Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 41 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 41
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 41Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 41

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (17.99 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 41

(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 581]
[p. 581]

Culturele kroniek

Literatuur

Het Friesland van de ziel

Obe Postma (1868-1963) geldt sinds jaar en dag als een dichter van uitzonderlijk formaat. Toch is hij eerder legendarisch dan bekend. Het is de consequentie van zijn keuze voor het Fries, dat buiten Friesland nu eenmaal niet of nauwelijks wordt begrepen. Voor bredere erkenning moeten Friese dichters het hebben van hun vertalers. De renaissancist Gysbert Japicx vond een toegewijde tekstbezorger in Douwe Tamminga, die in 1989 een Fries-Nederlandse bloemlezing van zijn werk publiceerde. Gallimard bracht in 1994 een sprankelende Franse Japicx-vertaling uit van Henk Zwiers. In 1995 liet de meest spraakmakende Friese lyricus van dit moment, Tjêbbe Hettinga, met bijstand van Benno Barnard zijn tweetalige bundel Vreemde kusten / Frjemde kusten verschijnen. En ook de nog recente Spiegel van de Friese poëzie (Meulenhoff) slaat een brug tussen twee taalgebieden.

Vanzelfsprekend is Postma als gecanoniseerde dichter daarin te vinden, maar een afzonderlijke tweetalige uitgave van zijn werk bestond nog niet. Die is er sinds kort: Obe Postma, Van het Friese land en het Friese leven / Fan it fryske lân en it Fryske libben. Een keuze uit de gedichten. Zo kan buiten Friesland alsnog de eigenlijke ontdekking van Postma beginnen.

Niet toevallig verschenen terzelder tijd een schrijversprentenboek over de dichter, voorbeeldig geredigeerd door het Fries Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, én een speciaal nummer van het Fries tijdschrift Trotwaer. Daarin belichten Friese en Nederlandse auteurs in zonnige en zure bijdragen Postma's actualiteit. Voor knorrigheid tekenen enkele jongere Friese auteurs die de spreekwoordelijke bewieroking van de oude meester beu zijn. Obe Postma werd geboren op een boerderij in Cornwerd, een dorpje aan de Zuiderzee. Hij studeerde wis- en natuurkunde in Amsterdam, promoveerde in 1895

illustratie
Obe Postma (1868-1963).


bij de latere Nobelprijswinnaar Van der Waals en stond op goede voet met prominente natuurkundigen als Lorentz en Ehrenfest. Hij werd leraar wiskunde aan de rijks-HBS in Groningen en bleef dat tot zijn pensioen in 1933. Daarna verhuisde hij naar Leeuwarden om de archieven te kunnen raadplegen voor zijn baanbrekende studies over de geschiedenis van Friesland. Hij bleef ongetrouwd en ligt begraven op het kerkhofje van zijn geboortedorp. ‘Dichter fan it Fryske lân’ staat er op zijn zerk.

Gerrit Krol betreurt het in het Trotwaer - nummer dat Postma nooit geïnspireerd is geraakt door de wiskunde. Volgens hem zou hij er als geen ander ontvankelijk voor zijn geweest. Het is een prikkelende gedachte, maar er was een andere liefde: het bedrijvige en historische Friesland. En dat vroeg om vereeuwiging. Postma was filosofisch geschoold en zeer belezen. Die belezenheid benut hij: onbekommerd zinspeelt hij op andere dichters in zijn eigen werk. Zijn literaire belangstelling omvatte Goethe, Engelse romantici als Wordsworth en Keats, de Tachtigers. Hij vertaalde Rilke en

[pagina 582]
[p. 582]

Emily Dickinson in het Fries, bewonderde de on-Friese Fries Slauerhoff, met wiens norse schim hij in het hiernamaals een vermakelijk gesprek aanknoopt. Mei van Gorter vond hij het mooiste gedicht in de Nederlandse literatuur. Philippus Breuker, hoogleraar Friese taal- en letterkunde, veronderstelt in zijn gedegen nawoord bij Van het Friese land en het Friese leven dat Mei Postma zou hebben gestimuleerd tot vereenzelviging met Friesland, maar als die - pas op zijn vijftigste - zijn natuurpoëzie publiceert, herinneren de ingetogen toon, sobere vorm en eenvoud toch eerder aan een latere, intieme Gorter dan aan de schepper van Mei met zijn uitbundige evocatie van de Hollandse kuststreek.

Eenvoud blijft kenmerkend voor Postma's hele dichterschap. Maar het is een bedrieglijke eenvoud. Van meet af aan verloochent hij zijn boerenafkomst niet. Hij heeft het over hooiwagens, maaiers, erf en stal, karnmolen, vlierhagen, een uitgetrapte slootwal. Met elkaar lijken al deze gedichten een idyllische ode aan het Friese land te vormen en dat doen ze in zekere zin ook, maar om pastorale schilderachtigheid gaat het in wezen niet. Een arbeidershuisje, ganzen op het wad, een sloot met kikkerbeet of volkse mensen als Oetske en Pier, heel die zo herkenbare geografische boerenwerkelijkheid wordt tot een vergeestelijkt, mythisch Friesland, bevolkt door levenden en doden.

 
(...)
 
De vrienden van mijn jeugd gaan allemaal
 
Aan mij voorbij. Ik zie hun wezen klaar.
 
De dag, de wind die door de rietkraag trekt,
 
Nemen hen op; het toen en nu
 
vloeien ineen; die over rimpels strijkt
 
Van 't water, draagt hun beeld.
 
 
 
Naar dorp en stee breng 'k mijn gestalten saam:
 
Geslachten gaan en komen in het huis:
 
Zo is het drager van een verre stroom;
 
Maar vaster blijven wierde en werkb're grond.
 
O huis en terp en land! Hoe voeren jullie mee
 
Naar tijden grijs en oud! De scheve muur.
 
Het dak, het kleine raam, hun taal is ons
 
Nabij en goed. En op de terp met plek
 
Voor erf en woon - veilig klein rijk
 
Op eigen kracht gebouwd - o staan wij daar
 
Hoog boven 't veld en kijken om ons heen,
 
Hoe machtig wordt dan ons gemoed beroerd!
 
(...)
 
En ik ruik de grond...
 
O dit gaat tijd voorbij! Wij zijn een deel
 
Van 't zelfde rijk, hoe anders konden we
 
Zo worden aangedaan?
 
't Wordt al omvat door één ziel, één begrip.
 
(...)

Het is nu net deze mythologiserende verheerlijking van Friesland die bij onwelwillende Postma-lezers weerstanden oproept. Zij vragen zich af of hij ondanks die nadrukkelijke verwijzingen niet eerder een geïdealiseerde dan menselijke binding had met het platteland, waar vaak armoe heerste.

Zeker is dat hij van het socialisme, dat in Friesland een belangrijke aanhang had, niets moest hebben. In ‘Nieuwe wereld’ leest hij ideologen geërgerd de les:

 
(...)
 
Hun liefde voor het arme volk is groot!
 
- En gaat die liefde naar zijn leven uit?
 
Neemt zij zijn wezen op, zijn vreugde en werk,
 
Zijn ziel, die ze, almachtig, in zichzelf besluit?
 
 
 
Is het het dichtsel niet van eigen ziel
 
Waar ze vooral van houden? Eigen zin en waan?
 
Is 't heerszucht niet, die streng de teugels houdt.
 
De massa's dwingen wil in enge baan?
 
(...)

Met lichte ironie beziet Postma op al hoge leeftijd zijn eigen dichterschap. Goethe toog naar Italië, Rilke naar Rusland en ze kwamen terug als een ander mens. Dat is hem niet gegund als hij op zijn oude dag nog eens naar Harlingen gaat. Zijn poëzie reikt niet ‘hoger dan de piramidebouw’ en - met een verwijzing naar Horatius - blijft niet langer hard dan koper.

 
Waarom zou ik, bejaarde man, het niet wa-
 
gen om aan leven en dood een woord of wat te wijden,
 
En dan niet gepolijst naar rijm en maat, maar zoals de ziel het voor me brengt?

Zo begint een van zijn laatste gedichten. De lange, proza-achtige rijmloze regels tonen hoeveel vrijheid hij zichzelf op den duur is gaan gunnen in zijn versvormen.

Tussen 1929 en 1937 schreef hij naar zijn eigen mening zijn sterkste en meest karakteris-

[pagina 583]
[p. 583]

tieke werk. In die periode heeft hij het dan ook niet over het betrekkelijke van zijn dichterlijke activiteiten. Uit die tijd stamt het gedicht met de veelzeggende titel ‘Mienskip’. Misschien heeft hij nergens zijn verhouding tot Friesland, dat hij tot het land van zijn ziel maakt, ritmischer en trefzekerder weergegeven.

Gemeenschap
 
De sloot met kikkerbeet,
 
De uitgetrapte wal karig begroeid,
 
Afgegraasde stek en aangevreten riet -
 
De weide met zijn dracht
 
Van klaver, bloemetjes en al
 
Wat op de zeis wacht,
 
Werd één in mij.
 
 
 
't Geluid dat van de erven komt,
 
't Geloei dat door de velden klinkt.
 
En heel 't gewoel
 
Dat me zo levendig omgeeft
 
Werd één in mij.
 
 
 
Het volk dat hier zijn woonstee had,
 
En wat er sloofde en zwoegde eeuw na eeuw,
 
En al wat hier door bloei en sterven ging.
 
Werd één in mij.

De zestig (van de 350) gedichten zijn vertaald door Jabik Veenbaas. Blijkens de verantwoording heeft hij de moeilijkheden scherp onderkend. ‘Het verraderlijkst waren de rijmende verzen met de korte maar pregnante regels. Daar gaf het achteloze zichzelf soms moeizaam prijs’. En zo is het. In het Fries klinken zulke gedichten vanzelfsprekend en welluidend, in het Nederlands storen al te vaak geforceerde of slappe regels. Afwijkingen van de tekst en archaïsche wendingen verraden hoe onmogelijk het soms was de eenvoudige zegging én de dwingende versvormen recht te doen. Er staan gave vertalingen en gelukkige vertaalvondsten tegenover. In de vrije, modernistisch aandoende gedichten die Postma gaandeweg vaker schreef, benadert het Nederlands de natuurlijkheid van het Fries. Het is te hopen dat Veenbaas voor een tweede druk zwakke oplossingen zal herzien.

Voor wie nu Postma's poëzie door en door wil leren kennen, is er Samle Fersen (1978). Zo'n lezer moet het dan wel zonder vertaling stellen, maar misschien is hij inmiddels enigszins vertrouwd geraakt met en ook betoverd door het Fries. Ter aanmoediging: er bestaat een Frysk Wurdboek.

 

Ed Leeflang

obe postma, Van het Friese land en het Friese leven / Fan it Fryske Lân en it Fryske libben. Een keuze uit de gedichten, samengesteld en van nawoord en aantekeningen voorzien door Philippus Breuker. Vertaling Jabik Veenbaas, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, 168 p.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van het Friese land en het Friese leven = Fan it Fryske lân en it Fryske libben


auteurs

  • Ed Leeflang

  • over Obe Postma