heer mijn oom zaliger uit Breukvliet kende, had hij nog geen rapport van het gebeurde aan de politie gemaakt en zou het ook niet doen, als ik hem voor van avond 1500 gulden bracht; deed ik het niet....... dan zou hij genoodzaakt zijn tot maatregelen, die hem zeer speten en zoo voort, en zoo voort.’
‘Dan moet ik op slot van rekening voor uwe brooddronkenheid boeten?’
JULIAAN EN JULIANE.
‘Booze geest!’ riep Jules driftig uit, en schreef met weinig moeite het regelmatig ronde schrift van zijn zwager na.
‘Zeker niet, brave, edele Mozer! Voorloopig slechts. Tot wien zoude ik mij wenden, zoo niet tot u, edelste der Utrechtsche zak-waarnemers?’
‘En mij nog beleedigen!’
‘Een lettertje, heeft dat dan zoo'n macht op u?’
‘Ik blijf bij mijn woord, ge krijgt geen cent.’
‘En dat zegt ge nu, nadat je mij een rouwmoedige bekentenis hebt laten doen van al mijne dwaasheden? O, gij...... ja, welken naam zou u kunnen afschilderen in al uwe list en geslepenheid?’
‘Zonder vasten waarborg kan ik uwe schuld niet vergrooten.’
‘Een waarborg, maar welken waarborg verlangt gij?...... mijn woord?’
‘Daar stel ik geen vertrouwen in.’
‘Arme Jules, hoe diep zijt gij gezonken, dat zelf een Mozer, de eerlijkste der........ eerlijken, geen vertrouwen meer in u stelt. Mijn vrijheid, mijn lichaam, ge kunt me laten gijzelen als ik u niet betaal.’
‘Dat gijzelen kost geld en ik laat er mij niet meê in.’
‘En het geld van mijn zwager?’
‘O ja, als ik daarop rekenen kon.’
‘Dat kunt gij, ik verzeker het u.’
‘Gij zijt het alweer, die het zegt.’
‘Nu ja, is dat dan niet voldoende?’
‘Wel neen, evenmin als uw woord.’
‘Moet hij het dan zeggen, moet hij dan hier in deze achterbuurt komen, om u te verzekeren, dat ik geen leugenaar ben?’
‘Dat is niet noodig, ik heb veel liever een verklaring op schrift, met zijn handteekening er onder.’
‘Zijn handteekening?’
‘Ja, of zijn stempel, ik wil zeer toegevend zijn, als ik maar iets heb wat mij bij de rechtbank verantwoordt.’
Jules dacht na, de oogen van den listigen woekeraar lieten meer raden dan zijne woorden zeiden.
Hij moest het geld hebben; alleen als het dezen avond in het bezit van den winkelier was, kon deze bescheidenheid beloven, zoo niet, dan zou het Walhorst ter oore komen, en alle kans op diens tusschenkomst om zijn schulden te betalen, was verloren.
‘Maar hoe kom ik aan de handteekening?’
‘O, niets eenvoudiger. Hebt gij geen ouden brief?’
Snel als de gedachte haalde Jules een portefeuille voor den dag en zocht den laatsten brief van Max.
‘Laat eens zien! Wat een eenvoudige handteekening! Een paar letters, en van die paar strepen hangt uw geluk en uw veiligheid af!’
Jules' keel scheen als dichtgeschroefd; de lichtzinnige, onbesuisde knaap voelde zich als door een onzichtbare hand vastgegrepen, die hem tegenhield van een gapenden afgrond.
Hij duizelde en viel op een stoel neder.
‘Neen, Mozer, neen, dat kunt ge niet bedoelen. Een valsche handteekening! wat hebt ge er aan?’
‘Niets, niets, en daaraan ziet ge hoe goed ik ben. Een bloote formaliteit, niets minder en niets meer, alleen om mijne vrouw tevreden te stellen; ge weet, vrouwen kunnen soms erg lastig zijn; ja, ja, dat kunnen ze.’
‘'t Is dus alleen om uw vrouw, dat ge dat stuk wenscht te hebben?’
‘Zeker, alleen om haar.’
‘O zoo, dan is 't ook zoo erg niet.’
‘Hier is pen en papier, als ge het noodig hebt,’ en de schurk wilde het vertrek verlaten.
Bij de deur keerde hij zich om.
‘Ja, ziet ge, mijn waarde mijnheer De Werve, ge zult me soms erg onbarmhartig en wantrouwend vinden, maar als u eens getrouwd is, dan zal u dat natuurlijk schijnen. Dat geld leenen, weet u, is eigenlijk een liefhebberijtje van mijne vrouw; als ik iets voorschiet, dan wil ze gaarne weten wat voor waarborgen ik er voor heb. Och, vrouwen zijn op dat punt veel wantrouwender dan mannen.’
‘Mozer, als ik u dus een briefje van mijn zwager bezorg, kan ik er zeker van zijn, niet waar, dat ge daarvan geen misbruik maken zult? 't Is alleen voor uw vrouw, geef me er uw eerewoord op!’
‘Voor haar alleen, heb ik u immers reeds gezegd. Tot straks, ik heb nog wat te beredderen.’
De magere in een verkleurde kamerjas gehulde gestalte van den woekeraar gleed door de geopende deur weg en Jules was alleen met zijn gedachten.
Een valsche handteekening, 't was een slechte daad, een strafbare handeling zelfs. Hoeveel stond er ook op? Had hij niet onlangs gelezen, dat zekere kantoorklerk, wegens valschheid in geschriften, veroordeeld was tot vijf jaren gevangenisstraf?
Vijf jaren lang opgesloten zijn; vijf jaar niemand spreken; vijf jaren niets meer zien dan vier muren, geen beweging kunnen maken, geen feestjes vieren, geen tochtjes te paard of te water. O! dat was schrikkelijk! Maar Mozer wilde er geen gebruik van maken; de man was welwillend jegens hem gestemd, en hij zat zeer onder den duim zijner vrouw. Hij had gelijk een waarborg te willen hebben voor haar, en voor haar alleen, want hij zelf was er van overtuigd, dat Jules zijne schulden betalen zou, anders zou hij immers geen genoegen nemen met een nagemaakt stuk?
Nog dacht Jules na over wat hem te doen stond, toen de spitse neus van Mozer zich weêr tusschen de deur vertoonde.
‘Zeg eens, mijnheer De Werve, als uw zwager maar zoo goed wil zijn in heel algemeene woorden borg te blijven, de rest schikt zich van zelf. Hier is een stuk, dat hem tot model zou kunnen dienen. Ik heb meer van die briefjes in mijn portefeuille.’
‘Och, Mozer, ik doe 't liever niet.’
‘Ook goed! Je zult zoo gemakkelijk ergens anders klaar kunnen komen vóór van avond. Wanneer moet je bij Doorneman zijn?’
‘Booze geest!’ riep Jules driftig uit, nam papier, pen en inkt, legde den brief van Walhorst en Mozers model naast zich en schreef met weinig moeite het regelmatig ronde schrift van zijn zwager na.
‘Daar, oude schurk!’ riep hij, toen hij geëindigd had, en reikte den binnenkomende het stuk toe.
‘Heeft u het al in handen? Hé, dat is gauw, had u mij dit eerder gezegd, dat het ding in uw bezit was, ik had uw geduld niet zoo op de proef gesteld. Laat mij den brief van uw zwager zien, als het u belieft!... Wel zeker, 't is zijn hand! 't Was een formaliteit, maar neem me niet kwalijk...’
‘En 't geld?’ vroeg Jules, bleek en hijgend.
‘Dat is bij de hand,’ en een oud zakboekje uithalend, legde hij voor Jules een paar bankbiljetten op tafel.
Met koortsachtig ongeduld strekte hij de handen er reeds naar uit, maar de koude, klamme vingeren van den geldschieter legden zich op de zijne.
‘Nog niet, mijnheer, nog niet! Wil u nu, dit is voor mij zelf, ziet u, - dat andere ding is voor mijne vrouw, - dit stuk teekenen?’
‘Geef, geef!’ riep Jules en teekende haastig, zonder ze eerst te lezen, de vooruitgeschreven quitantie. Dus viel het hem niet op, dat hij bekende aan Mozer schuldig te zijn 1600 gulden, betaalbaar in mei van het volgende jaar, met de verschenen interesten.
Nu was het geld te zijner beschikking, hij legde de bankbiljetten in zijne portefeuille, Mozer streek de twee bewijzen zorgvuldig op en begon een weerpraatje.
Jules antwoordde niet en na een vluchtigen groet verliet hij het huis, smachtend naar de vrije lucht, die zijn gloeiend voorhoofd zou verfrisschen.
's Avonds bracht hij den porseleinfabrikant het geld en voelde zich van een zwaren last bevrijd; dien nacht droomde hij van gevangenissen, gerechtsdienaars en woekeraars, maar gelukkig voor hem, werd hij den volgenden middag op een buitenpartij verzocht en vergat na eenige dagen het geheele tooneel bij Mozer aan huis; 't scheelde weinig of hij kon zich nauwelijks herinneren, dat hij een valsche verklaring had afgegeven.
Die Jules de Werve, zeiden sommige zwaartillende menschen, had een gelukkig humeur, want het was toch zeker een groot voorrecht zich alle onaangename dingen, als men 't maar wilde, uit het hoofd te kunnen zetten en van het leven niets anders te zien dan de aangename schitterende zijde.
Zulke menschen kunnen niet oud worden, ze blijven altijd jong van harte en van gelaat
(Wordt vervolgd.)