werd aangekondigd. Lang bleef hij in deze provincie niet, daar hem een onweêrstaanbare aandrang naar Rome trok. Hier trad hij het eerste weêr op als edilis, een ambt, dat meer dan eenig ander de gelegenheid bood om de gunst des volks te winnen. Brood en spelen waren de behoeften des volks en aan deze trachtte hij op alle mogelijke wijze te voldoen. Nieuwe gebouwen werden te Rome opgericht, het comitium, het forum, de basilieken werden verfraaid en ook aan het Capitool besteedde hij groote schatten.
Terwijl hij het volk dus werk verschafte, zorgde hij ook voor uitspanningen der menigte, eene even groote behoefte geworden als brood. Jachten op wilde dieren, schouwtooneelen, zwaardvechtersspelen, welker regeling tot de bevoegdheid van den edilis behoorde, en die hij zoo dikwijls en met zulk een luister en grootheid gaf, dat de Senaat er kwaad vermoeden door kreeg, stalen hem het hart der beluste schare en maakten hem spoedig tot den meest populairen man te Rome. Zijn collega Bibulus, met wien hij bovendien nog op slechten voet leefde, stelde hij geheel in de schaduw, en voor al de gunsten, door beiden over het volk uitgestort, oogstte hij alleen den dank in.
Eenmaal de gunst der menigte in zoo hooge mate verworven hebbende, meende hij verder te mogen gaan. Op een morgen toen Rome ontwaakte, stond het eensklaps voor een geheel nieuw schouwspel... Cesar had de beelden van Marius en zijn wapentropeeën, in den cimbrischen en andere oorlogen behaald, die door Sylla waren weggeruimd en op doodstraf verboden ze weêr in het openbaar te vertoonen, op nieuw te voorschijn gehaald en ze gedurende den nacht op het Kapitool doen plaatsen. De partij van Marius, die zich zoo lang schuil had moeten houden, was dronken van blijdschap en stortte vreugdetranen bij het zien van het standbeeld van den grooten aanvoerder. Oude veteranen omhelsden elkander bij het zien dezer tropeeën; moeders beurden haar kinderen omhoog om hen het beeld te laten zien van den volksman. Maar aan den naam van Marius verbond het volk thans ook den naam van Cesar, en van dit oogen blik kon Cesar zeggen, dat hij eene partij te Rome gevormd had. De Senaat toornde en Catulus zeide zelfs openlijk, dat Cesar de republiek niet belaagde maar bestormde; de gunst des volks beschermde hem echter voor iedere aanranding.
DE PARIJZER TENTOONSTELLING. - HET AQUARIUM.
Spoedig hierop viel het ambt open van pontifex-maximus. Cesar was een der mededingers en had geld noch moeite gespaard om de meerderheid der comitiën voor zich te winnen. De optimaten hadden echter openlijk de partij van zijn tegenstander gekozen, zoodat de strijd hevig beloofde te zijn.
Op den morgen van den dag, dat de stemming zoude plaats hebben, afscheid nemend van zijne moeder, die hem tot de deur uitgeleide deed, zeide hij: ‘gij ziet mij als pontifex-maximus of als balling weder.’ Maar de uitslag besliste te zijne gunste en met eene verpletterende meerderheid werd hij tot opperpriester gekozen. Zoo doorliep Cesar achtereenvolgens alle rangen en waardigheden, maar altijd de macht van zijn ambt gebruikend om aanhang te verwerven en zijn partij te vergrooten.
Cesar was echter de eenige man niet met eerzuchtige bedoelingen te Rome, zoo als spoedig bleek uit de ontdekte samenzwering van Catalina, die al het bederf van het romeinsche staats- en familieleven aan het licht bracht. Catalina toch bedoelde niets anders dan den geheelen omkeer der romeinsche republiek, een omkeer echter, die zou aanvangen met de verwoesting en den ondergang der stad. Maar zoo als Rome eens gered was geworden door ganzen, zoo werd het thans behouden door eene slecht befaamde vrouw. Deze, het geheele en vreeselijke geheim vernomen hebbende, spoedde zich naar Cicero, die dit jaar consul was, en ontdekte de geheele samenzwering. Catalina wist met eenige aanhangers nog bij tijds de stad te verlaten, om het bevel op zich te nemen over het leger van Manlius, dat buiten Rome wachtte; de andere samenzweerders echter, waaronder Lentulus en Cathegus, werden op bevel van Cicero gevangen genomen en in de Mamertijnsche gevangenis opgesloten.
Onmiddellijk hierop vingen in den Senaat de beraadslagingen aan over wat men met de gevangenen zoude doen. Cicero was voor de doodstraf; hierna stond Cesar op, die door velen als medeplichtig aan de samenzwering werd beschouwd en tegen wien spoedig eene formeele aanklacht zou worden ingediend, om een ander voorstel te bepleiten, volgens hetwelk de gevangenen over de verschillende steden van Italië zouden verdeeld worden en levenslang gevangen zouden blijven. Zijn voorstel zou de meerderheid verworven hebben, zelfs Cicero's broeder verklaarde zich er voor, toen Cato, de onkreukbare rechter, de vrijheidlievende vaderlander, de strenge stoïcijn, van zijn zetel opstond en Cesars voorstel bestrijdende, zich voor onmiddellijke terechtstelling uitsprak. De Senaat schonk zijne toestemming en nog denzelfden avond werden alle gevangenen in den carcer bij het Capitool geworgd. Cesar, na deze zitting den Senaat verlatende, werd door eenige ridders opgewacht, die een aanslag tegen zijn leven wegens zijne houding in het vraagstuk der gevangenen in den zin hadden, en het was slechts met moeite dat hij, dank zij de tusschenkomst zijner vrienden, aan de reeds opgeheven dolken ontsnapte.
(Wordt vervolgd.)