Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 16 (2006) (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 16 (2006)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 16 (2006)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 16 (2006)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 16 (2006)

(2007)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek in contrast. Handelingen Zestiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 275]
[p. 275]

Een aan het Frans ontleend principe van fonologische organisatie in het Zuid-Nederlands
Roland Noske (Université Lille 3 / CNRS)

1. InleidingGa naar eind1

Beschrijvingen van ontlening tussen talen betreffen meestal lexicale eenheden en soms grammaticale morfemen. Veel minder vaak gaat het in zulke beschrijvingen om ontleningen van fonologische of syntactische verschijnselen. In dit artikel zullen wij een ontlening van een element van de fonologie van het Frans in Zuid-Nederlandse dialecten (inclusief het Standaard-Zuid-Nederlands) behandelen die, naar ons bekend, nog niet als zodanig onderkend is. Wij zullen zien dat het een bijzonder type ontlening betreft dat diep raakt aan de wortels van de fonologische organisatie van het Zuid-Nederlands.

Op zich zijn fonologische ontleningen tussen de Romaanse dialecten en het Zuid-Nederlands geenszins uitzonderlijk. Het is bekend dat, als gevolg van intensief taalcontact, er een behoorlijk aantal fonologische overeenkomsten bestaan tussen het Zuid-Nederlands enerzijds en Romaanse dialecten anderzijds. De Schutter (1999) noemt een aantal fonologische parallellen:

i.Verstemlozing van obstruenten aan het woordeinde, een bekend verschijnsel in het Nederlands en Duits dat in Romaanse dialecten in Noord- en Noordoost-Frankrijk en in Wallonië opduikt (herbe ‘gras’ wordt met een [p] aan het einde uitgesproken). Dit lijkt een invloed van het Germaans op Romaanse dialecten.
ii.De breking van de klinkers /a/ en /e/ (zoals in Fr. fièvre, pièce), met andere woorden, de ontwikkeling van stijgende tweeklanken, een proces dat in grote delen van de Romania heeft plaats gevonden en dat aanleiding heeft gegeven tot de breking van /a/ en /e/ voor /r/ + dentale plofklank in Zuid-Nederlandse dialecten: paard ⇒ [p(j)ɛː(rt], kern ⇒ [kjɛː(r)n].
iii.Het (opnieuw) verschijnen van /h/ als foneem in Waalse dialecten, uitsluitend in woorden van Germaanse oorsprong, zoals in haïr ‘haten’ en hêtre ‘beuk’.
iv.Palatalisatie (anteriorisatie) van geronde klinkers zoals in Fr. mur [myr] en Ned. muur (in beide gevallen: < Lat. murus [murus], Zuidwest-Nederlands veugel [vøɣəl] < vogel [voɣəl]) (zie ook Ryckeboer 1991, 1997: 147-169).
[pagina 276]
[p. 276]
v.Mouillering (lenitie), soms gepaard aan palatalisatie, van dentale consonanten (zoals Fr. feuille [foej] ‘blad’, < Lat. folia, Zuidwest-Nederlands diminutief /+tʃə/ < /+kə/).\

 

Wat betreft de eerste drie parallellen merkt De Schutter op dat er sprake is van een rechtstreekse ontlening, terwijl we bij de laatste twee te maken hebben met parallelle tendensen die hun oorsprong vinden in verschillende substraatdialecten als gevolg van langdurig taalcontact (De Schutter 1999: 126).

Aan deze lijst kunnen we nog een zesde verschijnsel toevoegen, genoemd door Ryckeboer (2004: 44) voor de variëteit van het West-Vlaams die in Frans Vlaanderen wordt gesproken, maar die voor het gehele West-Vlaams opgaat:

vi.The monoftongering van [au] tot [u] (zoals in koud ⇒ [kut]) voor dentale en alveolaire obstruenten. Dit proces in het Zuid-Nederlands vindt tegelijkertijd ook plaats in een naburig Romaans dialect, te weten het Picardisch.

 

De ontleningen en parallelle tendensen betreffen in al deze zes gevallen individuele fonologische processen en segmenten. We zullen nu twee processen behandelen die kenmerkend zijn voor het Zuid-Nederlands en waarin het Zuid-Nederlands van het Noord-Nederlands verschilt. We zullen vervolgens zien dat beide processen een grote samenhang vertonen: ze kunnen worden geanalyseerd als een gevolg van één enkel element van organisatie van de fonologie. Ten slotte zullen we zien dat dit element van organisatie aan het Frans is ontleend.

2. Twee fonologische tegenstellingen tussen het Noord- en het Zuid-Nederlands

In een eerder artikel (Noske 2005) hebben wij al gewezen op twee fonologische tegenstellingen tussen het Noord- en het Zuid-Nederlands. We zullen die nu kort behandelen.

2.1 De invoeging van een glottisslag in samenhang met lettergreepsgrenzen

De eerste tegenstelling betreft het ontbreken van invoeging van de glottisslag in sommige gelede woorden, met, in plaats daarvan, resyllabificatie van de eindmedeklinker van het eerste morfeem in de volgende lettergreep. Laten we dit nader bekijken.

In zowel het Noord-Nederlands als het Zuid-Nederlands vindt er invoeging van een glottisslag plaats tussen twee opeenvolgende heterosyllabische klinkers, indien de tweede klinker beklemtoond is:

 

(1)a. be[ʔ]ademen b. be[ʔ]ogen c. a[ʔ]orta. d. be[ʔ]ïnvloeden
[pagina 277]
[p. 277]

Een glottisslag kan in zowel het Noord- als het Zuid-Nederlands uitsluitend aan het begin van een syllabe staan en kan bovendien in die positie (onset of aanslag genaamd) niet in combinatie met andere segmenten voorkomen, maar uitsluitend alleen. Om deze reden kan een glottisslag dienen als een indicator voor de plaats van een lettergreepsgrens. Men beschouwe de volgende vormen zoals zij in het Noord-Nederlands worden uitgesproken:

 

(2)a. uit[ʔ]eindelijk b. ver[ʔ]armen c. on[ʔ]eens d. berg[ʔ]achtig

 

Omdat in deze vormen de tweede lettergreep met een glottisslag begint, kunnen we vaststellen dat de eindmedeklinker van het beginmorfeem in de coda van eerste lettergreep is blijven staan. Wat dit betreft gedraagt het Noord-Nederlands zich net als het Standaard-Duits, waar het equivalent van (2a) luidt: letztendlich [lɛtstˈʔɛntlɪç].

 

Vergelijken we nu de hierboven gegeven vormen van het Noord-Nederlands met de overeenkomstige vormen van het Zuid-Nederlands, dan vinden we een opmerkelijke tegenstelling. Mijn Zuid-Nederlandse informanten (zie noot 1) melden dat zij de uitspraak met glottisslag in deze gevallen onnatuurlijk, zeer officieel, geaffecteerd en overdreven vinden (‘typisch Hollands’). De vormen die overeenkomen met (2a-d) worden in de Zuid-Nederlandse standaardtaal niet uitgesproken met een glottisslag, zelfs niet bij een tamelijk langzaam spreektempo. Omdat, zoals we hebben gezien, zowel in het Noord- als in het Zuid-Nederlands glottisslaginvoeging in een lege aanslagpositie voorkomt, moeten we aannemen dat in de betreffende vormen van het Zuid-Nederlands de eindconsonant van het eerste morfeem in de aanslag van de tweede lettergreep wordt gesyllabificeerd. Samengevat vinden we het volgende contrast (‘.’ geeft een lettergreepsgrens aan):

(3) onderliggende vorm Noord-Nederlands Zuid-Nederlands
a. uiteindelijk /oeyt+ɛində+lək/ [oeyt.ˈʔɛin.də.lək] [oey.ˈtɛin.də.lək]
 
b. verarmen /vər+ɑrm+ən/ [vər.ˈʔɑr.mən] [və.ˈrɑr.mən]
 
c. oneens /ɔn+eːns/ [ɔn.ˈʔeːns] [ɔ.ˈneːns]
 
d. bergachtig /bɛrɣ+ɑx.təx/ [ˈbɛrx.ˌʔɑx.təx] [ˈbɛr.ˌɣɑx.təx]

In (3d) vinden we nog een extra aanwijzing voor de zo-even genoemde

[pagina 278]
[p. 278]

tegenstelling in de indeling in lettergrepen: in het Zuid-Nederlands heeft de onderliggend stemhebbende medeklinker aan het eind van het beginmorfeem /bɛrɣ/ geen verstemlozing ondergaan (die hij zou moeten ondergaan indien hij aan het eind van een lettergreep zou staan), terwijl hij in het Noord-Nederlands als een stemloze [x] wordt gerealiseerd, ook in varianten die een [ɣ] in hun klankinventaris hebben. Dit bevestigt nog eens op onafhankelijke wijze dat dit segment in het Zuid-Nederlands in aanslagpositie staat.

2.2 Clitisering en klinkeruitwissing

Een tweede contrast tussen het Noord-Nederlands en het Zuid-Nederlands behelst de uitwissing van klinkers in voornaamwoorden als gevolg van clitisering. Het onzijdige persoonlijk voornaamwoord het [ət], bijvoorbeeld, kan in het Zuid-Nederlands veel gemakkelijker worden geclitiseerd en zijn sjwa verliezen dan in het Noord-Nederlands. In zowel het Noord-Nederlands als het Zuid-Nederlands kan een sjwa worden uitgewist indien hij gevolgd wordt door een klinkerinitieel, vervoegd werkwoord, op voorwaarde dat de hoofdklemtoon van de zin niet op één van deze woorden ligt.

 

(4)het is /ət ɪs/ [tɪs] (Noord- en Zuid-Nederlands)

 

In het Noord-Nederlands is deze deletie facultatief en is afhankelijk van de spreeksnelheid. In veel variëteiten van het Zuid-Nederlands echter, lijkt de uitwissing verplicht (d.w.z., ook in een normaal tot langzaam spreektempo wordt het is als [tɪs] uitgesproken). Een nog duidelijker verschil tussen het noorden en het zuiden (in dit geval het West-Vlaams) kan men vinden in situaties waarin het zich na een vervoegd werkwoord bevindt, bijvoorbeeld in:

 

(5a)was het /ʋɑs ət/ [ʋɑzət] ∼ [ʋɑzət] *[ʋɑst]Ga naar eind2 (Noord-Nederlands)
(5b)was het /wɑs ət/[wɑst] (West-Vlaams)

 

Het lijkt er dus op dat in het West-Vlaams, ook bij een normaal tot langzaam spreektempo, /ət/ zijn klinker verliest en zowel ter linker- als ter rechterzijde zich aan vervoegde werkwoorden clitiseert. Ook andere onbeklemtoonde pronomina, zoals ik/ek,Ga naar eind3 je en we, evenals de lidwoorden de en het kunnen in het West-Vlaams en andere zuidelijke varianten van het Nederlands veel gemakkelijker hun klinkers verliezen dan in het Noord-Nederlands, waar opnieuw allegrospraak nodig is om de klinkeruitwissing überhaupt te kunnen laten plaats vinden. Voorbeelden van de deletie van de klinker in ik vinden we in (6):

[pagina 279]
[p. 279]
(6a)dat ik /dɑ ɪk/ [dɑk] (West-Vlaams)
(6b)ik eet /ɪk eːt/ [keːt] (West-Vlaams)

3. Een verschil in de rangorde van beperkingen

De beide tegenstellingen tussen het Noord-Nederlands en het Zuid-Nederlands kunnen op elegante wijze worden verklaard in het raamwerk van de Optimaliteitstheorie (OT).Ga naar eind4 De OT is, zoals bekend, een theorie van taaluniversele beperkingen, die echter op taalspecifieke wijze zijn gerangschikt en die tevens schendbaar zijn. Zoals Van Oostendorp (1995: 183, 2000) laat zien, kunnen dit soort tegenstellingen worden geanalyseerd als een verschil in rangorde van de beperkingen Align en Onset. Align (of Gelijkrichting) zegt dat woordgrenzen en derivationele morfeemgrenzen moeten samenvallen met lettergreepsgrenzen, terwijl de beperking Onset (of Aanslag) zegt dat lettergrepen een aanslag (onset) moeten hebben (of, in een andere versie, dat hun aanslag gevuld moet zijn). We kunnen nu aannemen, dat in het Zuid-Nederlands Aanslag hoger gerangschikt is dan Gelijkrichting, terwijl voor het Noord-Nederlands de omgekeerde rangorde geldt. In de OT worden de keuzes tussen de kandidaat-vormen uitgedrukt in schema's, gewoonlijk ‘tableaus’ genoemd, waarin een sterretje een schending van een beperking aanduidt. Het vingertje wijst naar de ‘winnende’ kandidaat. Zie ter illustratie de verklaring van het contrast in (3c):

Tableau 1: Zuid-Nederlands

kandidaten Aanslag Gelijkrichting
(.ɔn.)(.eːns.) **  
☞ (.ɔ.)(.neːns.) * **



illustratie

Tableau 2: Noord-Nederlands

kandidaten Gelijkrichting Aanslag
☞ (.ɔn.)(.eːns.)   **
(.ɔ.)(.neːns.) ** *



illustratie

Deze schema's komen er kort gezegd op neer dat, in het Zuid-Nederlands, het niet hebben van een aanslag (of: het hebben van een lege aanslag) in een lettergreep als een zwaardere zonde wordt aangemerkt dan het niet laten samenvallen van de grenzen van morfemen en lettergrepen, terwijl de situatie in het Noord-Nederlands omgekeerd is. Daarom wordt in het Zuid-Nederlands de eerste n van

[pagina 280]
[p. 280]

oneens in de tweede lettergreep geplaatst, zodat deze in de aanslag staat. In het Noord-Nederlands blijft de aanslag leeg. In een later stadium van de derivatie wordt in het Noord-Nederlands een fonetische glottisslag voor [eːns] ingevoegd.Ga naar eind5 Bij de tweede kandidaat in de tableaus 1 en 2 wordt Gelijkrichting twee maal geschonden omdat de morfeemfinale n niet aan het einde van een lettergreep staat, en omdat de morfeeminitiële eː niet aan het begin van een lettergreep staat. Het blijkt nu dat het andere hierboven genoemde proces dat specifiek Zuid-Nederlands is, te weten klinkeruitwissing in pronomina, eveneens kan worden geanalyseerd als zijnde het gevolg van de ordening van Aanslag boven die van Gelijkrichting. Laten we hiervoor het geval (6b), ik eet [keːt] bekijken:

Tableau 3: West-Vlaams

kandidaten Aanslag Gelijkrichting
(.Ik)(.eːt.) **  
(.I.)(.keːt.) * **
☞ (.keːt.)   **



illustratie

Zoals we zien, ‘wint’ hier de derde kandidaat, omdat de eerste twee kandidaten het hoger in de hiërarchie van beperkingen (in het tableau: meer links) geplaatste Aanslag schenden.Ga naar eind6 De tegenovergestelde, Noord-Nederlandse, rangorde van de beperkingen levert geen klinkerdeletie op:

Tableau 4: Noord-Nederlands

kandidaten Gelijkrichting Aanslag
☞ (.Ik)(.eːt.)   **
(.I.)(.keːt.) ** *
(.keːt.) **  



illustratie

4. Ontlening aan het Frans

We keren terug naar ons hoofdthema. Wij zullen hier als hypothese naar voren brengen dat het waargenomen verschil in gedrag met betrekking tot syllabificatie en klinkeruitwissing is ontstaan door de invloed van Romaanse dialecten, en dat de specifieke rangorde van de beperkingen in het Zuid-Nederlands inderdaad een parallel vertoont met het Frans.

Gegeven de door De Schutter en Ryckeboer beschreven, en in paragraaf 1 genoemde, onderlinge fonologische invloeden tussen het Frans en het Zuid-Nederlands, lijkt het alleszins gerechtvaardigd om te zoeken naar een verklaring

[pagina 281]
[p. 281]

van de hierboven besproken tegenstellingen tussen het Noord- en het Zuid-Nederlands in het taalcontact met het Romaans. Aangezien de besproken verschillen tussen het noorden en het zuiden een verschil in syllabificatie betreft (zoals we gezien hebben door het niet voorkomen van glottisslaginvoeging in het zuiden voor de woorden in (3)), of nauw verbonden is met syllabificatie (zoals het wegvallen van de klinker in persoonlijke voornaamwoorden in zuidelijke dialecten), moeten we de syllabifi-catie van het Frans nader bekijken.

Zoals algemeen bekend, syllabificeert het Frans dwars door morfeemgrenzen heen en stopt de syllabificatie pas bij grenzen boven het niveau van het woord, te weten bij grenzen van hogere prosodische eenheden. Zo wordt il arrive ‘hij komt aan’ uitgesproken als [i.lariv] en niet als *[il.ariv]. Dit verschijnsel wordt enchaînement genoemd in beschrijvingen van de uitspraak van het Frans, zoals die van Grammont (1922). We hebben zojuist gezien dat in de Zuid-Nederlandse gegevens in (3) in woorden als uiteindelijk ([oey.'tɛin.də.lək]), de morfeemgrens door het syllabificatieproces wordt genegeerd, net zoals in het Frans, maar niet zoals in het Noord-Nederlands. Dit wijst op zich al op een mogelijke invloed van het Frans op het Zuid-Nederlands.

De waarschijnlijkheid van een verandering onder invloed van taalcontact wordt nog groter wanneer men kijkt naar de verschijnselen van klinkeruitwissing in pronomina en andere woorden in het Frans. In het Frans wordt een sjwa in groot aantal contexten uitgewist, onder andere zowel vóór als achter volle klinkers. Dit betreft een grotere verscheidenheid van gevallen dan de sjwadeletie in het Noord-Nederlands. Zoals we gezien hebben in (5a), kan in het Noord-Nederlands de sjwa in was het /Ʋɑs ət/ [Ʋɑsət] ∼ [ɛɑzət] niet worden uitgewist (behalve in allegrospraak), maar wordt hij daarentegen verplicht uitgewist in het West-Vlaams en andere Zuid-Nederlandse dialecten. Ook hier gedraagt het Zuid-Nederlands zich zoals het Frans niet zoals het Noord-Nederlands.

Met de beide genoemde parallelle verschijnselen in het Frans en het West-Vlaams, syllabificatie door morfeemgrenzen heen en klinkerdeletie in postvocale positie, kunnen we op zijn minst voorlopig aannemen, dat er onder de invloed van het Frans een verandering heeft plaatsgevonden in het Zuid-Nederlands, het duidelijkst in het West-Vlaams.Ga naar eind7

Maar we kunnen nog een stap verder gaan. Zoals we hebben gezien, kan het verschil tussen het Noord- en het Zuid-Nederlands, binnen het raamwerk van een theorie van schendbare beperkingen, zoals OT, worden geanalyseerd als een verschil in de rangschikking van beperkingen. Van Oostendorp (1995: 183; 2000) verklaart het contrast tussen het (Noord-)Nederlands en het Frans met precies hetzelfde verschil in de rangschikking van de beperkingen als we hier hebben gebruikt om het verschil in syllabificatie en klinkerdeletie tussen het Noord- en

[pagina 282]
[p. 282]

het Zuid-Nederlands te verklaren, te weten het contrast tussen respectievelijk de rangordes: Gelijkrichting ‘ Aanslag en Aanslag ’ Gelijkrichting. Het ligt daarom zeer voor de hand dat de rangorde van beperkingen: Aanslag ’ Gelijkrichting door het Zuid-Nederlands is overgenomen van het Frans en/of het Picardisch.

Hierin ligt het verschil met ‘gewone’ fonologische ontleningen. Er is hier geen sprake van twee afzonderlijke ontleningen van klanken of processen, maar van een ontlening van een element in de organisatie van de fonologie, en wel een specifieke rangorde van condities. Vanwege de identieke rangorde van beperkingen bezitten zowel het Frans en als het Zuid-Nederlands twee processen die met elkaar samenhangen, te weten syllabificatie door morfeemgrenzen heen en klinkerdeletie in postvocale positie. Hierin verschillen zij van het Noord-Nederlands, waar deze processen bij een normaal tot langzaam spreektempo niet plaatsvinden.Ga naar eind8

5. Resterende zaken

Vermeld moet worden dat het West-Vlaams zich slechts gedeeltelijk als het Frans gedraagt. Zo worden bijvoorbeeld flexionele sjwa's in een positie na een klinker niet uitgewist, evenmin als in het Standaard-Nederlands. Volgens de analyse van Van Oostendorp is dit het gevolg van de invloed van een beperking MorPa, die zegt dat ieder morfeem een op zijn minst gedeeltelijke realisatie in de prosodische structuur moet hebben.

We hebben ook gezien dat in (6) een andere klinker dan sjwa gedeleerd kan worden, in tegenstelling tot de situatie in het Frans.Ga naar eind9 In veel analyses (Charette 1991, Noske 1993, Van Oostendorp 1995, 2000) wordt ervan uitgegaan dat sjwa geen fonologische kenmerken bevat en dat juist dit gebrek aan inhoud het mogelijk maakt dat de klinker in bepaalde contexten kan worden uitgewist. Echter, is de klinker die wordt uitgewist onderliggend geen sjwa, maar een klinker met fonologische inhoud. Dat er desondanks sprake is van klinkeruitwissing vindt zijn verklaring in het feit, dat het Nederlands, in tegenstelling tot het Frans, onbeklemtoonde volle klinkers kan reduceren tot sjwa.Ga naar eind10 Dit betekent dat de /ɪ/ van ik eerst tot sjwa wordt gereduceerd (dat wil zeggen dat het zijn kenmerken verliest) en dan, als een gevolg van dit verlies van kenmerken, kandidaat wordt voor uitwissing.

6. Conclusie

In dit artikel hebben we ons gericht op een tot nu toe onderbelicht contrast van het gedrag van het Zuid-Nederlands ten opzichte van het Noord-Nederlands. Het gaat om twee verschijnselen, te weten de plaatsing van een morfeemfinale medeklinker in de volgende lettergreep vóór een morfeeminitiële klinker, en de

[pagina 283]
[p. 283]

deletie van klinkers in vooral voornaamwoorden en lidwoorden wanneer die zich kunnen clitiseren aan andere woorden.

Een eerste conclusie is dat uit nadere beschouwing blijkt, dat deze beide verschijnselen zijn terug te voeren tot het inzicht dat het Zuid-Nederlands, net als het Frans, er kennelijk geen probleem mee heeft om morfeemgrenzen niet te laten samenvallen met lettergreepsgrenzen. Zowel het Zuid-Nederlands als het Frans geeft er in plaats daarvan de voorkeur aan lettergrepen die met klinkers beginnen, te vermijden.

Vervolgens hebben we vastgesteld dat dit eenduidige verschijnsel in de klassieke, invoergestuurde, regelgeoriënteerde fonologische theorie niet op formele wijze als één enkel feit kan worden uitgedrukt. In een uitvoergestuurde theorie, zoals de Optimaliteitstheorie, die beperkingen in plaats van regels centraal stelt, kan dit wel: het verschijnsel wordt erin uitgedrukt door een enkel, minimaal, verschil in de rangorde van beperkingen.

Ten derde kunnen we aannemen dat, gegeven het intensieve taalcontact, het Zuid-Nederlands deze specifieke wijze van organisatie van de fonologie (dat wil zeggen de specifieke rangorde van de beperkingen) van het Frans heeft overgenomen.

Ten slotte is duidelijk geworden dat niet alleen lexemen, fonologische en syntactische elementen, maar ook principes van fonologische organisatie, zoals de rangorde van beperkingen, aan een andere taal kunnen worden ontleend.

[pagina 284]
[p. 284]

Bibliografie

Booij, Geert: The Phonology of Dutch. Oxford, 1995.
Booij, Geert: The Morphology of Dutch. Oxford, 2002.
Charette, Monik: Conditions on Phonological Government. Cambridge, 1991.
Devos, Magda en Reinhild Vandekerckhove: West-Vlaams. Tielt, 2005.
Gilles, Peter: ‘Dialektausgleich im Luxemburgischen.’ Moulin, Claudine en Damarsi Nübling (Hrg.). Perspektiven einer linguistischen Luxemburgistik. Studien zur Diachronie und Synchronie. Heidelberg, 2006, 1-27.
Grammont, Maurice: Traité pratique de prononciation française. Parijs, 1922.
Kager, René: Optimality Theory. Cambridge, 1999.
[pagina 285]
[p. 285]
McCarthy, John en Alan Prince: Prosodic Morphology I: Constraint Interaction and Satisfaction. Manuscript. University of Massachusetts, Amherst MA en Rutgers University, New Brunswick NJ, 1993 (te downloaden via Rutgers Optimality Archive, http://roa.rutgers.edu/).
Noske, Roland: A Theory of Syllabification and Segmental Alternation. With Studies on the Phonology of French, German, Tonkawa and Yawelmani. Tübingen, 1993.
Noske, Roland: ‘A prosodic contrast between Northern and Southern Dutch: a result of a Flemish-French sprachbund’. Broekhuis, Hans et al. (eds.). Organizing grammar. Linguistic Studies in Honor of Henk van Riemsdijk. Berlijn, 2005, 474-482.
Oostendorp, Marc van: Vowel Quality and Syllable Projection. Proefschrift. Universiteit van Tilburg, 1995.
Oostendorp, Marc van: Phonological Projection. A Theory of Feature Content and Prosodic Structure. Berlijn, 2000.
Prince, Alan en Paul Smolensky: Optimality Theory: Constraint Interaction in Generative Grammar. Manuscript, Rutgers University, New Brunswick NJ, 1993 (te downloaden via Rutgers Optimality Archive, http://roa.rutgers.edu/).
Ryckeboer, Hugo: ‘De spontane palatalisatie. Een Nederlands-Picardische parallel?’ Handelingen XLV der Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 1991, 113-135.
Ryckeboer, Hugo: Het Nederlands in Noord-Frankrijk: sociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten. Proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1997.
Ryckeboer, Hugo: Frans Vlaams. Tielt, 2004.
Schutter, Georges De: ‘Fonologische parallellen aan weerszijden van de Germaans-Romaanse Taalgrens.’ Taal en Tongval 51, 111-130 (1999).
eind1
Ik dank Magda Devos, Luc de Grauwe, Johan Taeldeman, Marleen Van Peteghem, Hans Van de Velde en Julien Vermeulen voor hulp met de gegevens van het Zuid-Nederlands en/of opmerkingen over de analyse zoals gepresenteerd in dit artikel. Voor resterende fouten en gebreken ben uitsluitend ik verantwoordelijk.

eind2
[ʋɑst] (zonder sjwa) is ook mogelijk in het Noord-Nederlands, maar uitsluitend in zogenaamde allegrostijl. Bij normale spreeksnelheid is deze vorm uitgesloten, in tegenstelling tot [wɑst] in het zuiden.
eind3
Ik wordt als [ɛk] uitgesproken in het West-Vlaams (Devos en Vandekerckhove 2005: 41-42).

eind4
De Optimaliteitstheorie is ontwikkeld door Prince en Smolensky (1993) en McCarthy en Prince (1993). Voor een overzicht, zie Kager (1999).

eind5
De hier gepresenteerde analyse is in feite iets te eenvoudig. Onder meer Booij (1995:2002) stelt vast dat er een asymmetrie bestaat tussen voor- en achtervoegsels: ‘cohering en non-cohering affixes’ Prefixen zijn in het Noord-Nederlands niet samenklevend: onteren /ɔnt+eːr+ən/ [ɔnt.ʔeː.rən]. Suffixen daarentegen (behalve -achtig en een paar andere, consonantinitiële, suffixen) zijn wel samenklevend: bozig /boːz+əɣ/ [boːzəx] *[boːsʔəx]. Dit kan worden opgelost door de beperking Gelijkrichting (Alignment) op te splitsen in twee verschillende condities: Gelijkrichting aan de linkerzijde (Gelijkrichting-L) en gelijkrichting aan de rechterzijde (Gelijkrichting-R). De rangorde van condities voor het Noord-Nederlands is nu: Gelijkrichting-L ‘ Aanslag ’ Gelijkrichting-R, en voor het Zuid-Nederlands: Aanslag ’ Gelijkrichting-L, Gelijkrichting-R (omdat in de OT condities taaluniverseel zijn (maar niet hun rangschikking), moeten we aannemen dat Gelijkrichting-L en Gelijkrichting-R ook voor het Zuid-Nederlands als aparte condities bestaan).

eind6
Dit ondanks het feit dat de winnende kandidaat twee maal de lager gerangschikte beperking Gelijkrichting schendt. Echter, in OT doen lager gerangschikte condities er niet toe als er al een verschil is in het aantal schendingen voor de kandidaten op een hoger niveau: dan wordt de keuze tussen de kandidaten op het hogere niveau beslist. Om deze reden is, in overeenstemming met de gebruikelijke notatie, in de tableaus de achtergrond van de vakjes aan de rechterkant donker gemaakt, zoals in tableau 3 de vakjes onder ‘Gelijkrichting’ en in tableau 4 de vakjes onder ‘Aanslag’.

eind7
In het onder de Franse kroon staande graafschap Vlaanderen stonden grote delen van de bevolking vanaf de vroege middeleeuwen (twaalfde eeuw) langdurig in intensief taalcontact met het Frans. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Brabant spraken behalve de adel en de geestelijkheid, ook grote delen van de burgerij (in steden als Ieper, Kortrijk, Brugge) er Frans of waren zelfs Franstalig. Veranderingen die diep ingrijpen in de organisatie van een taal nemen doorgaans veel tijd in beslag. Het is niet verwonderlijk dat de beschreven verschijnselen in het (West-)Vlaams het meest uitgesproken zijn, omdat in het gebied van het graafschap Vlaanderen het contact het meest intensief en langdurig is geweest.
eind8
Het Luxemburgs/Lëtzebuergesch heeft eenzelfde eigenschap gemeen met het Zuid-Nederlands: het niet respecteren van morfeemgrenzen bij syllabificatie. Het onderscheidt zich hierin van de andere Moezelfrankische dialecten (Gilles 2006). Dit verschil kan op dezelfde wijze worden verkaard: langdurig intensief taalcontact met het Frans. De andere Moezelfrankische dialecten hebben - evenals het Noord-Nederlands - in veel minder nauw contact met het Frans gestaan (Luc de Grauw, persoonlijke mededeling).

eind9
In het Frans is deletie van andere klinkers dan sjwa uitsluitend mogelijk in drie woorden, te weten in si ‘índien’, tu ‘jij’ en het vrouwelijke bepaald lidwoord la.
eind10
De sjwa's in het Frans zijn het gevolg van een historisch proces van reductie van onbeklemtoonde klinkers tot sjwa onder de invloed van het Frankische superstraat. Dit proces is echter al zeer lang niet meer productief.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 20 augustus 2006

  • 21 augustus 2006

  • 22 augustus 2006

  • 23 augustus 2006

  • 24 augustus 2006

  • 25 augustus 2006

  • 26 augustus 2006


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Roland Noske


landen

  • over Frankrijk


taalkunde

  • Klanken (fonologie)