vervolgd, maar het werd ook de oorzaak van Pompejus' ondergang. Zijne mede- en onderbevelhebbers begonnen er thans op aan te dringen, dat hij zijne voordeelige positie prijs zou geven, en ofschoon hij en Cato er zich met al hunne macht tegen verzetten, moest hij toch voor den algemeenen aandrang zwichten en met zijn leger opbreken. Dit was de wenschen van Cesar te gemoet komen, die vooral na de laatste nederlaag den moed niet had Pompejus in zijne legerplaats aan te tasten. Hij had zich thans weêr genoegzaam hersteld en was bereid den hem aangeboden slag aan te nemen. Op de velden van Pharsalus in Thessalië kwam het tot een geduchten veldslag, die over het lot van Rome en het romeinsche gemeenebest besliste. Cesars soldaten, gehard op zoovele slagvelden, bijgestaan door zijne Gallische en Bataafsche hulptroepen, die in gehardheid en onverschrokkenheid hun weêrga niet hadden, behaalden hier eene gemakkelijke overwinning op de prachtig uitgedoste, maar minder geharde romeinsche ridders en voetknechten. Pompejus' leger werd reddeloos verslagen, zijn legerkamp bestormd en met al zijne schatten buit gemaakt. Hij zelf en ook de andere bevelhebbers, waaronder Cato en Scipio, redden zich door de vlucht. Al was de veldslag ook niet bloedig geweest, toch was hij bijzonder rijk in gelukkige gevolgen. De meerderheid van het leger had zich aan Cesar overgegeven, en deze was staatsman genoeg om zijne vergiffenis over allen uit te strekken, die haar wilden aannemen. Na van zijne overwinning zooveel profijt te hebben getrokken als mogelijk was, begaf hij zich op weg ter achterhaling van den voortvluchtigen Pompejus. Maar over dezen had de Nemesis reeds uitspraak gedaan, hadden de schikgodinnen reeds besloten. Hij had zich toevertrouwd aan Ptolemaeus, koning van Egypte, en wilde den oorlog voortzetten in Afrika, waar hij nog altijd over een slagvaardig leger beschikte. Ptolemaeus echter zag in, dat het getij voor Pompejus verloopen was en het tijd werd naar de gunst van Cesar te dingen. Hij meende, dat hem niets meer welkom zou zijn dan de dood van Pompejus en gaf daarom bevel dezen ter dood te brengen die zich als gast aan hem had toevertrouwd. Hij ontkwam echter het loon niet van zijne schanddaad, en Cesar zelf deed zich op als de wrekende vergelding. Cesar, het lijk van zijn verslagen vijand ziende, weende en meende zijne schim niet beter te kunnen verzoenen dan door den dood van Ptolemaeus. Hier in Egypte wachtte hem echter nog een zware veldtocht, die hem veel offers kostte, maar welken hij gelukkig te boven kwam. Na Cleopatra in het bewind bevestigd te hebben, keerde hij met zijn zegevierend leger naar Rome terug. Nooit was een veldheer Rome als triomphator binnen getrokken, met zooveel gloriën en overwinningen omlauwerd. Lang echter zou zijn verblijf in de hoofdstad niet zijn. Aan de noordkust van Afrika stonden nog altijd Scipio en Cato onder de wapenen. Hij voerde zijn leger dus andermaal de Middellandsche Zee over, om de laatste macht, waarover zijne vijanden beschikten, te breken. Scipio en zijn leger werden verslagen en Cato, naar Utica gevlucht en de vrijheid van zijn vaderland niet willende overleven, legde de hand aan zich zelven en stierf den romeinschen dood.
DE SEDIA GESTATORIA VAN WIJLEN Z.H. PIUS IX.
Thans was Cesar heer en meester der bekende wereld; geen arm verhief zich meer om hem het recht der verovering te betwisten; hij had het toppunt bereikt van menschelijke grootheid en Rome, met zijne grenzen langs drie werelddeelen getrokken, lag aan zijne voeten. Toch duizelde Cesar niet als eens Alexander van zijne eigene grootheid; rijpheid van jaren en ondervinding verhinderden hem zich te bedwelmen aan de roes zijner eigene overwinning. Cesar, de grootste in den oorlog, zou ook de grootste in den vrede zijn. Reusachtig waren de hervormingsplannen, waarvan dat machtige hoofd zwanger ging; hij wilde den Staat op nieuwe grondvesten opbouwen, en al lichtte hem in het verschiet ook al een gouden kroon toe, hij wilde die kroon verdienen, en het nageslacht mocht hem ook al den eerzuchtigsten der stervelingen heeten, het zou hem tevens ook den grootsten noemen. Nadat hij den staatsvrede hersteld, glorie en schatten over Rome uitgestort en het volk door de mildheid zijner gaven en de pracht en rijkdom zijner spelen voorgoed aan zich gekluisterd had, begon hij zijne hervormingsplannen ten uitvoer te brengen. De bevoegdheid van den senaat werd op nieuw omschreven en de rechten der ridders werden opnieuw vastgesteld; degenen, die zich in zijn dienst onderscheiden hadden, onverschillig of zij Romeinen of barbaren waren, beloonde hij door ze eene plaats te geven in eene van deze twee orden, zoodat Rome voor het eerst het schouwspel zag van grieksche en gallische senatoren. De wetten van den Staat werden aan eene herziening onderworpen, sommige als verouderd uitgeworpen, andere nieuwe er bijgevoegd; hij stelde eene nieuwe tijdrekenkunde in, naar hem de italiaansche genoemd; deelden de Romeinen vroeger het jaar in maandagen, hij stelde de zon als tijdmeter vast; wel bleek het later dat hij zijn jaar te lang had genomen, maar dit verkleint zijne verdiensten niet voor het nageslacht. Zijn blik ging over de geheele uitgestrektheid van het romeinsche gebied, en had hij langer geleefd, dan zou hij nog grootere sporen van zijn bestaan op aarde hebben achtergelaten. Reusachtige werken ten algemeene nutte, welker plan reeds bij hem vaststond, wachtten nog slechts op de uitvoering; hij wilde den isthmus van Corinthe doorgraven, den Tiber uitdiepen en met een kanaal verlengen, de Pontijnsche moerassen, die pest van Italië, dempen en uitdroogen; maar de dood, die zijn levensdraad doorsneed, verhinderde ook de uitvoering dezer werken, en niets bleef er van over dan de plannen, welker grootheid het nageslacht nog met eerbied voor zijn persoon vervult. Het was echter voor Cesar niet weggelégd de rij der romeinsche keizers te openen. De kroon hing reeds gespannen; vleiers en vrienden drongen hem naar den keizerstroon, maar nog voor hij den tijd rijp achtte tot het aannemen dezer waardigheid, werd hij getroffen door den dolk der samenzweerders. Men had uit de sibyllijnsche boeken opgevischt, dat alleen een gekroond hoofd de Parthen kon overwinnen, en daar Rome toen juist in oorlog was met deze volkerengroep, meende men dat Cesar, voor ten strijde op te trekken, zich eerst de keizerskroon op het hoofd zoude zetten, maar de geweldige dood voorkwam zoowel dit plan als andere plannen. Eene republikeinsche samenzwering, aan wier hoofd Brutus en Cassius stonden, maakte in het jaar 44 v.C., den 15 maart, een einde aan zijn groot en roemvol leven.