Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 40 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 40
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 40

(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verzamelde gedichten
Roel Richelieu van Londersele

In de jaren zeventig werden het nieuw realisme in de poëzie (De Coninck, Jooris, Lasoen) en de ‘Nieuwe Beelding’ in de plastische kunst (Raveel, De Keyzer) verdrongen door postexperimentele en neoromantische tendensen. De avant-gardisten verdedigden ofwel een taalgerichte, constructieve poëtica (de Impuls-groep rond Jan de Roek, ‘Proeve tot een Impuls-manifest van Wilfried Adams en Michel Bartosik en de jonge dichters Conrad, Van Vliet, Nolens, Christiaens, De Neef) ofwel een expressieve poëtica, waarin het lyrisch subject op een taalvirtuoze manier zijn houding tegenover de werkelijkheid uitdrukte (de Labris-groep met Leopold M. van den Brande en Marcel van Maele). Die tweede experimentele dichtersbent was thematisch en poëticaal verwant aan neoromantici zoals Eriek Verpale, Luuk Gruwez, Miriam Van hee en Roel Richelieu van Londersele (º1952), die in de vroege jaren zeventig debuteerden. Die laatste publiceerde overigens een essay over de romans van Van Maele, There is a method in his madness (1979).

De indeling in literaire categorieën doet afbreuk aan de eigenheid van elk schrijverschap. De dichter Van Londersele debuteerde met meer dan louter liefdes of stemmingslyriek in Marie sans toilette (1973): een neoromantische bundel, overwegend in parlando, waarin elke neiging tot sentimentaliteit op een ironiserende manier wordt afgeroomd, maar waarin ook experimentele sporen aanwezig zijn. In vergelijking met later werk overheerst hier nog een vrij gesloten schriftuur, die door het ontbre-

[pagina 267]
[p. 267]

ken van interpunctie een schijnbaar onstuitbare, epische kadans meekrijgt. Ook recentere publicaties Van Londersele worden bepaald door diezelfde sceptische behandeling van romantische motieven (liefde, dood, eenzaamheid). In de debuutbundel zorgt de slotregel nogal eens voor een relativerende noot. Die ironie was trouwens kenschetsend voor het poëtisch werk van neoromantici.

De dichter tracht in de natuur, die hij enkel door taal kan oproepen, te ontsnappen aan

 
de dreigende richting
 
van de wereld.

Hij koestert zich in de eenzaamheid, als een geringschattend toeschouwer wil hij het als vijandig ervaren aardse gebeuren gadeslaan. Dit levert mooie existentiële paradoxen op, zoals in de volgende regels:

 
buiten is de tram geel
 
en zit alleen vol mensen
 
het bed ligt bij de kachel en bij de herinnering,
 
niemand om te luisteren. (p. 8)

In de experimentele neoromantische jaren publiceerde Van Londersele naast Marie sans toilette ook de bundels Appel en treurigheid (1975) en Mijn stilstaand woord (1977). Ik heb het hier trouwens enkel expliciet over de literaire productie waaruit de schrijver putte voor zijn Verzamelde gedichten. In beide bundels ontpopte hij zich tot een sterk picturaal dichter. Van Londersele profileerde zich in die periode eveneens als plastisch kunstenaar. Maar dus ook in zijn woordkunst kreeg de oorspronkelijke, suggestieve metafoor de bovenhand. In de gedichten probeert de ik-persona steeds weer de innerlijke tweespalt tussen ratio en emotie tot een harmonie te versmelten. Het ‘denken’ wordt Appel en treurigheid uitgedrukt in bijna zakelijke, realistische registraties en constateringen; het ‘gevoel’ daarentegen komt tot uiting in melancholische mijmeringen van een aan et leven lijdende romanticus. Die tegenstelling vertaalt zich evenzeer stilistisch in de vermenging van low en high style, in frisse, romantische beeldentaal die op een bruuskerende wijze wordt doorspekt met aforistische platitudes, bloedarme clichébeelden. Het picturale beeld in de volgende regels wordt afgezoomd door een banale ‘volkswijsheid’ uit de omgangstaal:



illustratie
Roel Richelieu van Londersele (º1952)
Foto Frank Toussaint.


 
de papieren vlinder die 's nachts op
 
de bomen hangt omdat vallen op
 
de grond de kinderen wekt,
 
omdat slaap goed is om snel te groeien. (p. 17)

De vereniging van emotionele, diepdoorleefde beelden en bijna abstracte metaforen sorteert in Mijn stilstaand woord een soortgelijk suggestief effect. De ik-persoon is een treurende, moedeloze eenzaat, die in het hem omringende verval (‘van verliezen en waden ongeduld’) zoekt naar schoonheid. Of beter: hij wacht tevergeefs, ‘stil en zonder armen’. De belijdenislyriek in deze bundel laat geen ruimte voor nostalgische kitsch of aangedikte heimweegevoelens. Het radeloze ‘ik’ stelt zich voortdurend vragen (‘hoe komt de treurigheid binnen / als ze reeds in mij is?’) over de treurnis van het ‘verdeelde leven’. Hij voelt zich een ontheemde, ‘want de plaats om te dansen is de mijne niet meer’.

Roel Richelieu van Londersele maakte uit die eerste poëziebundels naar mijn oordeel een representatieve keuze voor zijn Verzamelde gedichten. De onvrede met het reilen en zeilen in deze wereld genereerde in zijn taalbouwwerken een weemoedige blues-klank, een zonder sentiment gezongen heimwee naar het verleden, naar een eenzaam en vrijgevochten leven als individualist in de natuur. Dit existentiële

[pagina 268]
[p. 268]

verzet wordt nergens pamflettair of huilerig geformuleerd. Sarcasme en ironie verlenen aan Van Londerseles beeldpoëzie een eigen, bijna tragikomisch karakter, een verwarrende oorspronkelijkheid - of oorspronkelijke verwarring - die meer dan twee decennia na publicatie van de vroegste gedichten blijft aanspreken.

Het moet voor de dichter ontzettend moeilijk zijn geweest om een bevredigende selectie te maken uit de afzonderlijke dichtbundels. De strakke structuur die telkens weer aan de grondslag ligt van zijn composities verleent aan de gedichten(reeksen) en cycli een semantische meerwaarde. Van Londersele werkt veelal rond een centraal thema, dat dan als een rode draad door alle gebundelde gedichten heen loopt. Door een keuze te bezorgen uit zijn verzameld dichtwerk ziet hij af van die homogeniserende werkwijze. Vooral in de anthologieën uit Mijn geboomde vader (1982) en Een nagelaten liefde (1984) miste ik de secure opbouw van de oorspronkelijke uitgaven. Mijn geboomde vader omvat twee afdelingen, die verbonden worden door een knap geconstrueerde volta halverwege. Het leven als destructief proces, waarin de dood zijn onbarmhartige tol eist, wekt in de dichter het besef van machteloosheid; het lijden aan het onherroepelijke afscheid doet hem verlangen in de tweede afdeling naar de terugweg, naar een leven zonder vernieling in zich, naar de dood. De idee dat geboorte het begin van het aftakelingsproces is, was natuurlijk al een topos in de poëzie van Hugues C. Pernath, waar Van Londersele onmiskenbaar schatplichtig aan is. In sobere parlando-verzen spreekt de ik-figuur tot de vader. Hij wil ‘de weg verlaten zonder weg te gaan’, in het degenererende leven wil hij blijven speuren naar de onaantastbare, zuivere kern. Alleen, het aardse bestaan is maar ‘gehuurde vreugde’, een tijdelijk verblijf. Die queeste naar het ‘Nichtmitzusterbendes’ (Rilke) doet hem bijna radeloos vragen: ‘waar kan ik leven zonder het leven’? De ik-persona voelt zich een existentieel zwerver die een lege plek wil vinden om het kostbare, het dierbare vergankelijke te bewaren.

 
en dan zijn er de gaten, vader, waarin ik
 
de gezellen opberg na het zoeken,
 
de grotere gaten, waarin wij reizigers voor altijd
 
ter plaatse blijven. (p. 44)

Een soortgelijke binaire structuur bepaalt Een nagelaten liefde. De gedichten zitten aan elkaar vastgeklonken in een hechte eenheid, in twee cycli die door elkaar zijn geweven. Liefdesgedichten wisselen in een geregeld tempo af met meer contemplatieve gedichten waarin de romantische gevoelens worden getemperd, waarin plaats is voor twijfel, voor ‘struikelen’. Die twijfel heeft ook het schrijverschap in de greep:

 
als ik de voeten van de avond hoor
 
steek ik het dwaallicht aan
 
 
 
dan logeer ik bij mezelf
 
want mijn kamer van me denkt, ik durf het nooit herhalen:
 
een schrijver is maar van papier. (p. 47)

Van Londersele selecteerde in zijn bloemlezing uit Mijn geboomde vader, Een nagelaten liefde en Invoelen (1988). Ook in die laatste reeks ligt weer ergernis aan de basis van de compositie. Het gemis, de lelijkheid van elke dag tracht de ik-persoon te bestrijden met schoonheid. Het subtiele taalspel, met scherpzinnige aforismen, groteske en ironische kwinkslagen, galgenhumor, sterk picturale beelden, is zijn dam tegen de werkelijkheid. Hij voelt zich een eenzame die een eigenzinnige weg zoekt naar zijn eigen wereld. Geen ivoren toren maar een taalkunstwerk dat door zelfrelativisme de strijd aanbindt met zelfgenoegzaamheid, holle frasen, platvloerse anekdotiek. Vandaar Van Londerseles geestverwantschap met Elsschot, Marquez, Rops en Brel. Kunstenaars die zich in hun creatieve werk ook een weg zochten naar de stilte en aan wie hij vier gedichten opdroeg. De Verzamelde gedichten worden afgesloten door een selectie uit Een jaar van september (1992), ook al een keuze uit drie poëziepublicaties, en twee afzonderlijke gedichten (1995). Die eerste anthologie voorzag in een leemte. Vóór de uitgave van Invoelen was de destijds gretig gelezen Van Londersele, stichtend redacteur van het roemruchte Gentse tijdschrift Koebel (1971-1981), geleidelijk in de anonimiteit verzeild geraakt. De poëzieprijs van de stad Gent, eind jaren tachtig, zorgde voor een belangwekkende kentering in de erkenning van dit dichterschap. Met deze verzamelbundel komt er hopelijk een hernieuwde waardering, in de lijn van de

[pagina 269]
[p. 269]

eenstemmige appreciatie voor zijn roman De overtocht (1995). Die kan misschien, en wat mij betreft ook hopelijk, de aanzet geven tot een uitgave van de Volledige gedichten. Choisir, c'est toujours perdre.

 

Yves T'Sjoen

roel richelieu van londersele, Verzamelde gedichten. Een keuze 1973-1995. Poëziecentrum, Gent, 93 p.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Verzamelde gedichten. Een keuze, 1973-1995


auteurs

  • Yves T'Sjoen

  • over Roel Richelieu van Londersele