Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 12 (1994) (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 12 (1994)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 12 (1994)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 12 (1994)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 12 (1994)

(1995)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Nederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Neerlandica uit de kring van Martin Opitz (1597-1639)
Stefan Kiedron (Wroclaw)

Deze tekst stelt zich niet ten doel een exhaustief beeld te geven van de Nederlands-Silezische literaire betrekkingen uit de tijd van Martin Opitz. Dat is gewoonweg niet mogelijk in het beperkte bestek van een artikel. Daarom wordt gepoogd enkele interessante details en facetten van de problematiek te behandelen en daarbij een aanvulling te geven op de reeds eerder beschreven aspecten van die betrekkingen (zie vooral Bornemann 1976, passim).

Martin Opitz uit Silezië, de eerste moderne Duitse dichter, die door zijn landgenoten als de grootste dichter aller tijden gezien werd, maakte er geen geheim van dat hij zich voor zijn dichtkunst van buitenlandse voorbeelden bediende. Het waren met name twee dichters: de Fransman Pierre Ronsard en de Nederlander Daniel Heinsius. In de voorrede tot zijn Teutsche Poëmata uit 1624 (de titel van zijn gedichtenbundel is ontleend aan Heinsius' Nederduytsche Poëmata ) noemt hij Heinsius ‘der Niederländische Apollo’ en spreekt van diens ‘vbernatürliche Geschickligkeit’ (Opitz 1624, p. A1r).

Opitz noemt in zijn voorrede ook tal van Nederlandse toneelwerken (onder andere Granida en Gheeraerdt van Velsen van Hooft, Spaansche Brabander en Stomme ridder van Bredero; vergelijk Opitz 1624, p. A1r) en bewijst op die manier dat hij het Amsterdamse theaterleven zeer goed kent. Hij heeft dan reeds werken van Hugo de Groot vertaald en natuurlijk ook van Heinsius. Al enkele jaren eerder - in 1621 - heeft Opitz Heinsius' Lofsanck van Christus vertaald. Als voorwoord bij die vertaling is een brief van Opitz An Herren Caspar Kirchnern afgedrukt. Kirchner was een neef van Opitz, een ‘Poeta Laureatus’ en - wat in deze context belangrijk is - de eigenlijke

[pagina 154]
[p. 154]

bemiddelaar tussen Opitz en de Nederlandse literatuur. De redenen voor zijn vertaling zet Opitz in zijn brief aan Kirchner aldus uiteen:

‘So habe ich auch mehr vrsachen diesen Lobgesang euch zue verehren. Dann das ich geschweige / das ich jhn auff ewer gutachten / welches ich billich bey mir gelten lasse / an den tag bringe; sehe ich den an der jhn erstlich getichtet / so ist es ewer Heinsius, welchen jhr vmb seiner fürtrefflichen Gaben willen jederzeit hoch geschätzet / vnd der euch aus ebenmässiger vrsache / wie ich selber an jhm gespüret / wol geneiget ist. Stelle ich mir das werck für augen / so ist es Poetisch : in welcher Kunst ich wenig dieser zeit euch zue vergleichen / keinen vorzusetzen weiss. Es ist auss dem Niederländischen vbersetzt : in welcher Sprachen jhr beydes viel gelesen / vnd zue zeiten auch selber geschrieben habet.’
(Opitz 1621, p. Aijv)

Kirchner was dus zowel voor Opitz als voor Heinsius een belangrijk dichter en bemiddelaar tussen de Duitse en de Nederlandse cultuur. Hij kwam in mei 1617 naar Leiden en werd op 30 juni in het Album Studiosorum van de universiteit ingeschreven voor de studie theologie. In dezelfde tijd werkte Opitz - nog in Silezië - aan zijn Aristarchus sive de contemptu Linguae Germanicae. Pas later zou hij Kirchner volgen op weg naar de Nederlanden.

Naar het gebruik van zijn tijd had Kirchner een (prachtig geïllustreerd) ‘Stammbuch’ - een album amicorum - bij zich waarin hij inschriften, dedicaties, gedichten en soortgelijke teksten van beroemde personen, vrienden en medestudenten verzamelde. Tot vandaag kunnen we in dat album teksten van verschillende Nederlandse persoonlijkheden bewonderen - het berust in de handschriftenafdeling van de universiteitsbibliotheek in Wroclaw onder nummer Akc. 1949/1102.

Een van de vroegste inscripties in het album van Kirchner was die van Heinsius! Ze begint met een citaat uit de Epistolae van Horatius en met een (voor Heinsius vrij gebruikelijke) lovende beoordeling van de Silezische student:

[pagina 155]
[p. 155]
‘Strenua nos exercet inertia.
Juueni ad laudem et suprema quoque nato, Gaspero Kirchero [sic!]
pro elegantissimi ei carmini obstrictiss.[imi]
scripsit
L[ubens] M[erito]Q[ue] Lugd.[uni] Bat.[avorum]
Ao. CI) I)C XVII. VIII Nouemb.[ri]’
Daniel Heinsius

(Kirchner 1613, p. 108)

 

Daarna volgt een (met een andere pen geschreven!) Latijns gedicht van Heinsius (de hele inscriptie is te vinden in: Bialek en Mrozowicz 1987b, p. 222 en 223). Hetzelfde gedicht is later afgedrukt in een boekje dat ter gelegenheid van Kirchners huwelijk werd gepubliceerd onder de titel Nuptiae Poeticae. Hier is het echter van een kleine toevoeging voorzien; Bienno ante nuptias (Kirchner 1619, p. 1). In feite werd dus Heinsius zonder zijn medeweten getuige van een toekomstig huwelijk.

Naast Heinsius hebben ook andere professoren van de Leidse universiteit in het album van Kirchner geschreven: Johannes Meursius, Johannes Polyander Kerkhoven en Everardus Vorstius (vergelijk Kirchner 1613, p. 104, 74 en 85). Kirchner kreeg ook dedicaties van persoonlijkheden als de drukker Abraham Elzevier (vergelijk Kirchner 1613, p. 194), Janus Gruterus, die hij op weg naar Leiden in april 1617 in Heidelberg leerde kennen (vergelijk Kirchner 1613, p. 116), Hugo Grotius (nog net vóór zijn arrestatie in 1618; vergelijk Kirchner 1613, p. 141) en Petrus Scriverius, door wiens toedoen de Nederduytsche Poëmata van Heinsius in 1616 waren verschenen (vergelijk Kirchner 1613, p. 142; alle inscripties zijn gepubliceerd in: Bialek, Mrozowicz 1987a, p. 205-214). Een inscriptie van Martin Opitz mocht er natuurlijk niet in ontbreken (vergelijk Kirchner 1613, p. 155).

Zoals Kirchner Opitz de weg wees naar de Nederlandse poëzie, zo heeft Opitz van zijn kant tussen de Nederlandse en de Duitse cultuur een bemiddelende rol gespeeld en een zeer sterke invloed uitgeoefend op een grote groep

[pagina 156]
[p. 156]

andere Silezische dichters die later bekend werd als de Eerste Silezische Dichtersschool. Een van die dichters was Christoph Köler, een getrouwe volgeling en bewonderaar van Opitz (vergelijk Bomemann 1976, p. 26 en 186). Van zijn bewondering geeft hij onder andere blijk in zijn Laudatio Honori & Memoriae V. Cl. Martini Opitii, die hij kort na de dood van de grote Sileziër in 1639 had gepubliceerd. Hij noemt daarin veel Nederlandse geleerden met wie Opitz tijdens zijn verblijf in de Nederlanden in contact was gekomen. Een bijzondere plaats kreeg daarin de beschrijving van de Leidse universiteit die ook voor Köler een Mekka was voor de leergierige jeugd, een

‘Palladium Minervae & templum Musarum, in quo magnus Scaliger oraculi loco consultus est, in quo Lipsius, Merula, Baudius aliique magni Viri docuere (...)’
(Köler 1665, p. 30)

Köler noemt hier ook Scriverium, Vossium, Barlaeum, Ruthgersium & inprimis delicium nostri aevi Heinsium (Köler 1665, p. 30).

Naast de dichtkunst interesseerde Köler zich ook voor de wetenschap, met name voor geschiedenis, wijsbegeerte en politicologie. Dit had te maken met zijn functie van ‘professor historiarum’ aan het in heel Silezië befaamde ‘Gymnasium Wratislaviensis Elisabetanum’. Naast gewone colleges organiseerde hij ook bijeenkomsten waar leerlingen (onder hen ook latere beroemdheden als Johannes Scheffler) zich konden oefenen in zowel argumentatieleer als oratorische kunsten. Het hoofdonderwerp van die oefeningen was de vraag naar de houding van de onderdanen tegenover hun vorst en tegenover een tiran. De genoemde kwesties waren voor het eerst behandeld door Niccolo Machiavelli in zijn Il Principe van 1514; weliswaar werd zijn werk door latere politicologen soms heftig bekritiseerd maar vaak ook werd het aangehaald. In de Nederlanden was het vooral Justus Lipsius die in zijn Politicorum sive civilis doctrinae libri sex uit 1589 de vraag stelde naar de ‘princeps bonus’ en ‘princeps tyrannus’. De werken van Lipsius - zowel zijn Politica als ook zijn Constantia - oefenden een geweldige invloed uit op heel

[pagina 157]
[p. 157]

Europa (vergelijk Oestreich 1989, p. 190). Het hoeft dus niet te verwonderen dat zij ook bij Köler de grondslag vormden voor zijn retorisch-oratorische oefeningen. Naast het werk van Lipsius gebruikte Köler ook het werk van John Barclay Icon Animorum (London 1614), dat over dezelfde kwesties handelde. We zijn daarover geïnformeerd door de commentaren op die oefeningen in publikaties van Köler. Een daarvan draagt de titel Genius Bonorum Principum & Tyrannorum, Ex J. Lipsio & Johanne Barclajo praefiguratus (...) Characteribus Oratoriis, in Elisabetano Extremo Majo A.C. CI) I)C XLVI exponendus: Moderatore Christophoro Colero Historiarum Professore. Hier worden Seneca en diens De Clementia geciteerd, evenals de Belgicus Seneca (Köler 1646a, p. A4r) - met die benaming wordt ongetwijfeld Lipsius bedoeld, al wordt zijn naam niet vermeld. (Ook de werken van Seneca worden aangehaald naar de grote door Lipsius gemaakte uitgave.) Uiteraard wordt zijn Politica genoemd en geciteerd; daarnaast worden Erasmus, Janus Gruterus en Daniel Heinsius (Phoenix seculi nostri ...; Köler 1646, p. B2v) genoemd. En temidden van de discussies over democratie en tirannie verschijnt ook herhaaldelijk de naam van Machiavelli.

Enkele maanden later - in december 1646 - verscheen een volgend commentaar van Köler over de Genius Magnorum Status Ministrorum (...) ex Joh. Barclaii Icone & Justi Lipsi Politicis praefiguratus Oratorio & Poetico ... Naast de Politica noemt Köler hier nog andere werken van Lipsius: De Militia Romana en Dissertatio in Tacitum. Tacitus zelf wordt ook geciteerd en naast hem Famiano Strada (uit zijn De Bello Belgico). Onder de vele voorbeelden van ‘status ministri’ wordt Johan van Oldenbarnevelt genoemd.

Een derde commentaar van Köler uit 1647 besprak de Genius Palatinorum, Curialium, & Aulicorum Ministrorum en ook hierin werden Seneca en Lipsius vaak aangehaald.

Het literaire voorbeeld van Köler - Opitz - stond eveneens onder invloed van Lipsius, wat het duidelijkst blijkt uit een van zijn werken: Zlatna oder Von der Ruhe des Gemütes. Hij schreef dat leerdicht tijdens zijn verblijf in de jaren 1622-1623 in Zevenburgen, waar hij naar toe ging om te ontkomen aan de gruwelijkheden van de Dertigjarige Oorlog - net als Lipsius, die

[pagina 158]
[p. 158]

de grondideeën voor zijn Constantia bedacht tijdens zijn vlucht uit de Nederlanden. Of misschien was dat geen vlucht maar een zoeken naar waarheid in het leven? Hoe het ook zij, de invloed van Lipsius op Opitz is hier onmiskenbaar. Dat was zeker een van de redenen dat een andere Duitse dichter, Johann Rist (die ook in de Nederlanden gestudeerd heeft), in zijn Lob= Trawr= und Klag=Gedicht / Vber gar zu frühzeitiges / jedoch seliges Absterben / Des weiland Edlen / Grossachtbaren vnd Hochgelahrten Herren Martin Opitzens uit 1640 Opitz met Lipsius vergeleek en aldus schreef:

‘(...) Kan Scaliger vns zeigen
Wie man recht reden sol? Herr Opitz darff nicht schweigen
Mein ander Lipsius : Sein trefflich gut Latein /
Sol / weil der Himmel steht / wol vnvergessen seyn.’
(Rist 1640, p. 3)

In zijn Erklärung dieses Lob= Trawr= vnd Klag=Gedichtes aan het einde van het werk schreef Rist een uitvoerig commentaar op de woorden Mein ander Lipsius; hij beschreef echter niet de persoon van Opitz maar die van Lipsius:

‘Wer diesen Ausbundt der Gelehrtigkeit recht wil erkennen / der lese mit fleiss die herrliche Bücher vnd Schrifften / welche dieser trefflicher Geist der Welt hat mitgetheilet. Seine Vollenkommenheit in der Lateinischen Sprache ist nirgend besser als auss seinen Brieffen zu ersehen / welche klärlich bezeugen / dass er / wo nicht vber Cicero, jedoch demselben gleich sey zu schätzen. Viel grosser Könige vnd Potentaten haben nach jhm gebuhlet. Der Pabst wolte jhn zum Cardinal machen : Der Keyser begehrte seines Raths : Der König in Franckreich hette jhn sehr gerne zu sich gezogen. Zu Leiden in Holland hat er offentlich gelehret : Endlich ist er dem Könige in Hispanien zu willen worden / nach Löven in Brabandt auff die hohe Schul kommen / woselbsten er auch sein Leben beschlossen.’
(Rist 1640, p. 7)
[pagina 159]
[p. 159]

De woorden van Rist loven zowel Opitz als Lipsius, al betreffen ze niet hun filosofische ideeën maar het niveau van hun Latijn.

Maar terug naar Köler. Ook in geschriften die niets met school en wetenschap te maken hadden, kon hij de politieke kwesties niet vergeten. Zo schreef hij in een epithalamium voor zijn vriend Paul Christoph Lindner uit Brieg niet over diens toekomstige echtgenote maar over diens functie. Hij noemde zijn werk Niederländische Erfindung; net zoals in Nederland Constantijn Huygens, de grote dichter, een groot staatsman in dienst van de ‘Princeps Auriacus’ is, zo is de dichter Lindner ‘secretarius’ bij de hertog van Brieg:

‘Quemadmodum etiam Hugenius (...) Hagam Consilii foederati sedem duxit : ita tu ex Silesiae metropoli Bregam Piasteorum Principum domum ducis.’
(Köler 1644, p. A2v)

Toch schreef Köler niet alleen over staatkundige vraagstukken. Af en toe kan men in zijn gelegenheidsgedichten interessante details vinden van het alledaagse leven in Nederland. In een bruiloftgedicht voor de dochter van zijn vriend Andreas Tscherning staat de volgende beschrijving:

 
‘Wann jener Edle Held von Früchten weiss zu sagen /
 
Die beydes Spanien vnd Welschland Zweymal tragen /
 
Eh Titan vmb den Kreiss der Erden einmal dringt /
 
So zeigt ein ander Frucht die sein Land eher bringt /
 
Die er wol zweymal kan in einem Tage haben /
 
Vnd die auch besser nährt.’
 
(Köler z.j., p. 4)

De ‘edle Held’ was de Spanjaard Spinola, de ‘andere’ was Maurits van Oranien - maar wat voor een Hollandse vrucht was dat? Op die interessante vraag geeft de dichter antwoord in zijn prozacommentaar:

[pagina 160]
[p. 160]
‘Als der Zwölffjährige Anstand zwischen Spanien vnd den Herren General Staden im Haag beschlossen ward / vnd Marquis Spinola daselbst vber dess Printzen Moritzes von Vranien / Grafen zu Nassaw Taffel von den auffgetragenen Pomrantzen vnd Citronen sagte: Diese Frucht haben wir in Spanien vnd Italien in einem Jahr zweymal. Antwortet der Herr Printz / auff einen Holländischen Käse deutend: Vnd diese Frucht haben wir hie zu Lande in einem Tage Zweymal wachsen.’
(Köler z.j., p. 4)

Kaas is dus beter dan sinaasappelen en citroenen ... De vader van de bruid, Andreas Tscherning, was niet alleen een vriend van Köler maar - net als deze - dichter en bewonderaar van de Nederlandse poëzie. Dat laatste blijkt overduidelijk uit zijn gedichten, die hij heel vaak schreef naar Nederlandse voorbeelden. In zijn bundel Deutscher Getichte Früling vinden wij talrijke gedichten die vertalingen zijn ‘Auss dem Holländischen’ (zoals de ondertitels vermelden). Bij sommige zijn de bronnen niet genoemd - bij het gedicht Rachel deplorans Infanticidium Herodis zou men bijvoorbeeld kunnen denken aan het gedicht van Caspar Barlaeus onder nagenoeg identieke titel. Bij andere gedichten worden de bronnen wel vermeld: Die Hand redet. Aus dem Barlaeo, Numa Pompilius. Auss dem Dousa, Der Schwan. Auss dem Barleus, Auff ein ungebornes Kind Dessen Mutter stirbt / Auss dem Lateinischen dess Dan. Heinsius, Mässige Beständigkeit. Auss dem Scaliger, Vber das Bildniss dess Hugo Grotius. Auss dem Lateinischen dess Dan. Heinsius, Auss dem Heinsius. Amsterdam, Uber das Bildniss dess Claudius de Salmasia. Auss dem Lateinischen dess Barlaeus (vergelijk Tscherning 1642, p. 69, 290, 291, 296, 297, 298, 299 en 391). Bij één gedicht zonder bronvermelding denken we onwillekeurig aan een groot boek van een Engelsman over de Nederlandse Gouden Eeuw. De titel van dat gedicht is Uberfluss und Mangel. Auss dem Holländischen (Tscherning 1642, p. 300). Maar nee, het is niet Schama, die het idee voor dat gedicht heeft geleverd. Het is de grote tegenstander van Lipsius - Dirck Volckertszoon Coornhert en zijn gedicht Wat overvloet, nod-

[pagina 161]
[p. 161]

ruft, en gebrec is uit zijn werk Recht Ghebruyck en Misbruyck van Tydtlijcke Have uit 1585.

Tscherning heeft nog acht andere gedichten uit Coornherts werk vertaald (vergelijk Bornemann 1990, passim). De reden daarvoor kan zijn dat hij veel over rijkdom en armoede heeft nagedacht; hijzelf had zeker geen overvloed aan geld (vergelijk Bornemann 1990, p. 500). Dat was ook de reden dat hijzelf niet naar Nederland kon gaan, wat hij steeds opnieuw in zijn gedichten betreurde. Toen zijn vrienden naar Leiden gingen, schreef hij:

 
‘Ich zu dieser Mayenszeit
 
bin allein in Traurigkeit’
 
(Tscherning 1642, p. 270)

Maar hij gunde hun de vreugde van de reis naar de Lage Landen en beschreef wat hun daar allemaal te wachten stond:

 
‘Freue dich du wirst nun hören
 
Den Salmasius voran
 
Aller Weissheit Vater lehren /
 
Neben jhm den Gentschen Schwan.
 
Scriver / Boxhorn werden dir
 
Grösser machen deine Ziehr.’
 
(Tscherning 1642, p. 217)

En zijn vrienden gingen naar Leiden, als zo velen vóór en zo velen ná hen. En zij verzamelden herinneringen en inscripties in hun alba amicorum. Een van die alba - dat van Kirchner - werd hier al genoemd. Bijna tien jaar na Kirchner trad een volgende Sileziër in zijn voetsporen wiens album we tot vandaag in de Wroclawse bibliotheek kunnen bewonderen. Het was Bernhard Pfaffendorf, die op 2 december 1626 aan de Leidse universiteit werd ingeschreven voor de rechtenstudie. In zijn album vinden wij inscripties van de leden van de dynastie van Oranje (Willem van Nassau met het motto

[pagina 162]
[p. 162]

‘Vitam non Famam’ en Willem Otto van Nassau met het motto ‘Dieu mon esperance’; Pfaffendorf 1626, p. 97 en 105), van de rector van de Leidse universiteit Franco Burgerdicius (vergelijk Pfaffendorf 1626, p. 121), van Gerhardus Johannes Vossius (met het motto ‘Sapere aude’, Pfaffendorf 1626, p. 191) en natuurlijk van Daniel Heinsius. De tekst van Heinsius is dezelfde als in de tientallen of honderden andere alba die hij in zijn handen kreeg (vergelijk Pfaffendorf 1626, p. 375). De meeste zijn helaas verloren gegaan.

Men zou nog veel meer details en citaten kunnen geven als bewijs van de veelvuldige contacten van Silezische dichters met de Nederlandse cultuur. Maar de tijd dringt. Daarom kunnen we slechts Heinsius nazeggen: ‘Quantum est quod nescimus!’

[pagina 163]
[p. 163]

Bibliografie

BIALEK, Edward en Wojciech MROZOWICZ. ‘Die Bildungsreisen der Schlesier in die Niederlande im Spiegel der Stammbucheintragungen’ (Ein Beitrag zur Erforschung der schlesisch-niederländischen Kulturbeziehungen im 17. Jh.), in: Neerlandica Wratislaviensia III, 1987a, p. 199-217.
BIALEK, Edward en Wojciech MROZOWICZ. ‘Die Stammbucheinträge des Daniel Heinsius in der Albensammlung der Universitätsbibliothek Wroclaw’, in: Neerlandica Wratislaviensia III, 1987b, p. 219-227.
BORNEMANN, Ulrich. Anlehnung und Abgrenzung. Untersuchungen zur Rezeption der niederländischen Literatur in der deutschen Dichtungsreform des siebzehnten Jahrhunderts, Assen/Amsterdam, 1976.
BORNEMANN, Ulrich. ‘Dirck Volckertszoon Coornhert und Andreas Tscherning über Reichtum, Armut, Almosen und Bettler. Zu den niederländisch-deutschen Literaturbeziehungen’, in: Daphnis Band 19, Heft 3, 1990, p. 493-509.
KIRCHNER, Kaspar. Album amicorum, 1613-1621, Handschriftenafdeling Universiteitsbibliotheek Wroclaw, Nr. Akc. 1949/1102.
KIRCHNER, Kaspar. Nuptiae Poeticae á Casparo Kirchnero V. et Poëta optimo Et Martha Qveisseria Amabilissima Puellarum celebrandae á Primariis Poetis Decantatae, Lignicii, 1619.
KÖLER, Christoph. ‘Gedicht’, in: Glückwünschungen Auff (...) Hern Johann Tilgners / Fürnehmen Bürgers in Bresslaw / Vnd (...) Annen / dess (...) Herrn Andreae Tschernings dess Raths zum Buntzlaw Eheleiblichen Tochter Hochzeit, Zu Bresslaw, z.j.
[pagina 164]
[p. 164]
KÖLER, Christoph. Niederländische Erfindung / Auff (...) Paul Christoph Lindners Fürstlichen Briegischen Secretarii Mit (...) Martha Nollbeckin an dem 2. Hornungmonatstag dess 44sten Jahres zu Bresslaw gehaltenes Hochzeitliche Ehrenfest, Brieg, 1644.
KÖLER, Christoph. Genius Bonorum Principum & Tyrannorum, Ex J. Lipsio & Johanne Barclajo praefiguratus ..., Wratislaviae, 1646.
KÖLER, Christoph. Laudatio Honori & Memoriae V. Cl. Martini Opitii pauló post obitum ejus dicta ... , Lipsiae, MDCLXV (1665).
OESTREICH, Gerhard. ‘Antiker Geist und moderner Staat bei Justus Lipsius (1547 1606)’, in: Schriftenreihe der Historischen Kommission bei der Bayerischen Akademie der Wissenschaften, Bd. 38, Göttingen, 1989.
OP1TZ, Martin. Dan. Heinsii Lobgesang Jesu Christi des einigen und ewigen Sohnes Gottes, s.l., 1621.
OPITZ, Martin. Teutsche Poëmata, Strassburg, 1624.
PFAFFENDORF, Bernhard. Album amicorum, 1626-1631, Handschriftenafdeling Universiteitsbibliotheek Wroclaw, nr. Akc. 1949/1030, 1626.
RIST, Johann. Lob= Trawr= und Klag=Gedicht / Vber gar zu frühzeitiges / jedoch seliges Absterben / Des weiland Edlen / Grossachtbaren vnd Hochgelahrten Herren Martin Opitzen ..., Hamburg, CI) I)C XL (1640).
TSCHERNING, Andreas. Deutscher Getichte Früling. Auffs neue übersehen und verbessert, Rostock, 1642.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 3 september 1994

  • 2 september 1994

  • 1 september 1994

  • 31 augustus 1994

  • 30 augustus 1994

  • 29 augustus 1994

  • 28 augustus 1994


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Stefan Kiedron

  • over Martin Opitz