Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 118
(1973)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 700]
| |
Daniël de Vin / Profiel van een uitgever: Klaus WagenbachIn het academiejaar 1967-1968, waarin Herman Uyttersprot is gestorven, hadden in de Deutsche Bibliothek te Brussel een reeks lezingen over Franz Kafka plaats, o.a. door Marthe Robert en Max Brod. Op 26 april 1968 gaf Klaus Wagenbach, bekend om zijn monografie over Kafka, met topografisch materiaal over dorp en slot Wossek een antwoord op de concrete vraag ‘Wo liegt Kafkas Schloß?’. Het was kennelijk zijn bedoeling met een onderzoek naar realia te waarschuwen tegen overdreven speculatieve, metafysische interpretaties van Kafka's roman ‘Das Schloß’. Wagenbachs lezing viel veertien dagen na de aanslag van Josef Bachmann op Rudi Dutschke te Berlijn en ik herinner mij dat de spreker het liever over deze actuele gebeurtenis had gehad. Op die dag kreeg Wagenbach te Brussel de gelegenheid zijn uitgeverij aan het Belgische publiek voor te stellen. Ik citeer de namen van de schrijvers Kurt Wolff, Johannes Bobrowski, Günter Grass, Hans Werner Richter, Ingeborg Bachmann, F.C. Delius, Wolf Biermann. ‘Das schwarze Brett’, de almanak van de uitgeverij, brengt in zijn eerste uitgave van 1965 als inleiding een In memoriam op Johannes Bobrowski en als eerste bijdrage een passage uit Kurt Wolffs ‘Autoren/Bücher/Abenteuer’, met de titel ‘Autor und Verleger’. Ik zou willen stellen dat de auteur Bobrowski en de uitgever Wolff Wagenbachs voorbeelden zijn, dat die stukken een programmatisch karakter hebben: literatuur verheven boven de politieke scheiding van Oost en West enerzijds en een soort van liefdesverhouding tussen uitgever en schrijver anderzijds. De 35-jarige Klaus Wagenbach, om politieke redenen als lector bij Fischer afgedankt, start in 1965 boordevol idealisme met een eigen uitgeverij, slechts geholpen door een secretaresse. Hij is zich van het gevaar van isolement bewust en doet een oproep tot de lezer om met hem te corresponderen. In een interview met de Berlijnse krant ‘Spandauer Volksblatt’ antwoordt hij op de vraag welke fouten hij denkt te moeten vermijden: ‘Ein schlechtes Manuskript anzunehmen
(wird hoffentlich nicht passieren).
Ein gutes Manuskript abzulehnen
| |
[pagina 701]
| |
(wird trotzdem passieren).’Ga naar eind1.
Deze vraag is dit jaar bijzonder actueel, nu Wagenbach een manuscript van Yaak Karsunke, ‘Josef Bachmann/Sonny Liston. Versuche, aus der Unterklasse auszusteigen’, heeft geweigerd. Is dit de aanleiding geweest tot de splitsing op 1 juli van de oude ‘Wagenbach Verlag’ in een nieuwe ‘Wagenbach Verlag’ en een ‘Rotbuch Verlag’? De achtergronden van het conflict dat tot de splitsing leidde, zijn moeilijk te achterhalen. Beide partijen schijnen de ware socialistische gedachte voor zich te willen reserveren. ‘Rotbuch’ verwijt Wagenbach dat die niet in staat was zijn voornemen om de uitgeverij te collectiveren uit te voeren en daarom een aanleiding zocht om naar zijn oorspronkelijk eenmansbedrijf à la Kurt Wolff terug te keren. Daarbij zou Wagenbach in feite steeds kapitalistisch gebleven zijn. ‘Wagenbach’ van zijn kant noemt de tegenpartij een burgerlijke bende, die zich achter het masker van een socialistisch collectief verbergt. Niet het leedvermaak dat in sommige perscommentaren op deze gebeurtenissen doorklonk - een paar jaar geleden koesterde ‘Wagenbach’ nog de illusie een linkse eenheidsuitgeverij te worden - gaf aanleiding tot het schrijven van deze kroniek, maar de gedachte dat het wel eens boeiend kon zijn te onderzoeken waar voor Wagenbach de grenzen der literatuur liggen. Vooraleer ik het over Wagenbachs literaire opvattingen heb, zal ik een overzicht geven van de activiteiten van de uitgeverij in het verleden en ik zal eindigen met enkele beschouwingen over de toekomst.
De eerste belangrijke reeks, de ‘Quarthefte’, bestaat sinds 1965 en bevat hedendaagse literatuur in eerste uitgaven. Met de ‘Rotbücher’ gaat in 1968, het jaar van de studentencontestatie, een politieke reeks van start die aan Nieuw Links en de Buitenparlementaire Oppositie (APO) is opgedragen. Literatuur en politiek worden netjes van elkaar gescheiden: Klaus Wagenbach is voor de ‘Quarthefte’, Wolfgang Dreßen voor de ‘Rotbücher’ verantwoordelijk. In zijn ‘Thesen zu einer neuen Buchreihe’ citeert Dreßen als eerste en laatste these Walter Benjamin: ‘1. “Die Verwandlung des politischen Kampfes aus einem Zwang zur Entscheidung in einen Gegenstand kontemplativen Behagens, aus einem Produktionsmittel in einen Konsumartikel ist für diese Literatur das Kennzeichnende” (Walter Benjamin). Dreßen keert zich tegen politieke literatuur vanuit zijn overtuiging dat het verloop van de geschiedenis geen keten van noodlottige gebeurtenissen is, | |
[pagina 702]
| |
maar een veld van mogelijkheden, dat echter strategisch dient te worden georganiseerd om niet uit te monden in de absolute vrijheid die met de absolute macht verbonden is. Met zijn ‘Rotbücher’ wil hij de theoretische grondslag leveren die voor deze organisatie nodig is. In 1968 verschijnt de eerste ‘Quartplatte’: ‘Wolf Biermann. Vier neue Lieder’ (met o.a. het lied ‘Drei Kugeln auf Rudi Dutschke’), een plaat die Philips om politieke redenen niet had willen maken. Ook de Deutsche Grammophon GmbH, die ze in Wagenbachs opdracht zou maken, krabbelde terug. Wagenbach laakt zowel het zelfbewustzijn van de DDR (verbod voor Biermann om in het openbaar op te treden) als dat van de BRD: ‘Zensur und Stilisierung zum Märtyrer in der Absicht, die Inhalte Biermannscher Poesie nicht diskutieren zu müssen.’Ga naar eind3. Bij Biermann gaat het om literatuur en politiek, om literatuur die hij uit de politieke werkelijkheid distilleert. Eveneens in 1968 geeft Klaus Wagenbach een ‘Lesebuch’ uit met de ondertitel ‘Deutsche Literatur der sechziger Jahre’, en samen met Michael Krüger de eerste ‘Tintenfisch’, een ‘Jahrbuch für Literatur’. Na vijf jaar heeft Wagenbach 67 boeken op de markt gebracht, waarvan de totale oplage meer dan 600.000 bedraagt. Hij is tevens van mening dat hij niet langer progressieve literatuur en socialistische theorie op een kapitalistische manier kan uitgeven. De nieuwe statuten voorzien dat het kapitaal niet uit de uitgeverij mag worden getrokken en dat over personeels-aangelegenheden collectief moet worden beslist. Iedereen is het er echter over eens dat beslissingen over het al dan niet aannemen van manuscripten niet kunnen worden gecollectiveerd. In 1970 brengt Hans Magnus Enzensberger zijn tijdschrift ‘Kursbuch’ van Suhrkamp naar Wagenbach over. Om de onafhankelijkheid ervan te garanderen richten beiden voor het tijdschrift een eigen vennootschap op. Enzensberger stelt dat een links produktiemiddel (het tijdschrift ‘Kursbuch’) nu in de handen van de producenten (de auteurs en medewerkers) werd gebracht. Er staat een team van drie man achter: redacteur Karl Markus Michel in Frankfurt, uitgever H.M. Enzensberger en Ingrid Karsunke in Berlijn. Deze laatste zorgt voor de coördinatie met de uitgeverij Wagenbach. Sedert 1970 verschijnen er in de reeks ‘Rotbücher’ ‘Sozialistische Jahrbücher’. In 1971 publiceert Erich Fried zijn eerste Shakespearevertalingen, die in tegenstelling tot die van zijn beroemde voorgangers Schlegel en Tieck onverkort en zo letterlijk mogelijk zijn, opdat o.a. de klassen en standen die op verschillende taalniveaus verschijnen, ook in de Duitse vertaling tot hun recht zouden komen. | |
[pagina 703]
| |
De ervaringen van bijna twee jaar collectieve werkzaamheid leiden op 1 juli 1971 tot de oprichting van een GmbH (te vergelijken met een pvba), waarin de nieuwe structuur van de uitgeverij juridisch wordt vastgelegd. Aan de basis ligt het inzicht dat solidariteit en kapitaalbezit + hiërarchische structuren elkaar uitsluiten. Er wordt een literatuur gewenst die politieke inhouden met esthetische kwaliteiten en lustgevoelens verenigt, een literatuur die de bestaande kapitalistische toestanden als veranderbaar beschrijft. Er wordt ook bepaald dat de uitgeverij niet kan worden verkocht en dat, als ze zou worden opgeheven, het kapitaal naar een socialistische organisatie dient te gaan. Het collectief bestaat op 1 juli 1971 uit elf medewerkers: Eberhard Delius, F.C. Delius, Wolfgang Dreßen (lector), H.A. Fimmel, Ingrid Karsunke, Manfred Naber, Wolgemuth D. Pfäfferling, Helga Scheller, Michael Schneider, Katia Wagenbach, Klaus Wagenbach (lector). De stichters van de GmbH zijn Naber en Klaus Wagenbach. Eind oktober 1971 wordt Rotbuch 29 (‘Über den bewaffneten Kampf in Westeuropa’), een boek met de politieke theorie van de Baader-Meinhof-groep, in beslag genomen. Begin november wordt tegen de eerste rode kalender (‘Roter Kalender 1972 für Lehrlinge und Schüler’) vooral in de Springerpers geageerd, waarop op besluit van het Berlijnse Amtsgericht Tiergarten de halve oplage (ca. 35.000 exemplaren) in beslag wordt genomen. Spoedig verschijnt echter een tweede, ‘durchschnüffelte’ uitgave, waarin blijkt dat 32 regels werden gecensureerd. In 1972 geven Karlheinz Braun en Klaus Völker een literair-politiek jaarboek van het Duitstalige toneel uit: ‘Spielplatz 1. Jahrbuch für Theater 71/72’ (verschenen als Quartheft 60/61). Het bevat bijdragen van Hartmut Lange, Heiner Müller, Peter Hacks e.a.
Naar aanleiding van de acties van de politie eind 1971 tegen zijn uitgeverij, schrijft Wagenbach: ‘Wir werden weiter das veröffentlichen, was wir für schön, lustvoll und politisch wichtig halten.’Ga naar eind4. Op een andere plaats heeft Wagenbach het over de ‘politiek-literaire gebruikswaarde’ van zijn Quart-hefte; hij wil eigenlijk niet zo graag een esthetisch systeem opstellen, maar noemt toch enkele redenen om manuscripten af te wijzen: wanneer die onduidelijk zijn of tot subjectief protest beperkt blijven en de maatschappelijke toestanden niet doorzichtig maken en als veranderbaar beschrijven, wanneer ze van de illusie van de vrijheid van het individu in de kapitalistische maatschappij uitgaan.Ga naar eind5. Hij noemt concrete voorbeelden van die gebruikswaarde als Dieter Fortes ‘Martin Luther & Thomas Münzer’, een stuk dat het overgeleverde geschiedenisbeeld van de Duitse Hervorming op zijn kop stelt, dat de afhankelijkheid van de politiek-religieuze bovenbouw van het mo- | |
[pagina 704]
| |
nopolische kapitaal laat zien en op die manier het kritische bewustzijn van de huidige machtsverhoudingen bevordert; of zijn ‘Tintenfisch 4’, een verzameling van teksten uit 1970 van auteurs die nadenken over het uitzicht van de maatschappij met cultuur, die de geprivilegieerde auteur niet meer nodig heeft. Voor Klaus Wagenbach ligt de taak van de literatuur in het veranderen van het bewustzijn, om aldus te komen tot verandering van de maatschappij. Ik wil aan de hand van de projecten ‘Tintenfisch’ en ‘Lesebuch’ nader op zijn literaire opvattingen ingaan. De inktvis is voor Wagenbach het symbool niet van een culinaire, maar van een levendige literatuur die vergankelijk is en het antibeeld van de onvergankelijke, zogenaamde klassieke literatuur, die volgens Wagenbach al te vaak als alibi wordt gebruikt en werkelijkheidsvreemd is. Wagenbachs leesboek wil het spiegelbeeld zijn van het traditionele schoolleesboek. Het heeft een ongewoon grote verspreiding gekend - er verschenen bijna 100.000 exemplaren van de eerste uitgave - maar werd tot nog toe alleen in Nederland als officiële lectuur in het programma van middelbare scholen opgenomen. De aangevulde en gewijzigde uitgave van 1972 bevat een nawoord door Wagenbach met de titel ‘Möglichkeiten, Fragen zu stellen’.Ga naar eind6. Wagenbachs leesboek onderscheidt zich op drie punten van traditionele leesboeken: er werden geen teksten ingekort, er werd geen indeling volgens genres gemaakt en de auteurs werden gehonoreerd. Wagenbach houdt een pleidooi voor de hedendaagse literatuur, die volgens hem zo moeilijk toegang vindt tot de scholen omdat deze literatuur de bestaande maatschappij in vraag stelt. Hij karakteriseert de literatuur van de jaren zestig als een anti-autoritaire literatuur, die geen antwoorden geeft, maar vragen stelt die bij de lezer verdere vragen dienen op te roepen. Hij neemt de gelegenheid te baat om zelf enkele principiële vragen te stellen. Zo is hij van oordeel dat de hedendaagse literatuur, hoewel ze zich richt tot een geprivilegieerd publiek, nog slechts in beperkte mate een literatuur voor de geprivilegieerden is omdat ze de emancipatie bevordert en formeel verstaanbaarder is dan vroeger. Hij beschouwt de literatuur als een agent tegen haar eigen klasse, die de gedachte van de burgerlijke heerschappij kan helpen vernietigen, toestanden als veranderbaar kan beschrijven en door middel van de taal en de fantasie kan meewerken aan de constructie van utopieën. Het blijft de vraag of bij het afwijzen van Karsunkes documentair-agitatorische tekstcollage door Wagenbach - het boek verschijnt in de herfst bij ‘Rotbuch’ - wel literaire criteria de doorslag hebben gegeven en in hoeverre het niet eerder een machtsstrijd en een psychologisch conflict is geweest dat de energie in de oude Wagenbach-uitgeverij erg verlamde. Ik | |
[pagina 705]
| |
heb de indruk dat de splitsing, die door beide partijen wordt betreurd, om deze laatste redenen onvermijdelijk was geworden. Op het eerste gezicht bestaan er voor de buitenstaander tussen het herfstprogramma van ‘Wagenbach’ en ‘Rotbuch’ slechts geringe verschillen. De persoonlijke uitgeverij van Wagenbach verliest de titel ‘Rotbücher’, maar zet dezelfde reeks met dezelfde lector onder een nieuwe naam, ‘Politik’, verder. De collectieve uitgeverij Rotbuch brengt in de serie ‘Rotbücher’ voortaan politieke en literaire boeken onder, met de bedoeling de politiek geïnteresseerde abonnee op die manier ook met progressieve literatuur kennis te laten maken. Naar een lector voor de politieke teksten wordt nog uitgekeken. De almanak ‘Das schwarze Brett’ bestaat niet meer: Wagenbachs nieuwe almanak heet ‘Zwiebel’, die van Rotbuch ‘Das kleine Rotbuch’. Rotbuch behoudt ook de rode kalender en maakt een eigen platenserie ‘Rotkehlchen’. Van de elf leden van het voormalige Wagenbachcollectief zit de meerderheid weliswaar nu bij Rotbuch, daartegenover staat echter dat bijna alle auteurs voor Wagenbach geopteerd hebben. Enzensberger zit met zijn ‘Kursbuch’ en met Ingrid Karsunke aan de kant van Rotbuch. De Berlijnse adressen: Verlag Klaus Wagenbach, 1 Berlijn 31, Jenaer Str. 6 en Rotbuch Verlach GmbH, 1 Berlin 31, Jenaer Str. 9 verschillen even weinig als de programma's. Rotbuch beschouwt Wagenbachs succes in het verleden als een gemeenschappelijk succes, een visie die ze in de toekomst zullen moeten bewijzen. |