Julius Cesar.
III.
(Vervolg.)
Nauwelijks was Cesar aan het gevaar ontsnapt, voortspruitende uit de tegen hem ingebrachte beschuldiging als was hij medeplichtig aan Catalina's samenzwering, of hij verviel in een ander gevaar. Spoedig hierna toch haalde hij zich den toorn op den hals van den senaat door de partij te kiezen van den volkstribuun Metellus, waarom hij door de optimaten van zijne waardigheid van pretor vervallen werd verklaard. Niettemin zijn ambt blijvende uitoefenen en zitting blijvende nemen in den Senaat, werd hem de ernstige wenk gegeven zich te hoeden voor den dolk, die de Gracchen had weten te vinden, waarop hij zich in zijne woning opsloot uit vrees voor sluipmoord. Maar het volk geraakte op de been en de senaat was verplicht hem in zijne waardigheid te herstellen en hem door eenigen uit hun midden verontschuldigingen te laten aanbieden.
Cesar zou thans als pretor naar Spanje gaan, maar zijne schuldeischers hielden hem te Rome gevangen. De gunst des volks had hij duur moeten betalen; zijn geheele vermogen was verloren gegaan in de volksspelen, die hij voor een gedeelte zelf bekostigde, terwijl het herstel van den Appischen weg, waarmede hij zich als aedilis had beziggehouden, hem eveneens enorme schatten gekost had. Gelukkig behoorde de rijkste man van Rome, Crassus, onder zijne vrienden; deze stelde zich borg voor Cesar, zoodat de greep der schuldeischers losliet en hij thans veilig het pretorschap over de hem toegewezen provincie kon aanvaarden.
In Spanje maakte hij zich op een bijzondere wijze verdienstelijk; behalve dat hij gelukkig oorlog voerde tegen de Lusitaniërs en tot aan den Oceaan doordrong, herstelde hij ook binnenslands de rust der steden, voerde nieuwe wetten in, hief de oude, die in verval waren gekomen, weder op en bevorderde handel en verkeer door alle hem ten dienste staande middelen, zoodat Spanje onder zijn bestuur tot eene van de bloeiendste provinciën werd van den romeinschen Staat. Het was ook in Spanje tijdens zijn pretorschap, dat hem dit merkwaardig woord ontsnapte, hetwelk zijn houding en gedrag in de toekomst zou kenschetsen. Met zijn gevolg een der kleine steden doortrekkende, werd de vraag gesteld of hier ook zoovele partijschappen zouden zijn als te Rome, waarop Cesar antwoordde: ‘ik wilde in dit dorp liever de eerste, dan te Rome de tweede zijn’
Lang rust had hij echter niet in deze provincie; hij verlangde weêr naar Rome terug, waar hij wenschte zich candidaat te stellen voor het consulaat. Wegens zijne verrichtingen in Spanje had hij recht op den triomftocht, maar daar de wet voorschreef, dat een triumphator niet voor zijn plechtigen intocht in de stad mocht vertoeven en zijn mededingen naar het consulaat zijne tegenwoordigheid te Rome noodzakelijk maakte, gaf hij zijn triomftocht er aan, ten einde tijd en gelegenheid te hebben om voor zijne verkiezing te werken. Zijne afwezigheid had de genegenheid van het volk niet het minste bekoeld, maar ook de wrok, dien de senaat en de optimaten tegen hem voedden, was eer toedan afgenomen. Zijne mededingers naar het consulaat waren Lucius Luccenius en Marcus Bibulus. Hij sloot zich echter bij Luccenius aan, wiens rijkdom tegen zijne mindere populariteit wel opwoog. Nauwelijks had de Senaat dit vernomen, of hij verklaarde zich eenstemmig voor Marcus Bibulus, vast besloten dezen door alle middelen, zelfs met geld van den Staat te ondersteunen. Cesar, die geloofde in Luccenius een geschikt werktuig te zullen vinden voor zijne plannen, stelde eveneens alle pogingen in het werk om den uitslag der stemming te verzekeren en begon daarom naar bondgenootschappen om te zien.
Pompejus was weêrgekeerd uit het Oosten, waar hij de romeinsche standaarden van overwinning tot overwinning gedragen en zich zelven met roem overladen had. De krijgstalenten, die de overwinnaar van Mithridates in zijne verschillende veldtochten had ten toon gespreid, deden hem niet slechts begroeten als den eersten veldheer van zijn tijd, maar schonken hem ook een grooten invloed op het bestuur en bezorgden hem eene groote partij in het land. Tot nu toe had Pompejus slechts als veldheer geschitterd, om de eenvoudige reden dat hij slechts voor soldaat was in de wieg gelegd; maar deze zelfkennis moest hij echter nog altijd opdoen. De gelegenheid had hem steeds ontbroken zijne krachten aan de binnenlandsche staatkunde te beproeven, daar het vaderland voortdurend zijn zwaard noodig had gehad.
Tijdens de paniek, door Catalina's samenzwering verwekt, had men een oogenblik in beraad gestaan, Pompejus met zijn leger naar Italië te laten overkomen ter uitdelging van 's lands pest, toen de nederlaag van Manlius den staat eensklaps van zorg en gevaar kwam bevrijden. Pompejus had zich tot nog toe bij geen enkele partij aangesloten, alleen het vaderland diende hij, tot tijd en wijlen hij genoeg aanzien en macht verworven had om een tegenpartij te vormen. Rome's veldheeren van dien tijd leden evenmin als Rome's burgers veel last van voorvaderlijke deugden en allen waren van meening, dat het welzijn van het vaderland volstrekt niet hooger moest aangeslagen worden dan eigen welzijn. Eene persoonlijke beleediging of krenking was dan ook dikwijls genoeg, om veldheer of magistraat van partij te doen verwisselen, en het uitzicht op grooter eer, grooter rijkdommen deed de eerzuchtigen van dien tijd met een gerust geweten over alle eeden en beloften heenstappen. Nog voor dat Pompejus te Rome terug kwam, was hij door den senaat op eene ernstige wijze gegriefd geworden. De optimaten weigerden namelijk zijne in het Oosten genomen beslissingen en maatregelen goed te keuren, en evenmin wilden zij zijn leger als belooning voor zijne opoffering en doorgestane gevaren eene tegemoetkoming geven in landerijen, zooals de gewoonte was na zware veldtochten. Er waren er dan ook niet weinigen in Rome, die meenden dat Pompejus wraakplannen hierover smeedde, en hij, Sylla's voorbeeld volgend, met zijn leger naar Rome zou oprukken om met geweld af te dwingen, wat hij langs den weg der billijkheid niet had kunnen verkrijgen.
Niets van dat alles echter gebeurde. Toen Pompejus in Brundisium geland was, ontbond hij zijn leger en keerde na de eer van het triumviraat weêr als ambteloos burger naar Rome terug, al was het ook met spijt en bitterheid in de ziel en met het vaste plan, om, verzadigd van oorlogslauweren, een staatkundigen rol in Rome te spelen. Cesar stelde onmiddellijk alle pogingen in het werk om zijn bondgenootschap te verwerven, vooral met het oog op de aanstaande verkiezing voor het consulaat, waarbij hij, zoo als men weet, een der mededingers was Hij bracht ook eene verzoening tot stand tusschen Pompejus en Crassus, die tot nu toe bittere vijanden waren geweest, en legde alzoo den grondslag tot dat eerste beroemde driemanschap, waarnaar een tijdvak