Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Geestelijke en wereldlijke Liederen en Spreuken uit Brugge (vroege 16de eeuw?)' (1996)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.32 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Willy L. Braekman



Genre

poëzie

Subgenre

artikel
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Geestelijke en wereldlijke Liederen en Spreuken uit Brugge (vroege 16de eeuw?)'

(1996)–Anoniem Liedbundel van Kateline Winkelmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 109]
[p. 109]

Geestelijke en wereldlijke Liederen en Spreuken uit Brugge (vroege 16de eeuw?)

door Willy L. Braekman

In het stadsarchief te Brugge wordt een klein handschrift bewaard (hs. 29) met een verzameling Nederlandse en Franse liederen alsook een aantal moraliserende dicta in het Nederlands.Ga naar voetnoot1 Te oordelen naar de schriftsoort werd het geschreven in de eerste helft van de zestiende eeuw.

In de periode 1540-1550 was het in het bezit van een zekere Kateline Winkelmans. Dit blijkt uit een aantekening op het schutblad vooraan en achteraan: ‘dese liure apertent a Kateline Winkelmans, qui le treuue et qui le tent allu en sera de ... cely content’. Dezelfde persoon heeft bovendien op fol. 14v een pachtcontract toegevoegd voor een weide gelegen te Koolkerke. Deze acte is gedateerd 1546 en gelocalizeerd ‘te blommendale’.Ga naar voetnoot2 Dit toponiem komt voor als naam van een heerlijkheid te Beernem en van twee hofsteden, de ene te Sint-Andries, de andere bij Fort Lapin te Koolkerke.Ga naar voetnoot3 Aangezien de weide waarvan sprake in het contract, te Koolkerke gelegen is, lijkt het zeer waarschijnlijk dat Kateline Winkelmans ca. 1540-50 in de laatstgenoemde gemeente op het hof Bloemendaal woonde.

De hand die zich op het schutblad de eigenares van het handschrift noemt, is verschillend van die welke het pachtcontract heeft geschreven. Toch noemen beiden zich ‘Kateline Winckelmans’. Gaat het om één en dezelfde persoon? Het lijkt waarschijnlijk, maar honderd percent zeker is dat natuurlijk niet.

Het grootste gedeelte van het handschrift werd geschreven door dezelfde hand die op het schutblad meedeelt dat het hs. aan Kateline Winkelmans toebehoort. Het lijkt mij waarschijnlijk dat het pachtcontract door Kateline zelf werd geschreven, maar dat de liederen en andere teksten, de eigendomsnotitie op het schutblad incluis, werden geschreven door een anonieme amanuensis, een scribent(e), die dit werk misschien in opdracht van Kateline heeft uitgevoerd.

Hierbij valt nog op te merken dat deze hand niet erg vertrouwd lijkt geweest te zijn met het Nederlands. De vele corrupte plaatsen, de soms

[pagina 110]
[p. 110]

onjuiste scheiding van verzen en van samenstellingen in hun samenstellende delen, heel ongewone spellingsvormen, geven de indruk dat de scribent(e) moeite had met het Nederlands en zelfs hier en daar niet goed begreep wat hij/zij schreef.

Beschrijving van het handschrift

Het papieren handschrift (afmet.: 13 × 9,5 cm) is opgebouwd uit vijf katernen. Op fol. 10 komt een watermerk voor dat echter helemaal op de rand van het blad staat en onvolledig is. Het stelt een schenkkan met voet voor, maar is te fragmentair om enige dateringswaarde te hebben.

Het eerste ‘katern’ bestaat uit één gevouwen blad (fol. 1-2); het tweede telde eens acht bladen, maar van de twee middelste (d.i. tussen de huidige fol. 6 en 7)Ga naar voetnoot4 is de helft weggescheurd (fol. 3-8). Het derde katern is volledig: 8 bladen (fol. 9-16). Katern 4 bestaat uit één gevouwen blad (fol. 17-18). Het vijfde en laatste telde ooit zes bladen maar de laatste twee ontbreken (fol 19-22). De opbouwformule is dus:Ga naar voetnoot5 I + IV (- 2) + IV + I + III (- 2).

In totaal zijn er nu dus in dit handschriftje nog 22 met potlood in deze eeuw genummerde bladen. Hiervan zijn fol. 6v, 7r, 17v, 18, 21v en 22v blanco. Het is waarschijnlijk dat ook de nu ontbrekende folio's alle onbeschreven waren.

Het manuscript steekt nog in zijn originele slappe perkamenten band met flap. Het werd, op fol. 19-20 na, volledig geschreven door eenzelfde anonieme hand. De tweede hand, d.i. die van fol. 19-20, is wellicht die van een zekere Amelry, een naam die op het einde van de door hem (haar?) geschreven tekst aangetroffen wordt.

De inhoud van dit handschrift bestaat uit twaalf Nederlandse en twee Franse liederen (nr. 5 en 14). Ze volgen hierna, samen met de Nederlandse zeven geestelijke (nr. 1, 7, 8, 9, 10, 11 en 12) en vijf wereldlijke (nr. 2, 3, 4, 6 en 15), waaronder drie historische. Verder zijn er nog acht moraliserende spreuken op rijm (gegroepeerd in nr. 13) en een culinair recept in proza. Ook die worden hierna uitgegeven. Op te merken hierbij valt dat de rijmteksten soms als proza geschreven werden.

Uit deze kleine maar boeiende verzameling werden drie liederen en enkele spreuken een paar jaar geleden gedrukt,Ga naar voetnoot6 maar verder heeft dit

[pagina 111]
[p. 111]

handschriftje nog geen aandacht gekregen. Toch komen de liederen (en de spreuken of dicta), op twee wereldlijke na, alleen hier voor.

Het geestelijk lied waarmee de verzameling begint (nr. 1) komt ook voor in verscheidene zestiende-eeuwse gedrukte liedboeken.Ga naar voetnoot7 Het oudste daarvan is Een devoot ende profitelyck boecxken, inhoudende veel ghestelijke Liedekens ende Leysenen... (S. Cock, Antwerpen, 1539), waarvan een herdruk door D.F. Scheurleer werd bezorgd.Ga naar voetnoot8

De twee wereldlijke liederen (nrs. 3 en 4) komen, met enkele varianten maar ook met een aantal belangrijke verschillen, voor in het beroemde Antwerps LiedboekGa naar voetnoot9 - verder AL genoemd - dat in de Scheldestad door Jan Roulans in 1544 op de markt gebracht werd: Een schoon Liedekens-Boeck in den welcken ghy vinden sult Veelderhande liedekens, oude ende nyeuwe ....Ga naar voetnoot10

Het is bekend dat sommige van de door Roulans gedrukte liederen dateren uit het einde van de middeleeuwen. Dit is het geval voor het door hem gedrukte lied nr. 4 uit het Brugse hs., maar ook het niet in het Antwerps liedboek voorkomende nr. 6 lijkt nog in de middeleeuwen thuis te horen. Beide teksten refereren aan historische gebeurtenissen uit de late vijftiende eeuw die verband houden met de moeilijkheden van Maximiliaan van Oostenrijk in de Nederlanden.

Functie van het bundeltje

Tenslotte blijft nog de vraag hoe deze - en andere gelijkaardige - liederen werden gebruikt, wat hun functie was.

[pagina 112]
[p. 112]

In een onderzoek dat hij aan de functie van de geestelijke lyriek heeft gewijd, komt A.M.J. Van Buuren tot een aantal conclusies die bijzonder goed ook op het Brugse bundeltje van toepassing lijken.Ga naar voetnoot11 Zo vindt hij het opvallend dat de codices met geestelijke liederen, die in alle geval aanvankelijk aan privé-personen hebben toebehoord, nooit muzieknotaties bevatten en ook niet steeds wijsaanduidingen. Hij suggereert dat ze in de eerste plaats als persoonlijke meditatie waren bedoeld, in stilte werden gelezen en bemediteerd of ten hoogste ‘inwendig werden gezongen’.Ga naar voetnoot12

Het gaat dus ook bij het Brugse hs. om een privé-verzameling van gemengd, d.i. geestelijk-profaan karakter.

Vermeldenswaard is ook zijn opmerking over het uiterlijk van de liederenhandschriften: het kleine formaat, de opmaak, de gehele uitvoering wijzen op privé-gebruik. De bundeltjes, zo lijkt het, waren bestemd om door één persoon gelezen te worden, zelfs wanneer ze eigendom waren of later werden van een kloostergemeenschap.

Het heeft er verder, zo toont hij aan, ‘alle schijn van dat we de hss. uitsluitend in vrouwengemeenschappen moeten situeren’.Ga naar voetnoot13 Of dit ook voor het Brugse manuscript het geval is, weten we niet: het kan niet worden bewezen maar evenmin uitgesloten, zeker niet in het licht van de Van Buurens zoëven aangehaalde conclusie. Blijft dan eventueel de vraag welke Brugse gemeenschap dit kan geweest zijn. Op het stadsarchief, waar het handschrift nu een onderkomen heeft gevonden, is niet bekend tot welk fonds het oorspronkelijk behoord heeft. Dit is jammer, daar dit eventueel nadere precisering in dit verband mogelijk gemaakt zou hebben.

Wat er ook van zij, zoveel is wel zeker: de in origine zonder twijfel nog laatmiddeleeuwse lyriek, die we hierna laten volgen, verdient zeker voor verder onderzoek algemeen toegankelijk te worden gemaakt.

Nota bij de teksttranscriptie

De tekst van de liederen staat in het hs. soms als doorlopend proza geschreven. De vermoedelijke versstructuur werd door mij stilzwijgend hersteld.

De interpunctie, het gebruik van hoofdletters bij het begin van elk vers en bij eigennamen, het gebruik van i voor j, ii voor ij, v voor u of w en w voor uu of v (en omgekeerd) werd conform gemaakt met het hedendaags gebruik. Hetzelfde is met veel terughoudendheid gebeurd bij het aaneenschrijven van de samenstellingen.

[pagina 113]
[p. 113]

Afkortingen werden opgelost en cursief gezet. De nummering van de teksten en van de verzen binnen elk lied is door mij aangebracht. Wat in het hs. niet voorkomt maar door mij is toegevoegd, staat tussen vierkante haakjes.

(fol. 1r-2r) [1. Geestelijk lied.]

 
Had ic vloghels als een [arent grijs],Ga naar voetnoot1
 
Ick soude so hoghe vlieghen,
 
Daer boven [in] dat paradies,Ga naar voetnoot3
 
Tot minen soete[n] lieve.
 
 
5[regelnummer]
Dan soude ic segghen: Vader mijn,
 
Als wanneer sulde mi halen,Ga naar voetnoot6
 
Uut desen allenden op aertrijc,
 
In uwen hoochsten salen?
 
 
 
Waer is die dochter van Syoen?Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ick wilse vrolic maken,
 
Ick wil u een bootscap doen,Ga naar voetnoot11
 
Van also hoghen saken.
 
 
 
Die hoochste in der minnen,
 
Dat is Jhesus, Marien sone.
15[regelnummer]
God laten ons ghewinnen,
 
Hier boven in den throine.Ga naar voetnoot16
 
 
 
[Dat h]emelrijc ende aertrijc,
 
[N]oyt man en cost ghebruyken,Ga naar voetnoot18
 
[Dat] sal een suver maghet reyn,
20[regelnummer]
In haren lichaem sluyten.Ga naar voetnoot20
 
 
 
Die donckernis es ons verclaert,Ga naar voetnoot21
 
Dat licht is ons ghebleven,Ga naar voetnoot22
 
Een maghet heeft een kint gheb[a]ert,
 
Dat mach wel wonder wesen.
 
 
25[regelnummer]
Dat kint was teer ende cranc,
 
Een maghet moestet voeden,
 
Tes recht dat wi hem weten danc,
 
[V]an synder grooter oetmoeden.Ga naar voetnoot28
 
 
 
[He]er Jesus kerst, wat hebdi gemeint,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
[Wi] souden u gaerne vraghen,
[pagina 114]
[p. 114]
 
[Dat g]hi hier dus ligt en weynt,
 
[Ghi sy]t so out van daghen.Ga naar voetnoot32
 
 
 
Dat dus wel viel ende was ongeree[t],Ga naar voetnoot33
 
Dat moghen wi nu ghebruyken,
35[regelnummer]
Dat Ad[a]m in den appel beet,
 
Dat dude den hemel tughen.Ga naar voetnoot36
 
 
 
O moeder Gods van hemelrycke,
 
Conin[ginne] in den throne,
 
Bidt voor ons allen in ae[rtr]yc,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Marien haren sone.Ga naar voetnoot40
 
 
 
Dat wi daer boven moeten,
 
Daer die inghelen vrolyc singhen,
 
Tende uwen kinde groeten,Ga naar voetnoot43
 
Dat wil ons God ghehinghen.Ga naar voetnoot44
 
 
 
Amen.

Dit lied drukt een diep verlangen uit van een devote ziel om ‘desen allenden op aertriic’ te ontvluchten en als een vogel zo vrij naar de hemel op te wieken. De menswording van Jezus voedt in ons de hoop, zeker met de voorspraak van Maria, om eens in het hemels paradijs haar Zoon van aanzicht tot aanzicht te mogen aanschouwen.

(fol. 2v-3r) [2. Wachterlied.]

 
Et waren twee ghesesterkins,Ga naar voetnoot1
 
Ende beede van vertyen jaren,Ga naar voetnoot2
 
Sy zouden te samen om roosen gaen,
 
Al in myn heeren bogaerde.
 
 
5[regelnummer]
O susterkin, seyse, susterkin,
 
Hoe sullen wy roosen ghecryghen?
 
Vernamet myns heeren wachterkin,
 
Ons heerken dat sou daer bliven!Ga naar voetnoot8
 
 
 
O suster, wy sullen gaen by nachte,
10[regelnummer]
Myn heere licht hoegher up zijn casteel,
 
Die wachter slaept zoe vaste,
 
[..............................]
[pagina 115]
[p. 115]
 
Als zou in die bogaert quam,Ga naar voetnoot13
 
Dat vernamen mins heeren honden.
15[regelnummer]
Die honden biesen ten hovewaert in,Ga naar voetnoot15
 
Die wachter blyes synnen horne.
 
 
 
O wachterkin, seyse, wachterkin,
 
En blaest niet zoe zeere,
 
Leydet myn vour myn vaders hof,
20[regelnummer]
Om rosen en commic nyet meere, niet meere.
 
 
 
Vor hu vaders of daer en comdy niet,
 
Daer en comdy niimmermeere,
 
Die einen slapen in die aerme van my,
 
Die schonste by mynnen heere.
 
 
25[regelnummer]
Wachterkin, sey[s]e, wachterkin,
 
En sprect daer of niet meere,
 
Hof icker de minnen mantel hof,Ga naar voetnoot27
 
Ic spronghe in die reviere.
 
 
 
En sou de haeren mantel hof:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Sy spronck in die reviere,
 
Daer vonse haer ander ghesesterken,Ga naar voetnoot31
 
Een maghdeken goedertieren.
 
 
 
Amen.

Zoals dat bij liederen in dialoogvorm in het algemeen steeds het geval is, worden ook middeleeuwse wachterliederen gekarakteriseerd door een sterk dramatische inslag.

Gewoonlijk verstaat men onder wachterliederen een romantisch verhaal van de nachtelijke samenkomst van twee gelieven die - zoals in de aubade of alba - door het aanbreken van de dag vroegtijdig wordt afgebroken. De morgen breekt aan en de nachtwachter, die op de hoogte is van de geheime samenkomst, blaast op zijn horen of zingt een lied om de minnaar erop attent te maken dat het de hoogste tijd is om zijn liefje te verlaten.Ga naar voetnoot14

Het hierboven gedrukte ‘wachterlied’ is van een gans andere aard en blijkt daardoor wel heel origineel. Ook hier speelt de wachter een grote

[pagina 116]
[p. 116]

rol, wat het gebruik van de naam ‘wachterlied’ rechtvaardigt. Zijn rol is hier echter totaal verschillend. Van een vrijend koppel dat door hem dient gewaarschuwd te worden omdat het dag wordt is hier geen sprake. De wachter heeft het op de eer van een ‘maghedeken’ gemunt en om zijn boos opzet ten uitvoer te brengen maakt hij gebruik van chantage.

Twee jonge meisjes van veertien jaar - een tweeling of betekent ‘gesesterkiins’ hier alleen jonge meisjes (?) - willen rozen gaan plukken in de ‘bogaerde’ van ‘mijn heeren’. Het ene wijst het andere op het gevaar: indien ‘myns heeren wachterkin’ ons betrapt, zegt ze, dan zullen we er ‘ons heerken’, onze eer bij inschieten. Met ‘heer’ wordt hier niet alleen bedoeld dat ze als dieveggen hun goede naam zouden verspillen. Uit de zesde en voorlaatste strofen van het lied blijkt dat met ‘heer’ in de eerste plaats hun maagdelijkheid wordt bedoeld. Als ze ontdekt worden, riskeren ze hun onschuld te verliezen.

Het andere meisje wuift deze waarschuwing weg. Ze zullen hun voorzorgen nemen om niet betrapt te worden. Daartoe zullen ze hun plan 's nachts uitvoeren. Dan slaapt de meester van het domein immers ‘hoeghe up zyn casteel’ en ook de wachter zal dan wel ingedommeld zijn. Wanneer beiden echter in de rozengaard komen, blijken ze zonder de honden gerekend te hebben: die slaan aan het blaffen, de wachter ontwaakt en blaast op zijn horen.

Eén van de twee meisjes (het andere ontsnapte blijkbaar) wordt door de wachter gegrepen. Ze vraagt hem voor haar ‘vaders hof’ gebracht te worden en belooft nooit meer rozen te komen plukken. Maar de wachter heeft andere plannen met haar en zijn meester trouwens ook, zegt hij. De mooiste meisjes die ze in de ‘bogaerde’ betrappen, moeten naar bed met de heer, de minder mooie ‘slapen in die aerme van my’.

De meester en de wachter hebben dus duidelijk op dit stuk een onderlinge afspraak. Wanneer het gevangen meisje dat hoort, dreigt ze ermee in de rivier te springen en zich te verdrinken, liever dan haar eer te moeten verliezen. Ze voert dit dreigement ook uit en wordt daar later dood aangetroffen door het plots weer opgedoken ‘ander ghesesterken’.

Dit aardig werelds lied is ontroerend in zijn eenvoud en soberheid met een tragische, dramatische spankracht.

(fol. 3v-4v) 3. Een nieu liet.

 
Schoon lief, wat mach hu baten,Ga naar voetnoot1
 
Dat ghij my dus persequeirt?Ga naar voetnoot2
 
Up hu stont myn verlaten,
 
Maer, lacen, ic ben gherefuseirt!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Hu amo[r]uesich wezen,Ga naar voetnoot5
[pagina 117]
[p. 117]
 
En hebt ghij my ghenesen.Ga naar voetnoot6
 
Hoe zout ghij my ghenesen,
 
Alst hu herte nyet en meent?Ga naar voetnoot8
 
 
 
Naer blijtschap moet ic trueren,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dies sijn myn oochskins al en trae[n],Ga naar voetnoot10
 
Ic ben soo vul dolueren,Ga naar voetnoot11
 
Want ontrauwe es myn ghedae[n].Ga naar voetnoot12
 
Hoe cont ghy, lief, ghedoghen,
 
Dat daghelicx myn herte weent,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Hoe muechdy vrienscap tooghen,
 
Alst hu herte nyet en meent?
 
 
 
Ic mach myn selven wel aten,
 
Dat ic hu, lief, noyt en ansach,Ga naar voetnoot18
 
Myn claghen en mach my niet baten,
20[regelnummer]
Want sou die mijn te trossten plach,Ga naar voetnoot20
 
Die doet myn herte breken,
 
Dat sou dus blyft op my versteent,Ga naar voetnoot22
 
Hoe waer can den mont ghespreken,Ga naar voetnoot23
 
Alst herte niet en meent?
 
 
25[regelnummer]
Waer sal ick nu belenden,
 
Myn lyden dat es swaer,
 
Hu liefde die wil my schenden,Ga naar voetnoot27
 
Dat gaet myn jonghe herte naer.Ga naar voetnoot28
 
Dus moet ic druckich leven,
30[regelnummer]
Dat ghy my altyts verbeent,Ga naar voetnoot30
 
Hoe sout ghy my troost gheven,Ga naar voetnoot31
 
Alst hu herte niet en meent?Ga naar voetnoot32
 
 
 
Hadt ghij my niet eens troost gegheven,Ga naar voetnoot33
 
So en haddic mi niet betrautGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Al in hu liefde te leven,
 
Het welcke my nu beraut,
 
Want ic hu doe niet en kende,Ga naar voetnoot37
 
Alzoo verhart ende soo versteent,Ga naar voetnoot38
[pagina 118]
[p. 118]
 
Dat ghy my liefde toocht uutwende,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Als hu herte niet en meent.Ga naar voetnoot40
 
 
 
Princesselecke vrouwe,
 
Waeromme zydy aldus ghesint,
 
Als dat ghy set hu betrauwen,Ga naar voetnoot43
 
Tot een andere die ghy bemint,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ende [l]aet my in drucke bliven,Ga naar voetnoot45
 
Ryck god, hoe blevic nu verbeent,Ga naar voetnoot46
 
Ey lacen, ghy cont bedriven,
 
Dat [hu] hert niet en meent.Ga naar voetnoot48
 
 
 
Amen.

Dit werelds liefdeslied komt zogoed als letterlijk voor in het Antwerps Liedboek (AL).Ga naar voetnoot15 Het werd onlangs door A. Dewitte (DW) uit het Brugse handschrift gedrukt, zonder verwijzing naar AL.Ga naar voetnoot16 Het heeft een structuur die sterk doet denken aan het refrein, wegens de stokregel en de Prince (hier Princesse) die in de laatste strofe wordt toegesproken.Ga naar voetnoot17

Een afgewezen minnaar betreurt de valsheid van zijn geliefde. Hoe kon je vriendschap voor mij veinzen, vraagt hij haar, ‘alst hu herte nyet en meent?’ en je al de tijd in feite op iemand anders verliefd was? Hoe kon je zo ‘verhart ende versteent’ zijn in je binnenste en toch tegelijkertijd ‘uutwende’ mij doen geloven dat je mij liefhad?

(fol. 5r-6r) 4. Een nijeu liedeken.

 
Margrietken, ghij sijt so huepschen dier,Ga naar voetnoot1
 
Ghij hebter twee bruijn oochkens,
 
Die ic geerne aensien, reijn vrouwelic di[er],Ga naar voetnoot3
 
Sout ghij niet willen sceyden eer lanc,
5[regelnummer]
In de crijch sal ic u liden, scoon lief, ist uwe dan[c].Ga naar voetnoot5
[pagina 119]
[p. 119]
 
Al in den crijch daer wil ic sijn,
 
Wie sienner de vrome lansknechten, wij!Ga naar voetnoot7
 
Reyn vrouwelic fijn, al ond[er] die blauwe land[o]uweGa naar voetnoot8
 
[Vor]waer daer is gebrec van vrouwen [daar],Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Scoon lief had ic u daer!Ga naar voetnoot10
 
 
 
Margrietken, woudij met my gaen,
 
Ic soude u leyen al voor Trouwaen,Ga naar voetnoot12
 
Reyn vrouwelijck graen,
 
Daer sullen de lansknechten neven u staen,
15[regelnummer]
Sen sullen u, scoon lief, tot geender noot afgaen!Ga naar voetnoot15
 
 
 
Al voor Trouwaen daer is groos [vechten],Ga naar voetnoot16
 
Men slater dye vrome lansknechten,Ga naar voetnoot17
 
Cleyn ende groot, te voet en ooc te peerde,
 
Gaet me, scoon lief, rijet uwer verden,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Laet mj met u reen.Ga naar voetnoot20
 
 
 
Margrietken, wout ghij met my,Ga naar voetnoot21
 
Ic wou met dy,
 
Veel voorder soudic met u gaen, begerdes op my.
 
So gaet hem af ende blift my [bi]Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Tis al verloren wat ic doe, scoon lief, om dy.Ga naar voetnoot21-25
 
 
 
Maergrietken, woudt ghi so wel als ick,Ga naar voetnoot26
 
Ghetrouwe bleef ic tot den laetsten snick,Ga naar voetnoot27
 
Ic en sach myn daghe noyt frayder quic,Ga naar voetnoot28
 
Sodt ghy nyet erzien uwen sticken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Schoon lyef, also wel als ick?Ga naar voetnoot26-30
[pagina 120]
[p. 120]
 
Maer d[i]e er dat lyedeken heeft ghedy[cht],Ga naar voetnoot31
 
Syn herteken dat truerde lycht,
 
Vry niet en swicht.Ga naar voetnoot33
 
Quae nyders dye houden hem in die pyn,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Daerom dar hise derven moet, dat vrouken fyn.Ga naar voetnoot31-35
 
 
 
Maer die dat lyedeken, eerstmael sanck,
 
Dat was een ruterken uut West lant,Ga naar voetnoot37
 
Vry ende vranck,
 
Sijn leven dat viel hem veil te lanck,
40[regelnummer]
Daerom dat hyse derven moet teghen sinen danck.Ga naar voetnoot39-40Ga naar voetnoot40
 
 
 
AmenGa naar voetnoot*

Dit liefdeslied komt ook in het hierboven genoemde liedboek voor en wel in twee versies,Ga naar voetnoot18 die we in de voetnoten respectievelijk AL1 en AL2 genoemd hebben. De titel is in beide dezelfde als in ons Brugs handschrift. Dit lied werd eveneens door Dewitte gedruktGa naar voetnoot19 maar weer zonder referentie naar het AL. Zoals in de voetnoten wordt aangegeven, zijn er in Het AL substantiële verschillen tussen beide versies. De tekst uit het Brugse handschrift sluit sterk aan bij versie AL1.

Dit lied is een dialoog tussen een ‘lansknecht’ die - zoals uit de voorlaatste strofe blijkt - afkomstig is ‘uut west lant’ en een zeker Margrietken, een meisje van wie niet wordt gezegd waar ze vandaan komt of thuis hoort. Het ‘ruterken’ probeert haar te overhalen om haar liefje de bons te geven en met hem mee te gaan en zijn avontuurlijk soldatenleven te delen. Maar Margrietken laat zich niet overhalen. De minzieke landsknecht blijft treurend achter, hij voelt zich zo beroerd dat hij wenst dood te gaan.

[pagina 121]
[p. 121]

Het lied heeft een historische context. De landsknecht wil met Margriete naar de stad Trouwaen of Terwaen,Ga naar voetnoot20 waar hevig gevochten wordt en waar - zo heet het, allicht niet zonder enige overdrijving - men ‘die vrome lantsknechten al doot’ slaat.

In juli 1478 was tussen Maximiliaan van Oostenrijk die het jaar te voren Maria van Bourgondië, de dochter van Karel de Stoute, had gehuwd, en de Franse koning Lodewijk XI een wapenstilstand gesloten. Die was slechts voor één jaar geldig. Tegen het einde ervan trok Maximiliaan met een leger van 22.000 Vlaamse en Duitse landsknechtenGa naar voetnoot21 naar Thérouanne, Trouwaen of Terwaan. Door de bezetting van deze stad hoopte hij een beslissende veldslag met de Fransen uit te lokken. Weldra snelde dan ook een Frans leger, met aan het hoofd de Heer van Crèvecoeur, de stad te hulp. Het beleg werd opgeheven en op 7 augustus 1479 had de slag van Blangy of van Guinegate plaats.Ga naar voetnoot22

Onder Karel V duurden de gevechten om en rond Terwaan voort, zodat het moeilijk is - zoniet onmogelijk - een precieze datum voor het lied te geven.Ga naar voetnoot23

In de titel wordt het lied ‘nijeu’ genoemd. Over het gebruik van dit adjectief in het AL heeft men de mening uitgesproken dat voor Jan Roulans ‘de grens tussen “oudt” en “nyeu” in de periode van 1510 tot ca. 1525 lag’.Ga naar voetnoot24 Liederen van voor 1510 zou hij ‘oudt’ genoemd hebben.Ga naar voetnoot25 Of dit ook in het geval van het bovenstaand lied van toepassing is en ons lied dus aan een gebeurtenis van na 1510 zou refereren, blijft een mogelijkheid die moeilijk kan bewezen of terzijde geschoven worden. Indien de auteur van lied 6 dezelfde is als die van lied 4, wat niet onmogelijk is, lijkt de referentie naar de Engelse koning aldaar een mogelijke aanwijzing voor een oudere datum.

[pagina 122]
[p. 122]

Na dit lied volgt op fol. 6r nog de volgende aansporing:

 
Laet oe[n]s met herten reene
 
Loven dat zoete kindeken.

Fol. 6v en 7r zijn blanco. Op 7v staat een Frans werelds gedicht van drie strofen met elk vier verzen:Ga naar voetnoot26

(fol. 7v) [5. Frans liefdesgedicht]

 
Jay mis mon cuer en ung lieu
 
Seullement sy tres par sontGa naar voetnoot2
 
Que je ne puis sortir
 
Mais non obstant, je layme leallement.
 
 
5[regelnummer]
Mon belle amij vuelles a moy parlerGa naar voetnoot5
 
Je noseroye de puer des mesdisans
 
Car a votre avys yl y a trot de gensGa naar voetnoot7
 
Mait non obstant, je layme leallement.Ga naar voetnoot8
 
 
 
Helas, helas adieu, helas adieu
10[regelnummer]
Mes jamours, de partir, de partir convient,
 
Car je noiseroie de puer de mesdisans,Ga naar voetnoot27
 
Mes non obstant, je layme lealement.Ga naar voetnoot12

Dit lijkt een ontwerp voor een driestrofig liefdesgedicht, zeer onregelmatig en onàf van verzen met ongelijke lengte, een ongelijk aantal versregels en een stereotiepe inhoud.

(fol. 8r-9r) [6. Historielied.]

 
Verhuecht ghi, blide van zynnen,Ga naar voetnoot1
 
Die onsen princen bemynne[n],
 
En sinder vrauwe wailant,Ga naar voetnoot3
 
Den Inghelsche conync mede,
5[regelnummer]
Want hy heeft paijs en vrede
 
Ghewon[n]en in Ingghelant.
 
 
 
Hoe mach men mer bemynnen,
[pagina 123]
[p. 123]
 
Den prince Wart beet u synnen,Ga naar voetnoot8
 
Soet ons es cort bekent.
10[regelnummer]
Met hem waerre[n] wi in liden,
 
[............................]Ga naar voetnoot11
 
Binnen der stede van Ghent.
 
 
 
Die coninc van den dieren,
 
En heeft niet willen vieren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Des Gode die hem in sant,
 
Sijn Verwenych heeft hi verscleghen,Ga naar voetnoot16
 
Sijn volc heeft hy verdreven,Ga naar voetnoot17
 
Ende alle ghewapender hant.
 
 
 
Met desen bl[i]der maren,
20[regelnummer]
Soo sant ons prince erbaer,
 
Sijn bode al binnen Ghent.
 
Solaes dedi meren,Ga naar voetnoot22
 
Te batementen ende te vieren,Ga naar voetnoot23
 
Tes menich mensche bekent.
 
 
25[regelnummer]
Alle landen wilt verbliden,
 
Want ghi m[e]uch gaen en ride[n]Ga naar voetnoot26
 
Te water ende toter zee.
 
Dien conync es so machtich,
 
Ons prince so crachtich:
30[regelnummer]
Hij en achter niet up een syre.Ga naar voetnoot30
 
 
 
Den coninc van Vrankerike,
 
Dinc dat ghi lacht in selike,Ga naar voetnoot32
 
Alsoe ons lanc heeft gestaen.Ga naar voetnoot33
 
Ons prynce es vol heere,
35[regelnummer]
Hij hoopt ghi sult bekeere,
 
God laet hy tbest angaen.Ga naar voetnoot36
 
 
 
Laet ons int ghemene,
 
Jhesus van Nazarene
 
Loven met herten ende met zinne,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dat hij ons pays verleene,
 
En meerynghe int ghemene,
 
Dat biddic der coneghynne.Ga naar voetnoot42
[pagina 124]
[p. 124]
 
Die dit liedekin dichte,Ga naar voetnoot43
 
Zeere sober was syn ghescichte.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Maer jonste dinc hem doenGa naar voetnoot45
 
Elc wilt ten besten keeren,Ga naar voetnoot46
 
Al doenden mach men leeren,
 
Sinen namen es Simoen.

Dit is een bijzonder interessant lied met een achtergrond die duidelijk historisch is. Jammer genoeg is de tekst van enkele strofen zo corrupt tot ons gekomen dat wellicht vooral daardoor een precieze duiding niet meer mogelijk is.

Wel kan men als zeker aannemen dat de inhoud in de late vijftiende eeuw moet gesitueerd worden. Men zou zich het historisch kader als volgt kunnen voorstellen.

Wanneer Maximiliaan van Oostenrijk na de dood van Karel de Stoute aan Gent een nieuwe subsidie vraagt, komt de stad in verzet. De leiding ervan neemt Jan van Coppenhole, de secretaris van de Gentse schepenbank. Hij zoekt steun bij Vlaanderens en Maximiliaans grootste vijand, de Franse koning Lodewijk XI. Deze Gentse opstand wordt bloedig door Maximiliaan onderdrukt. Hij roept daartoe zijn vader Frederik III ter hulp. Met twintigduizend Duitse landsknechten belegert hij Gent in 1488, maar na veertig dagen geven ze het beleg op. Het zou nog tot juni 1492 duren vooraleer Gent zich overgaf. Deze nederlaag wordt bezegeld met de Vrede van Cadzand. Talrijke Gentse notabelen worden verbannen of terechtgesteld en de orde wordt door de vreemde huursoldaten bloedig hersteld.

Dit is alleen een hypothese, er zijn er zonder twijfel nog andere mogelijk. Maar alle hebben ze een problematisch karakter gemeen. Want wie bedoeld wordt met ‘onsen prince’, met ‘sinder vrauwe’, met de ‘Inghelsche conync’ - mogelijks Edward IV (1461-83) of één van diens opvolgers, Richard III (1483-85) of Hendrik VII (1485-1509) -, wie ‘prince Wart’ (Edward?) is, welke plaats (?) met ‘Verwenych’ aangeduid wordt, welke slag plaats had, wat de ‘blide mare’ is die de bode naar Gent bracht, op deze en andere vragen moet ik het antwoord schuldig blijven. Bovendien kan men zich afvragen of de laatste twee strofen qua inhoud wel bij dit gedicht horen.

(fol. 9r-v) 7. Een ander.

 
Met also cleene conste,
 
So wast dat God begonste
 
Te trecken dat herte myn.
[pagina 125]
[p. 125]
 
Met also groeter jonsteGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wildi die mynne myn.Ga naar voetnoot5
 
Die viant die dat beletten,Ga naar voetnoot6
 
Ter duecht wil ic my trecken,Ga naar voetnoot7
 
Ten mach niet beter zijn.
 
 
 
Heere God, wat macht my baten,
10[regelnummer]
Dat ic hu hebbe ghelaten,
 
Die my doet leven goet?
 
Ghi en wilt my niet messaken,Ga naar voetnoot12
 
Ghi comt my in den moet.Ga naar voetnoot13
 
Al ben ic hu ontbleven,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ghi en wilt my niet begheven,Ga naar voetnoot15
 
Die minne est diet hu doet.
 
 
 
Ic wil my gaen bekeeren,
 
Toot onsen lieven Heeren,Ga naar voetnoot18
 
Met alle der herten myn,
20[regelnummer]
Ende ic wil hem begheeren,
 
Hi es my al so fijn.
 
Hoe soudic hem mueghen laten?
 
Hi comt my altoos te bate,
 
In mynre meesten pyn.
 
 
25[regelnummer]
Al heeft Hi my ghebeten,Ga naar voetnoot25
 
Hi en heeft my niet ghegheten,Ga naar voetnoot26
 
Die myn dus dolen doet,
 
Dien Heere heeft my bedwanghen,Ga naar voetnoot28
 
[..........................]
30[regelnummer]
Met also zoete bedwanghen.
 
So willen wy myn ontfanghen,
 
Ghelooft zij die Heere groet.Ga naar voetnoot25-32Ga naar voetnoot32
 
 
 
Ic wil den Heere hier boven,
 
Danken ende loven,
35[regelnummer]
Van zieren mijnnen fiin.
 
Myn leven dat was verscoven.Ga naar voetnoot36
 
Hi heeft die ziele myn.
[pagina 126]
[p. 126]
 
[......................]
 
Ghebrocht uut viants hande,
40[regelnummer]
Ten mochte niet argher zyn.

Geestelijk lied. God begon het hart van hem of haar die spreekt tot zich te trekken en zijn liefde voor zich op te eisen. Blijkbaar heeft de ik-persoon deze signalen niet begrepen of niet positief beantwoord. In strofe 2 lezen we immers dat de spreker God de rug heeft toegekeerd, maar Hij heeft hem daarom niet in de steek gelaten. In strofe 3 en volgende neemt de ik-persoon zich voor zich voortaan geheel aan God te wijden. Hij/zij dankt Hem omdat Hij zijn/haar ziel uit de klauwen van de duivel heeft gered.

(fol. 9v-10v) 8. Een ander.

 
In duechden leven es goet raet,
 
Al dincket ons te doene quaet,Ga naar voetnoot2
 
Om dat wijs selden pleghen.Ga naar voetnoot3
 
Wie int bedwanc van sonden staet,
5[regelnummer]
Ende in tijts niet en souct den raet,
 
Zij sullen hem verweghen,Ga naar voetnoot6
 
[.........................]Ga naar voetnoot7
 
 
 
So wie altoos die sonden vliet,
 
Hem es seker wel ghesciet,
10[regelnummer]
Als my mynne wroughen.Ga naar voetnoot10
 
Heere God die alle dinc bediet,Ga naar voetnoot11
 
Wilt my verleene[n] ende anders niet,Ga naar voetnoot12
 
Dat my moete voughen,Ga naar voetnoot13
 
Naer hu ghenoughen
 
 
15[regelnummer]
Ic bevoele mijn leven cranc,Ga naar voetnoot15
 
Nochtan om der natuere danc,Ga naar voetnoot16
 
My selven ic meest gheve,Ga naar voetnoot17
 
In werde niet dan mes ende stanc,Ga naar voetnoot18
 
Ende spisen der woorme eer iet lanc,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Met rechte my dat geve,
 
Dat ic van vare beve.
[pagina 127]
[p. 127]
 
Heere God conste ic met herten fijn,Ga naar voetnoot22
 
Leven in der mynnen dijn,
 
Dat waer een goede leere.
25[regelnummer]
Ic duchte uwe nit, dats myn anschyn.Ga naar voetnoot25
 
Rauwe van den sonden myn,Ga naar voetnoot26
 
Verleent myn, lieven Heere,
 
Want ict an hu begheere.
 
 
 
O vrauwe die Gods moeder zijt,
30[regelnummer]
Biit over ons in alre tijt,Ga naar voetnoot30
 
Want ghi zijt dies ghewone,
 
Dat ons na desen eerschen strijt,
 
Hu lieve sone ghebenedijt,
 
Wilt gheven syn anschin scoone,
35[regelnummer]
Te siene tonsen loone.
 
 
 
Amen.

Geestelijk lied. Alhoewel hij/zij vol verlangen is om te ‘leven in der mynnen diin’, wordt de ik-persoon gehinderd door zijn/haar menselijke natuur met al haar onvolmaaktheden. Hij/zij bidt God om vergiffenis voor zijn zonden en roept ook de machtige voorspraak in van Maria om ooit, na dit leven, het aanschijn van haar Zoon te mogen aanschouwen.

(fol. 10v-11v) 9. Een ander.

 
Laat ons verteeren vlee[s]chs ende bloet
 
ende houdent in bedwanghe.
 
 
 
Natuere, ghi hebbet wel gheghist,Ga naar voetnoot1
 
Maer wat ghe leert ende wat ghe wijst,Ga naar voetnoot2
 
Dats al om myn bederven,
 
Ghi syghet, et wort yve[r]al ghemyst,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Men moet, natuere, steerven.
 
 
 
Natuere, steerve[n] dat waer hu best,Ga naar voetnoot6
 
Ghi sullet ooc wel vinden int lest,
 
Die tijt die sal noch comen,
 
Ziet dat ghi dese lesse vest,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Soe sal hu noch wel vromen.Ga naar voetnoot10
[pagina 128]
[p. 128]
 
Redenne, ghi hebbet wel geseit,
 
Maer hier es een net also wide ghespreit,
 
Hoe soudich dat ontganghen?Ga naar voetnoot13
 
Des viants laghen die syn so breit,
15[regelnummer]
Hij soude myn voer hanghe[n].Ga naar voetnoot15
 
 
 
Natuere, waeromme sidi versaecht?Ga naar voetnoot16
 
Hi was gheboren van eere maecht,
 
Die levende Gods zone.
 
Hi heeft des viant macht verjaecht,
20[regelnummer]
Dus wyllic doch wesen coene.
 
 
 
Reden, wilt myn leeren dan,
 
Want icx selve niet en can,
 
Hoe soudic die ghenieten?Ga naar voetnoot23
 
Ter weerelt soe nes wijf noch man,
25[regelnummer]
Et en soude hem verdrieten!
 
 
 
Natuere, wildi hu selves hutgaen,
 
Ende des liden doen een vermaen,
 
Dat Christus leet duer wive sc[h]out,Ga naar voetnoot28
 
Ende peinst hoe vele dat ghi hebt mesdaen,
30[regelnummer]
Het sal hu rauwen menichfout.
 
 
 
Die argerment van desen twee,Ga naar voetnoot31
 
Dat vinden daghelicx elc in een,Ga naar voetnoot32
 
God gheve ons sulken zinnen,
 
Dat wij alle, groot ende cleene,
35[regelnummer]
Redene moete ghewinnen.

De bedoeling van dit ‘argerment’ tussen ‘Natuere’ en ‘Redenne’ wordt duidelijk aangegeven in het motto of de wijsopgave die aan de beginstrofe van het debat voorafgaat: laat ons het lichamelijke, vlees en bloed in bedwang houden.

Rede houdt aan Natuur, d.i. de menselijke natuur, voor dat ze vroeg of laat moet sterven. De implicatie is dat het dwaas zou zijn zich te veel op het aardse, het lichamelijke of vergankelijke te concentreren. Natuur ziet dit wel in, maar klaagt dat de netten van de duivel, de bekoringen, zo sterk en alomtegenwoordig zijn, dat het moeilijk valt niet te bezwijken. Rede wijst erop dat Christus door zijn menswording de macht van de duivel heeft overwonnen. Natuur vraagt aan Rede dat die haar zou

[pagina 129]
[p. 129]

leren hoe men de eeuwige zaligheid kan bereiken. Dit laatste wordt niet expliciet uitgedrukt maar kan wel uit de context worden afgeleid.

Dit lied, dat wegens corrupte tekstoverlevering, niet steeds even duidelijk is, kan worden gekarakteriseerd als een soort debat of gesprek tussen lichaam en ziel, of tussen de menselijke natuur, het lichamelijke en de menselijke geest, de ratio of de ziel.

(fol. 11v-12v) 10. Een ander.Ga naar voetnoot1

 
Ic sach heere Jhesus van Nasareene,
 
Up eenen hesel riden,
 
Die cleeder waren daer onder ghespreit,
 
Ende ooc die groene rijzen.Ga naar voetnoot4
 
 
5[regelnummer]
Ic hadde een goudelic bondekin,Ga naar voetnoot5
 
In mynre ziele ghevonden,
 
Dat b[ondekin] duer stac die herte myn,
 
Dat cam huut Jhesus wonden.
 
 
 
Ic bidde hu, Heere van hemelrike,
10[regelnummer]
Vergheeft ons mesdaet,
 
Ende maect ons onsen sonde quit,
 
Ende staet ons voort in stade.
 
 
 
O ziele, dat sal al so wel sijn,
 
Maer ghe moet emmer liden,
15[regelnummer]
Ic leet wel xxiij jaer,Ga naar voetnoot15
 
Ende al om hu verbliden.
 
 
 
Nu wil ic an den crucen gaen staen,
 
Ende helpen heer Jhesus trueren,Ga naar voetnoot18
 
Hi heeft om onsen sonden ontfaen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Het wort hem also suere.Ga naar voetnoot20
 
 
 
Daer Jhesus an den cruce hync,
 
Met synner roden wonden,
 
Dat heeft hij al so mynnelic,
 
Gheleden om onsen sonden.
 
 
25[regelnummer]
Wel an, laet ons vroilic sijn,
 
Het gaet naer ons begherte,
 
Heer Jhesus sal ons trooster zijn,
 
Daer en mach ons niement deere[n].
[pagina 130]
[p. 130]

Geestelijk lied. De eerste strofe refereert aan de intocht van Jezus in Jerusalem op Palmzondag. In de volgende is daarvan geen spoor meer.

Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat we hier een corrupte tekst hebben. De tweede strofe behoorde oorspronkelijk wellicht niet tot hetzelfde lied als de eerste en de volgende.

De eerste strofe komt voor in een Duitse, handgeschreven liedbundel, het zg. Liederbuch der Anna von Köln dat van ca. 1500 dateert.Ga naar voetnoot28 De eerste drie strofen luiden:

 
Tzo Jherusalem dair woent myn lieff,
 
dar na steit myn begeren,
 
her Jhesus is ons zoverlais,
 
dar wil wir ons henen keren.
 
 
 
2
 
Ich sach her Jhesus van Nazaret
 
op eynen esel ryden,
 
die cleyder wairen dar neder gespreit
 
ind ouch die groene ryser.
 
 
 
3
 
He reit up eynen esel ionck,
 
up eyen esel cleyne,
 
he was der alre oitmoediste her,
 
he was van hertzen reyne.

Zoals men ziet is dit Duitse lied (dertien strofen) geheel aan Jezus, zijn ezel en de symbolische waarde van de intocht in Jeruzalem gewijd. In ons Nederlands lied staat de tweede strofe qua thematiek totaal geïsoleerd en lijkt geen deel uit te maken van het lied.

Bij het kopiëren is echter wat misgelopen. Twee verschillende liederen geraakten hierbij vermengd. In de vorm die het nu heeft, is het een gebed om vergiffenis voor ‘ons mesdaet’ en om kwijtschelding van onze zonden. Dankgebed aan Jezus die door Zijn dood op het kruis voor onze zonden heeft geleden.

(fol. 12v-13r) 11. Een ander.

 
Ic hebbe verloren mynen tijt,
 
In ondueghden der sonden jolijt,Ga naar voetnoot2
 
Daerom es die viant verblit,Ga naar voetnoot3
[pagina 131]
[p. 131]
 
Nochtan zalt hem in tijden niet beten.Ga naar voetnoot4
 
 
5[regelnummer]
Den viant van der hellen fel,
 
Gheeft ons quaet ende, hi en can niet el,Ga naar voetnoot6
 
Al quaet doen es sijn spel,
 
Daerom es hi van Gode verwaten.Ga naar voetnoot8
 
 
 
Wildi wel dat myne tonghe,
10[regelnummer]
Met goede ghedochte waer bedwonghen,
 
Ende altijt lof van Gode zonghe,
 
So soudic leven in caritaten.
 
 
 
Ic wille myns willen hute gaen,Ga naar voetnoot13
 
Ende die zonden, den viant, wederstaen,
15[regelnummer]
Al zout my an my[n] crachten gaen,Ga naar voetnoot15
 
Te Gode wil ic my daer up verlaten.
 
 
 
Ic wille gaen nemen in mynen moet,Ga naar voetnoot17
 
Den Heere te mynnen, hy es so goet,
 
Toot alle dueghden gheeft hi spoet
20[regelnummer]
Hi es die ons van zonden mach verlaten.

In dit geestelijk lied klaagt de spreker over de tijd die hij tot groot genoegen van de duivel met ondeugden en zonden heeft doorgebracht. Hij wil dit lichtzinnig leven de rug toekeren, zich voortaan volledig op God richten en de deugden gaan beoefenen.

(fol. 13r-14r) 12. Een ander.

 
Ic wille gaen leven in caritaten,Ga naar voetnoot1
 
Ende dienen Gode mijn leven lanc,
 
Mach ic ter dueghet gheraken,
 
Want my[n]ne die houtse in haer bedwanc.Ga naar voetnoot4
 
 
5[regelnummer]
Mochtic noch toter minne gheraken,
 
So waeric van soorghen vri,
 
So soude my die hedel dueghet smaken,
 
Gods gracie soude myn wesen bi.
 
 
 
Helpe, soete rijc heere God, hoe wel es hem ghesciet,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die hem toot huwe minne voughen can.
[pagina 132]
[p. 132]
 
Liden dan es hem ghen verdriet,
 
Wat hem toe comt, hi nemet an.
 
 
 
Liden dat es so hedelen scat,
 
Want so wie hem daer in verblijt,
15[regelnummer]
Hem es bewese[n] den rechten s[t]aet,
 
Van heewighe vrueghden so wert hi rike.
 
 
 
Christus es ons voren ghegaen in liden,
 
Al siin leven lanc,Ga naar voetnoot18
 
Mochtic die hedel dueghet bestaen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
So blevic in der my[n]nen bant.
 
 
 
Ic wille gaen sijn van rechte mi[n]nen harme,Ga naar voetnoot21
 
Ende van minen vrien wille bloot,Ga naar voetnoot22
 
So sal myn die goede God ontfarmen,
 
Ende gheve[n] my syn rijkeit groot.
 
 
25[regelnummer]
Ic wil my voughen in hevichede.Ga naar voetnoot25
 
Daertoe so stellic al minen moet,
 
So mach ic ghewinnen den heeweghenGa naar voetnoot27
 
En met den gracie siin ghebehoet.Ga naar voetnoot28
 
 
 
Wi bidden den Heere huut rechter mi[n]nen,
30[regelnummer]
Want Hi van mi[n]ne daer om starf,
 
Dat wi Hem selven moeten ghewinne[n],
 
So hebben wy al dat ons bedaerft.

Zoals het voorgaande drukt ook dit lied het voornemen van de spreker uit om voortaan te ‘gaen leven in caritaten’ en zich geheel ten dienste van de Heer te stellen. Het is een smeekbede tot God om de nodige kracht te mogen vinden om dit voornemen ten uitvoer te brengen. Christus is ons met zijn lijden en dood als een lichtend voorbeeld voorafgegaan en de ik-figuur wil al zijn krachten mobilizeren om eens de eeuwige liefde van God te mogen genieten.

Op fol. 14v staat een contract voor een weidepacht, genoteerd door een vroege bezitster van het hs.:

Ic kateline wynckelmans kenne ende lyde ontfaen te hebbene van Jacop Jans suene de somme van drie ponden ende thien scellinghen groote ende dat in minderinghe van thien ponden groote die hy my [...] ghelt van
[pagina 133]
[p. 133]
twintich ghemeten hoy gaers ligghende in Koolkercke ende dat van den Jaere xvcxlvj. In teeken der wareyt soo hebbe ic mijn anteeken hier onder ghestelt. Actum anno xvcxlvj den achttiensten dach in hoymaent in blommendale.

(fol. 15r-16v) [13. Moraliserende dicta op rijm.]

 
1.Ga naar voetnoot1
 
Alst al omme ende omme es gheronne[n],
 
Dan en esser niet dan den cost ghewonnen,
 
Hij besteet wel sinen arebet,
 
Die wiint den cost der salichijt. Amen.
 
 
 
2.Ga naar voetnoot2
 
Bedwynct hu kient in zijnen thijden,
 
Heer hem die jaren hoverlieden,
 
Een cleen loverken laet hem booghen,
 
Maer eenen groetten boom en zalt niet ghedooghen,
 
Hebt dit voor ooghen. Amen.
 
 
 
3.Ga naar voetnoot3
 
Conste gaet boven alle dinghen,
 
Conste can een man ter heeren bringhen,
 
Alst goudt ende zelver den man afgaet,
 
Dan zal hem conste in staede staen. Amen.
 
 
 
4.Ga naar voetnoot4
 
Dye tiet eef en dyet laet lyden,
 
Sal der joncheit die tyt beneyen.
 
Ic hatte den tiet en die ys heden gheleden,
 
Dat mac min onfreden.
 
 
 
5.Ga naar voetnoot5
 
Een, twee, drie, viere, vijve, zesse,
 
Leert al wel hu lesse.
 
Ende hort alle daeghe messe,
 
Want messe te horen en verleet niet,
 
Onrec[h]vaerdich goet en rict niet,
 
Ende een lenghe noze en bediet niet.
 
 
 
6.Ga naar voetnoot6
 
Fondert hu altoys in der deucht,
 
Ende schuedt quat ghesel[s]chap waer ghy meuch[t],
[pagina 134]
[p. 134]
 
Ende verkeert altoes metter vroeden,
 
Dan zuldy gerekent [sin] metten goeden.
 
 
 
7.
 
Geen beter dinck dan weel doen ende blide zijn,
 
Want van wel doen comt grootte dench,
 
Ende van den quaden en es niement verheuch[t],
 
Daeromme arbijt altijt om danch,
 
Dan meught ghij zijn daerbij verheuc[h]t.
 
 
 
8.Ga naar voetnoot8
 
Hoort, siet ende verdrach,
 
Zooe en vent nyement waet ghij jaech,
 
Ic horde ende ic verdroch,
 
Als mijnen tijt quam, ic buch,
 
Die can hooren en verdraghe[n],
 
Die zal Gode wel beaghen,
 
Can ic altoos wel verdraghen. Amen.

Op fol. 17r (fol. 17v en 18 zijn blanco) volgt een wellicht onvolledig overgeleverd Frans lied, waarvan alleen de eerste strofe compleet is. Van een tweede strofe is slechts het begin bewaard.

(fol. 17r) [14. Frans liedje]

 
Secourez moy madame par amours
 
Damour me plains et non de voes
 
Mamie que sy long temps
 
A ke is sans avoir vos senblera
5[regelnummer]
Nez est une teste pouvoir si aultremenGa naar voetnoot4-5
 
Ne scay que fere et dyre
 
Donc so rigoreul
 
Et me donez le bijen que je desire
 
Et me donez le bien que je desire
10[regelnummer]
Damoer me plains et non de vos
 
Mamye que syn lontan sans a voerGa naar voetnoot11

Het eerste vers is wellicht de zangwijze, de twee volgende het vooropgeplaatste refrein dat op het einde (vv. 10-11) nog eens wordt herhaald. De betekenis van een aantal woorden is duister, maar de algemene zin is wel duidelijk: een verwaarloosde minnaar klaagt zijn verdriet. Niet zijn geliefde echter krijgt de schuld, wel de godin van de liefde. Zijn ‘mamye’ smeekt hij om hem te hulp te komen en hem te geven wat hij verlangt.

[pagina 135]
[p. 135]

Onderaan op fol. 17r staan nog drie regels wellicht alle in het Nederlands. De eerste en de derde zijn met inkt grondig zwartgemaakt en daardoor onleesbaar. De middelste luidt: ‘dyt xx ic wat wynt zyn’. (?)

(fol. 19r-20r) [15. Minnedicht.]

 
Dijn oo[g]skins zijn van lichte,
 
Als de sterren blijnkende claer,
 
Die bin shemels gestichte,Ga naar voetnoot3
 
Verlichten de nacht eenpaer,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Want dijn zoet ghesichte,
 
Doet vlien alle droufheijt swaer,
 
Dat ghij zijt Venus nichte,
 
Betoocht hu stoutheijt voorwaer,Ga naar voetnoot8
 
Reijn vrauwe eerbaer.
 
 
10[regelnummer]
Dijn lievelicke sprake,
 
Es boven den snaren geclanck,
 
Al waert dat mijn harte staeke,
 
Vul drux en lijdens wranc,Ga naar voetnoot13
 
Ic quame te gemakeGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Duer tgeluijt dijns keelkins blanc.
 
Ken weet gheen beter zake,
 
Voor alle zwaerheijt stranc,Ga naar voetnoot17
 
Dan dijn amoruesen zanc.
 
 
 
Dijn lipkens als corael,
20[regelnummer]
Dijn bluesende wanghen root,
 
Dijn ooghen als crijstael,
 
Waerduer ghij mij duerscoot,
 
Al met der mijnnen strael.Ga naar voetnoot23
 
Die mij eerst de mutse boodt,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dijn troost valt mij zo medicinael,Ga naar voetnoot25
 
Zij weert mijns lijden stoot,Ga naar voetnoot26
 
Cleijn en groet.
 
 
 
Dijn tandekins als yvooren,
 
Zijn wit teewegher stont,
30[regelnummer]
Mijn druc moet versmooren,Ga naar voetnoot30
[pagina 136]
[p. 136]
 
Duer taenzijen dijn borskins ront.
 
Wie en zoude gheen vruecht oorboren,Ga naar voetnoot32
 
Duer dijn lachende mont,
 
Dan hu, reijn huijtvercooren,
35[regelnummer]
Weet vrij mijns hertsen grondt,Ga naar voetnoot35
 
Noijt liever vont.Ga naar voetnoot36
 
 
 
Adieu als nu ten tijden,Ga naar voetnoot37
 
Leeft boven huenich zoet,
 
Het es mij een groot lijden,
40[regelnummer]
Dat ic hu derven moet.
 
Venus dijnct mij benijdenGa naar voetnoot41
 
Ons gheluc en ons voorspoet.
 
Zal ic noch niet verblijden,
 
Met hu in duechden goet,
45[regelnummer]
Zo stervic duer den gloet!
 
 
 
Amelry

Werelds liefdeslied op de schoonheid en de fysieke aantrekkingskracht van de geliefde met opsomming van al haar kwaliteiten: ogen als ‘sterren blijnkende’, de ‘sprake’ die als ‘snaren geclanck’ uit haar ‘keelkin blanc’ opklinkt, ‘lipkens als corael’, blozende wangen, ‘tandekins als yvooren’, ‘borskins ront’ en een lachende mond. In de laatste strofe blijkt dat deze aldus beschreven geliefde het tijdelijke bestaan met het eeuwige verwisseld heeft. Haar minnaar blijft met ‘groot lijden’ verweesd achter. Hij geeft de schuld aan de godin Venus die jaloers was op zoveel geluk en voorspoed.

Vermelden we, volledigheidshalve, nog dat op fol. 21r en 22r (fol. 20v, 21v en 22v zijn blanco) twee culinaire recepten voorkomen, waarvan slechts het tweede volledig lijkt. Het luidt:

Om romcas te maken
Men sal nemen.iij. pinten niemolken melck en siese en late dan stan ... ende douder dan leybeGa naar voetnoot29 ynne en late stijve worten en douse dan yn vaten.Ga naar voetnoot30

voetnoot1
N. Geirnaert, Inventaris van de Handschriften in het Stadsarchief te Brugge (Brugge, 1984), p. 12, nr. 29: ‘Nederlandse en Franse religieuze en profane gedichten’.
voetnoot2
Voor de volledige tekst, zie de aantekeningen bij lied nr. 12 hierna.
voetnoot3
K. De Flou, Woordenboek der Toponymie (Gent, 1914-38), s.v. Bloemendale.

voetnoot4
Of op de verloren gegane bladen tekst stond is natuurlijk onmogelijk te zeggen. Toch vermoed ik dat die blanco waren, zoals ook nu nog fol. 6v en 7r, waartussen de twee ontbrekende bladen thuishoorden.
voetnoot5
Romeinse cijfers duiden diplomata of dubbelbladen aan, Arabische enkele bladen.
voetnoot6
A. Dewitte, ‘Een poëziealbum uit de 16de Eeuw. Brugge 1543’, Biekorf 93 (1993), 71-76. Waar de datum 1543 op steunt, is mij onbekend; ik vermoed dat dit de datum van het pachtcontract zou zijn (in feite is die 1546). De transcriptie en de schaarse verklarende nota's zijn weinig betrouwbaar (zie de voetnoten bij de teksten hierna). Verwarrend is dat zowel opgeloste afkortingen als eigen toevoegingen er tussen ronde haakjes staan.
voetnoot7
F. Van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied (Hilversum, 19652), III, p. 1897.
voetnoot8
('s-Gravenhage, 1889), p. 251. De tekst van het lied vindt men ook bij J.A.N. Knuttel, Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming (Rotterdam, 1906), pp. 70-73 en bij F. Van Duyse, Op.cit., III, pp. 1896-1897. Naar de gedrukte versie wordt verder verwezen als DPB.
voetnoot9
Dit was aan A. Dewitte niet bekend.
voetnoot10
Uitg. Hoffmann von Fallersleben (ed.), Antwerpener Liederbuch vom Jahre 1544 (Horae Belgicae 11, Hannover, 1855). Dit blijft nog steeds de beste uitgave. W. Gs. Hellinga (ed.), Een Schoon Liedekens-Boeck ... ('s-Gravenhage, 1941) bewerkte een honderdtal liederen - liet hier en daar stilzwijgend ook wat weg - en drukte de overige naar Hoffmanns uitgave. K. Vellekoop, H. Wagenaar-Nolthenius, W.P. Gerritsen (eds.), Het Antwerps liedboek. 87 melodieën op teksten uit ‘Een schoon liedekensboeck’ van 1544 (Amsterdam, 1972) bevat geen van de twee teksten die ons hier interesseren. De nieuwe uitgave van het gehele liedboek door H. Joldersma, ‘Het Antwerps liedboek’: a critical edition (Doct. diss., Princeton University, 1982), 2 dln., drukt de twee teksten die ons interesseren af in deel I, pp. 137-138 (variant: p. 239) en pp. 242-243. Aan haar commentaar hierbij besteden we verder nog aandacht.

voetnoot11
A.M.J. Van Buuren, ‘“Soe wie dit lietdkyn sinct of leest”. De functie van de laatmiddeleeuwse geestelijke lyriek’, in: F. Willaert e.a. (ed.), Een zoet Akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen (Amsterdam, 1992), pp. 234-54.
voetnoot12
Idem, p. 242.
voetnoot13
A.M.J. Van Buuren, Op.cit., p. 241.

voetnoot1
vloghels: DPB vloghelen; het einde van de regel werd aangevuld naar DPB.
voetnoot3
dat paradies: DPB dat schoon paradijs.
voetnoot6
Als wanneer: DPB Wanneer.
voetnoot9
die dochter van Syoen: referentie aan het Hooglied.
voetnoot11
u: DPB haer.
voetnoot16
hier: DPB daer; throine: troon; in het hs. staat thruine.
voetnoot18
cost: kon (DPB conde).
voetnoot20
sluyten: DPB besluyten.
voetnoot21
donckernis: DPB duysternisse.
voetnoot22
ons ghebleven: DPB op gheresen.
voetnoot28
oetmoeden: DPB armoeden.
voetnoot29
kerst: DPB Crist; gemeint: bedoeld.
voetnoot32
out: DPB ionck.
voetnoot33
ongereet: ongeschikt (Mnl. Wdb.); bet. in deze context onduidelijk.
voetnoot36
dude: DPB dede; tughen: DPB sluyten.
voetnoot39
ae[rtr]yc: DPB innichlyc.
voetnoot40
DPB uwen alder liefsten sone.
voetnoot43
tende uwen kinde: DPB u ende u lief kint.
voetnoot44
ghehinghen: toestaan, inwilligen.

voetnoot1
ghesesterkins: zusters (of meisjes?).
voetnoot2
vertyen: veertien.
voetnoot8
heerken: eer.
voetnoot13
zou: zij.
voetnoot15
biesen: volgens het Mnl. Wdb. rondzwerven; hier: liepen (cf. De Bo, s.v. bijzen: hard lopen).
voetnoot27
Hof icker de: indien ik er deed; hof: af.
voetnoot29
sou de: zij deed.
voetnoot31
vonse: vond ze.
voetnoot14
G. Kalff, Het Lied in de Middeleeuwen (Leiden, 1883), p. 281 en L. Forster, ‘Dutch’, in: A.T. Hatto (ed.), Eos. An Inquiry into the theme of lovers meetings and partings at dawn in poetry ('s-Gravenhage, [1965]), pp. 473-504.

voetnoot1
mach hu: AL macht v.
voetnoot2
persequeirt: vervolgt, zoekt te schaden.
voetnoot4
lacen: helaas.
voetnoot5
amo[r]uesich: DW amoursich.
voetnoot6
ghenesen: corrupt voor niet verleent (zoals in AL staat).
voetnoot8
herte: AL herteken.
voetnoot9
Naer: AL Na; trueren: DW tueren.
voetnoot10
en: in (zoals in AL); en trae[n]: DW ontrad.
voetnoot11
vul: AL vol.
voetnoot12
myn ghedae[n]: hs. ghedaet, AL my ghedaen: mij aangedaan.
voetnoot14
herte: AL herteken.
voetnoot18
lief noyt en: AL liefken oyt.
voetnoot20
trossten: DW (l)esscen.
voetnoot22
sou dus blyft op my: AL sy op my dus blyft.
voetnoot23
Hoe waer can: hs. hoe iae can, AL Hoe cant.
voetnoot27
liefde die wil: AL liefde wil; na jonghe volgt in hs. do (wellicht een schrijffout die de scribent vergat te doorstrepen).
voetnoot28
jonghe: hs. janghe, DW (gecl)anghe; na jonghe volgt in het hs. do (wellicht een schrijffout die de scribent vergat te doorstrepen).
voetnoot30
altyts: AL altoos; verbeent: verbijstert, van zinnen berooft.
voetnoot31
sout ghy: AL soudy, DW zout.
voetnoot32
herte: AL herteken.
voetnoot33
Hadt ghy: AL En haddy.
voetnoot34
So en: DW soen.
voetnoot37
doe: AL doen; kende: DW konde.
voetnoot38
Alzoo: AL So.
voetnoot39
uutwende: DW uut monde.
voetnoot40
Als u herte: AL Alst v herteken; meent: hs. meende (AL en DW meent).
voetnoot43
Als dat: AL Dat.
voetnoot44
Tot: DW (d)at.
voetnoot45
Ende: AL En.
voetnoot46
blevic: AL ben ick; nu: hs. uw (AL nu); verbeent: hs. verheent.
voetnoot48
[hu] hert: AL v herteken.
voetnoot15
AL, Lied CCVI (pp. 319-20).
voetnoot16
A. Dewitte, Op.cit., 72-73.
voetnoot17
H. Joldersma, Op.cit., II, p. 343 beklemtoont eveneens de gelijkenis met de rederijkerspoëzie, in het bijzonder met het refrein.

voetnoot1
huepschen dier: AL1 huebschen dier, AL2 huepsch en fier (deze laatste versie heeft het voordeel de onhandige herhaling van hetzelfde rijmwoord in v. 3 te vermijden).
voetnoot3
geerne: AL1 gerne, AL2 gaerne.
voetnoot5
liden: leiden, voeren; DW vi(n)de(n); dan[c]: DW daer.
voetnoot7
AL1 en 2: Men schencter (AL schenct daer) de vrome lantsknechten den wijn; Wie sienner: we zijn er (DW leest: me sie naer); wij: DW wij(-).
voetnoot8
vrouwelic: DW vrouweke; land[o]uwe: volgens DW is lan ‘niet direct aan te vullen anders dan lansknechten’.
voetnoot9
van: DW aen; d[o]uwe staat in het hs. op de hoogte van het volgende vers; DW verklaart duwe als bruidschat; mijn toevoeging van het rijmwoord [daar], d.i. hetzelfde als dat in v. 10 is geen bezwaar, daar eenzelfde rijmwoord ook in v. 1 en 3 aangetroffen wordt.
voetnoot10
Schoon lief: AL1 en 2 lief.
voetnoot12
Trouwaen: AL1 en 2 Terwaen.
voetnoot15
u, scoon lief, tot: AL1 en 2 u tot; afgaen: verlaten, in de steek laten.
voetnoot16
Trouwaen: AL1 en 2 Terwaen; groos [vechten]: AL1 en 2 groot noot; groos: cf. Dt. groβ.
voetnoot17
vrome: dappere; na lansknechten volgt in AL1 en 2 nog doot (dat dan rijmt met noot in v. 16).
voetnoot19
Gaet me: DW Gave me; rijet uwer verden: DW yet uwer vereen; verden: tocht, krijgsvaart.
voetnoot20
Laet: AL1 en laet; met u reen: AL1 met vreen, AL2 met vre, DW niet vreen.
voetnoot21
Margrietken: AL1 Mer grietken, DW Maer Grietken.
voetnoot24
blift: AL en DW blijft.
voetnoot21-25
Deze strofe luidt in AL2:
 
Margrietken ic waer so gerne bi dy
 
Ick bleue v dan mijn leuen bi
 
Begeerdes op mi
 
Soe sal ick ghetrouwelick bi v staen
 
Wilt ghi mi nv noch nemmermeer nyet af gaen.
voetnoot26
wel als ick: DW velalijck.
voetnoot27
snick: hs. (en AL1) strick.
voetnoot28
quic: als subst. gebruikt adj. levend (wezen), DW leest quit (zonder verklarende aantekening).
voetnoot29
Sodt: zoudt.
voetnoot26-30
Deze strofe luidt in AL2:
 
Margrietken sprack met moede fier
 
Adieu ick wil vertrecken van hier
 
Wt dit rosier,
 
Sa wil v god gheleyden voorwaer
 
Dat ghi van mi wilt scheyden lief dat valt mi swaer.
voetnoot31
d[i]e er: AL1 en 2 die dit.
voetnoot33
Vry niet en swicht: in het hs. staat sucht i.pl.v. swicht, AL1 Vrij niet en sucht, AL2 Vry niet en swicht, swicht rijmt met de twee voorgaande vv., zodat zucht wel als corrupt te beschouwen is.
voetnoot34
Quae nyders: kwaadwillige benijders.
voetnoot31-35
Deze strofe werd door Hellinga stilzwijgend weggelaten.
voetnoot37
ruterken ... lant: AL2 ruyter van der banck, d.i. ruiter van de bierbank, deze bet. past helemaal niet in deze context.
voetnoot39-40
Deze twee vv. luiden in AL2:
 
Maergrietken en mach hem ghebueren niet
 
Daerom so lijt zijn herteken so groten verdriet.
voetnoot40
Daerom: om reden.
voetnoot*
Na Amen volgt in hs. nog maen (misschien een anagram van Amen).
voetnoot18
Nr. CXIX (pp. 180-81) en nr. CCIII (pp. 314-15).
voetnoot19
A. Dewitte, Op.cit., pp. 73-74.
voetnoot20
A. Dewitte verklaart trouwaen als ‘o[ud]fries voor trouwen’.
voetnoot21
Zie Ralf Vollmuth, Die sanitätsdienstliche Versorgung in den Landsknechtheeren des ausgehenden Mittelalters und der frühen Neuzeit (Würzburger Medizinhistorische Forschungen, Bd. 51, Würzburg, 1991), pp. 65-70.
voetnoot22
Zie hierover C.C. Van de Graft, Middelnederlandse Historie-liederen toegelicht en verklaard (Epe, 1904), p. 91.
voetnoot23
Vgl. ook G. Kalff, Op.cit., pp. 393-94 die de inhoud van dit lied samenvat en H. Jolderma, Op.cit., II, pp. 218-219: deze laatste poneert dat in het lied gerefereerd wordt aan ‘the long and arduous siege of Terouanne by Maximilian I and Henry VIII in the summer of 1513’, maar bewijzen doet ze dat niet.
voetnoot24
C. Vellekoop, ‘Hoe oud is “oudt” in het Antwerps liedboek?’, in: A.M.J. van Buuren, H. Van Dijk (e.a.) (eds.), Tussentijds. Bundel studies aangeboden aan W.P. Gerritsen ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag (Utrecht, 1985), 272-279 (p. 277).
voetnoot25
Idem, p. 278.
voetnoot26
Strofen 2 en 3 zijn door A. Dewitte, Op.cit., 71 gedrukt.

voetnoot2
sy ... sont: betekenis onduidelijk.
voetnoot5
belle: DW v(i)elle; vuelles: DW vuellet.
voetnoot7
trot: DW trop.
voetnoot8
Mait: DW mais.
voetnoot27
Onder Car je noseroie in hs. il y a trop de gens.
voetnoot12
Mes: DW mais; non: hs. non non; lealement: DW leallement.

voetnoot1
Verhuecht: hs. Verwecht.
voetnoot3
sinder: van zijn; wailant: Fr. vaillant, dapper.
voetnoot8
Wart: Edward (?); beet: bet. onduidelijk.
voetnoot11
Blijkens het rijmschema en het aantal vv. per strofe werd tussen vv. 10 en 12 een regel overgeslagen.
voetnoot14
wieren: vieren, bet. hier niet duidelijk.
voetnoot16
Verwenych: naam van een stad, corrupt overgeleverd (?); verscleghen: verslagen.
voetnoot17
wolc: volk.
voetnoot22
Solaes: vreugde.
voetnoot23
Te ... vieren: met toneelvoorstellingen en vuurwerken (of vreugdevuren), hs. hatementen.
voetnoot26
riden: hs. reden.
voetnoot30
achter ... syre: hij geeft er geen sikkepit om.
voetnoot32
lacht: lag; in selike: in het slijk (?), of is het een (corrupt overgeleverde) plaatsnaam (?).
voetnoot33
lanc ... ghestaen: bet. onduidelijk.
voetnoot36
tbest angaen: het beste kiezen, aanvangen.
voetnoot39
herten: hs. herter.
voetnoot42
coneghynne: O.-L.-Vrouw.
voetnoot43
liedekin: DW liedeken.
voetnoot44
ghescichte: talent (?).
voetnoot45
dinc: docht (DW d(ie)t).
voetnoot46
ten: DW een; keeren: DW kiezen.

voetnoot4
jonste: genegenheid.
voetnoot5
Wildi: wilde Hij.
voetnoot6
viant: de vijand van het mensdom, de duivel.
voetnoot7
trecken: keren.
voetnoot12
messaken: verloochenen, in de steek laten.
voetnoot13
comt ... in den moet: bemoedigt, wekt op.
voetnoot14
ben: hs. bem; ontbleven: te kort geschoten, in gebreke gebleven.
voetnoot15
begheven: in de steek laten.
voetnoot18
Toot: tot.
voetnoot25
ghebeten: volt. deelw. van bijten.
voetnoot26
ghegheten: bevolen (Dt geheissen).
voetnoot28
bedwanghen, hetzelfde rijmwoord als in het volgende vers. Te oordelen naar het rijmwoord (men verwacht een woord met een e-klank) is dit vers corrupt.
voetnoot25-32
Corrupte (en onvolledige) strofe, zoals blijkt uit de rijmwoorden die niet hetzelfde schema volgen als in de andere strofen.
voetnoot32
groet: rijmt alleen voor het oog met doet (v. 27).
voetnoot36
verscoven: hs. versuouen, ellendig, ongelukkig.

voetnoot2
Al dunkt het ons moeilijk om te doen.
voetnoot3
wijs: wij es.
voetnoot6
verweghen: neerdrukken, zwaar vallen.
voetnoot7
Dit vers ontbreekt; het laatste woord moet rijmen met verweghen (b.v. sneven).
voetnoot10
Bet. onduidelijk; wroughen: wroeging, kwelling (cf. Mln. Wdb. wroegen (ww.)).
voetnoot11
bediet: verklaart, uitlegt (?); deze bet. lijkt in de context geen goede zin op te leveren.
voetnoot12
Wilt: wilt het (waarbij het verwijst naar mynne vroughen in v. 10).
voetnoot13
Dat mij: lees: dat ik mij.
voetnoot15
bevoele: word gewaar, weet dat.
voetnoot16
om ... danc: omwille, uit de aard van (?).
voetnoot17
Geef ik meest om mezelf.
voetnoot18
mes: mest.
voetnoot19
eer iet lanc: eerlang, binnenkort.
voetnoot22
conste: kon.
voetnoot25
nit ... anschyn: dit vers kan als volgt omschreven worden: ik vrees u niet, dat is aan mij te zien.
voetnoot26
wan: van.
voetnoot30
Biit: bidt.

voetnoot1
gheghist: geraden. Deze bet. lijkt echter in de context niet zo goed te passen; wellicht is het woord corrupt.
voetnoot2
wijst: onderwijst.
voetnoot4
ghemyst: bet. onduidelijk.
voetnoot6
Na waer in hs. nog wars.
voetnoot9
vest: u inprent, onthoudt.
voetnoot10
Soe: ze, hs. hoe; vromen: van nut zijn, van pas komen.
voetnoot13
ontganghen: ontgaan, hs. ont langhen.
voetnoot15
voer hanghe[n]: voor mij hangen (d.i. het net), mij ermee vangen.
voetnoot16
versaecht: bang, benauwd.
voetnoot23
ghenieten: hs. ghebeten, in mijn bereik krijgen, gebruiken (dat coene wesen in v. 20).
voetnoot28
leet. hs laet; sch[h]out: schuld.
voetnoot31
argerment: argument, twistspraak.
voetnoot32
elc in een: iedereen voor zichzelf (?).

voetnoot1
De eerste en een corrupte tweede strofe op fol. 11v worden op fol. 12r hernomen. We hebben deze foutieve start hier weggelaten. Hs. andeer i.pl.v. ander.
voetnoot4
rijzen: twijgen.
voetnoot5
goudelic: van goud; bondekin: bet. onduidelijk.
voetnoot15
xxiij: lees xxxiij (?).
voetnoot18
trueren: bewenen.
voetnoot19
heeft: heeft het (waarbij het refereert aan den crucen in v. 17).
voetnoot20
suere: droef.
voetnoot28
W. Salmen und J. Koepp (eds.), Liederbuch der Anna van Köln (Denkmäler Rheinischer Musik, 4. Serie, Musikverlag L. Schwann; Düsseldorf, 1954), p. 24.

voetnoot2
jolijt: genot, genoegen.
voetnoot3
viant: duivel.
voetnoot4
beten: lees baten.
voetnoot6
el: anders.
voetnoot8
verwaten: vervloekt, verbannen.
voetnoot13
hute gaen: laten varen.
voetnoot15
an ... gaen: mijn krachten kosten.
voetnoot17
nemen ... moet: mij voornemen (moet: gemoed).

voetnoot1
leven: hs. louen.
voetnoot4
houtse: hs. houtsen.
voetnoot9
ghesciet: hs. ghensesciet.
voetnoot18
Na leven in hs. at, wellicht een verschrijving die de scribent vergat te doorstrepen.
voetnoot19
Hs. mochtic mochtic; bestaen: verrichten, ten uitvoer brengen; het woord rijmt niet met liden (misschien is v. 17 te lezen als: es ons in liden voren ghegaen).
voetnoot21
harme: arm; de betekenis van het vers is onduidelijk.
voetnoot22
vrien: vrije.
voetnoot25
hevichede: bet. onzeker; wellicht corrupt (misschien hewichede, eeuwigheid?).
voetnoot27
heeweghen: eeuwigen (hier als gesubst. adj. de eeuwige, d.i. God).
voetnoot28
ghebehoet: behoed.

voetnoot1
gheronne[n]: gelopen, gegaan (o.m. van hemellichamen); DW ‘verklaart’ het als ‘klaar gekomen, lett. gestold’ en laat de twee laatste verzen weg. arebet: moeite.
voetnoot2
Bedwynct: leidt, zet naar uw hand; hs. beduynct. hoverlieden: voorbijgaan. loverken: DW pouwken (met als verklaring: ‘lief woord voor kind’). booghen: buigen, plooien. maer eenen: DW maru[w]en en verklaart ‘week maken om bvb. een zachte boog te maken’ (!).
voetnoot3
Alst: DW als. in staede staen: te hulp, ten goede komen (DW staere en verklaart dit als ‘niet (meer) interesseren, stekeblind zijn voor’).
voetnoot4
Vooraf gaat een eerste versie van dit aforisme. Dye tiet eef: die tijd heeft, hs. Dyet. lyden: passeren. onfreden: hs. omfreden.
voetnoot5
verleet: verveelt. rict: maakt rijk, gedijt. lenghe noze: lange neus; bediet niet: betekent niets (reveleert niets over het karakter van iemand.
voetnoot6
schuedt: schuwt.
voetnoot8
vent: vindt, weet. buch: boog (?).

voetnoot4-5
Bet. van deze verzen is duister.
voetnoot11
lontan: longtemps; a voer: avoir?

voetnoot3
shemels gestichte: hemelpolen (Mnl. Wdb.), hier veeleer: uitspansel.
voetnoot4
eenpaer: steeds.
voetnoot8
betoocht: toont, bewijst; stoutheijt: dapperheid, vermetelheid (Mnl. Wdb.), maar deze betekenissen lijken niet in de context te passen.
voetnoot13
drux: (gen. part.) bedruktheid; wranc: droefheid.
voetnoot14
te gemake: opgeruimd, tot rust.
voetnoot17
zwaerheijt: DW waerheijt; stranc: groot, hevig.
voetnoot23
strael: pijl.
voetnoot24
de mutse boodt: liefde gaf (DW mutse woet met de volgende nota: ‘de mutse woeden in de betekenis van geheel ontstellen, was tot nog toe onbekend, tenzij het een foute overschrijving betreft’).
voetnoot25
medicinael: kan ook gelezen worden als ane dicmael, zo onduidelijk en slordig is de hand.
voetnoot26
stoot: aanval.
voetnoot30
versmooren: te niet gedaan worden, verdwijnen.
voetnoot32
oorbooren: ondervinden, genieten.
voetnoot35
hertsen: een voorbeeld van barbarolexie, een vermenging van Ned. en Duits die ook in andere teksten (b.v. het Gruuthuse-hs.) voorkomt; zie: W.P. Gerritsen und B. Schladermann, ‘Deutsch-niederländische Literaturbeziehungen im Mittelalter. Sprachmischung als Kommunikationsweise und als poetisches Mittel’, Jahrbuch f. internat. Germanistik, Reihe A, Kongressberichte V (1975), 329-339.
voetnoot36
vont: schat, vinding; bet. is niet heel duidelijk.
voetnoot37
nu ten tijden: nu op dit ogenblik.
voetnoot41
benijden: hs. beminne, wat in dit verband geen zin heeft en niet rijmt.
voetnoot29
leybe: stremsel.
voetnoot30
vaten: vormen.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Liedbundel van Kateline Winkelmans


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank