- Ware ik in uwe plaats, zei hij aan Stance, ik zou eene ziekenverpleegster vragen. Het kan nog maanden op maanden duren; de oppas zal niet gemakkelijk zijn en veel tijd en geduld vragen.
Bij die woorden voelde Stance het bloed naar het hoofd stijgen, zij zoo frisch en kloek nog, in haar volle veertigste jaar zou nog hulpe van doen hebben om haren man te bezorgen! Dit voorstel kwetste haar lijk eene beleediging.
- Is dat wel ernstig van u, Mijnheer de doktor, vroeg ze, den man scherp aanziende; ben ik er dan niet goed voor?
- Dat betwist ik niet, maar 't zou lang kunnen aanslepen.
- God gave 't, en hoe langer hoe liever! antwoordde ze met nadruk.
Wanneer hij weg was ging ze bij het bed van haren zieken man en zijne hand in de hare nemend vroeg ze hem bewogen:
- Mijn goede Joos, gij zoudt zeker liever mij aan uwe sponde zien dan eene ziekenverpleegster!
Hij loech haar dankend toe.
- Ja, zei hij, U alleen.
't Kostte hem veel moeite om iets te zeggen; de verlamming had ook gedeeltelijk zijn tong geslagen, doch het verstand was helder en ongedeerd gebleven.
- Zal ik dan sterven, Stance? stotterde hij terwijl twee dikke tranen langs zijne wangen biggelden.
- Och! bij lange niet, zuchtte ze en streek hem zachtjes over de wangen. Om hare klimmende ontroering te verbergen wikkelde ze wat zijn kussen op en schudde de dekking in orde.
- Wie spreekt hier van sterven, zei ze met geweld het leed neerduwend dat in hare kele kropte, heb maar moed, mijn beste jongen en met Gods hulp, brengen we u weer op de beenen.
- Ja! ja! zei hij met een zucht van verlangen, want hij wilde nog leven, nog lange hier blijven al ware het dan nog ziek en ellendig zooals nu.
Dikwijls had Stance gedurende die genoeglijke verloopen jaren gewenscht toch iets van het hare te kunnen bijbrengen in vergelding van het goed en het geluk dat hij haar zou vrijgevig geschonken had. Nu wellicht was de tijd gekomen dat het haar zoo gegeven worden dien vurigen wensch in ruime mate vervuld te zien. Van stonden af leefde zij nog enkel voor haren man. Dag en nacht waakte zij bij zijne sponde, keerde geen oog van hem af en naderde bij het minste teeken of den lichtsten zucht. Niet alleen wijdde zij hem al hare zorgen en krachten maar schikte nog over dat het ging zijn zaken en aangelegenheden met de buitenwereld zoodat hun handel niet het minste veronachtzaamd werd. Zij las hem schriften en gazetten voor ofschoon zij menigen keer