal blinkende huid en pennen breken, wat een schoon kleurenspel ten gevolge heeft, doch juist daarom een grooter contrast maakt met de afschuwelijke gestalte van het kruipdier. Het wordt dan ook het meest gevonden in het warme gedeelte van Australië, terwijl van zijne leefwijze en zijne vijanden weinig of niets bekend is. Vijanden zal het overigens niet veel hebben, want het is zeer te betwijfelen of er in geheel Australië een dier gevonden wordt, dat zoo hongerig en zoo weinig vies is, om den moloch als een smakelijk voedsel buit te maken. Verschillende dierentuinen in Europa hebben exemplaren van dit diersoort in bezit gehad, en uit hunne verslagen weet men, dat zij deze dieren met vliegen en insecten voedden, terwijl men waarnam, dat zij niet giftig waren.