Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
ForumVernietiging met gratie gedragen‘Natuurlijk, het is de volledige vernietiging! Maar laten we het toch met gratie dragen.’ Dat schrijft Etty Hillesum in oktober 1942 in haar dagboekGa naar voetnoot1. Het is een opmerking die karakteriserend is voor de houding waarnaar ze in de loop van die uitzichtloze jaren langzaam toegroeide. Een houding van rust, van serene waardigheid tegenover het verschrikkelijke wat zich in de wereld afspeelde, en waarvan zij zich scherp bewust was. Ze maakte zich geen illusies over het lot dat haar, als joodse, te wachten stond, maar daartegenover stond een innerlijke kracht die haar het lijden niet alleen hielp verdragen, maar haar, ondanks alles, het leven volledig deed beamen. ‘Ich weisz, dasz ich in einem Arbeitslager in drei Tagen sterben werde, ich werde mich hinlegen und sterben und das Leben trotzdem nicht ungerecht finden,’ noteert ze enkele maanden eerder. Ze kan mateloos genieten van een bloem, of een stuk cake op een verjaardag, en meer dan alles van de man die ze liefheeft, ondanks de ellende die zij, als bureaufunctionaris van de Joodse Raad, dagelijks onder ogen krijgt. ‘Sommigen zeggen tegen mij: je hebt dus stalen zenuwen, dat je daar tegen kunt. Ik geloof niet dat ik stalen zenuwen heb, veeleer heel gevoelige, maar “er tegen kunnen” kan ik toch. Ik durf ieder lijden recht in de ogen te kijken, ik ben er niet bang voor. En dit gevoel was er altijd weer, aan het eind van iedere dag: ik heb de mensen zo lief.’
Maar meer nog dan haar liefde voor de mensen domineert in dit dagboek haar diepe en directe verbondenheid met degene die ze ‘God’ noemt. Ze was niet praktizerend gelovig, en eens schrijft ze zelfs: ‘Woorden als God en Dood en Lijden en Eeuwigheid moet men weer vergeten. En men moet weer zo eenvoudig en woordeloos worden als het koren dat groeit, of de regen die valt. Men moet alleen maar zijn’. Maar vanuit haar ‘zijn’ brak die verbondenheid steeds weer door, het vanzelfsprekend besef van een aanwezige Ander. Niet zozeer een rotsvaste grond, of een beschermer; veeleer een deelgenoot in de lijdensweg van haar tijd: ‘Als God mij niet verder helpt, dan zal ik God wel helpen’. | |
[pagina 363]
| |
Was zij een mysticus? vraagt Gaarlandt zich in zijn inleiding af. Hij beantwoordt de vraag voorzichtig positief, misschien bang voor het misverstand dat het woord zou kunnen wekken. Want Elly Hillesum was allesbehalve wereldvreemd; de dagelijkse dingen waren haar misschien wel nabijer dan aan zovele zgn. ‘praktisch’ ingestelde mensen, en voortdurend speelt een bijna prozaïsche nuchterheid door haar aantekeningen heen: ‘De dingen die gedaan moeten worden, moet men doen en dan voor de rest zich niet laten infecteren door de vele kleine angstjes en zorgjes, even zovele moties van wantrouwen tegenover God. Het zal wel in orde komen met die verblijfsvergunning en ook met die bonnen, op dit moment heeft het geen zin dat ik erover pieker, ik kan beter een Russische thema maken’. Maar enkele pagina's verder weer dit gebed: ‘Ik vouw een paar handen in een gebaar dat me lief is geworden en zeg dwaze en ernstige dingen door het donker heen aan jou en smeek een zegen af over jouw eerlijke, aardige hoofd, alles bij elkaar zou men het in één woord “bidden” kunnen noemen. Goeienacht, dierbare!’
Die ongebroken continuïteit tussen het alledaagse en het meest verhevene is misschien wel het waarmerk van de mystiek in de volle zin van het woord. Van daaruit leefde Etty Hillesum, als de zeer bijzondere mens die zij was. Begaafd met een buitengewoon scherp verstand en met een grote fijngevoeligheid, verzet zij zich voortdurend tegen de extremen van defaitisme of (al te begrijpelijke) haat. ‘Na deze oorlog zal er, behalve een stroom van humanisme, ook een stroom van haat over de wereld gaan. En toen wist ik het weer: ik zal te velde trekken tegen die haat’. Eind 1942 breekt haar dagboek af. Ze wordt dan definitief geïnterneerd in het kamp Westerbork, van waaruit ze vele brieven schrijft (een selectie daarvan verscheen inmiddels onder de titel Het denkend hart van de barak). Eind 1943 wordt zij weggevoerd naar het vernietigingskamp Auschwitz. Haar dagboek komt na bijna veertig jaar weer tevoorschijn. Het is het verhaal van een jonge joodse vrouw die de Tweede Wereldoorlog bewust meemaakte, en daarin groeide tot een zeldzame geestelijke hoogte. Zij vertelt haar verhaal met een wonderlijk mengsel van ingetogenheid en vrijmoedigheid, vooral waar het haar beide grote liefdesavonturen, die met Julius Spier en met God, betreft. Over de laatste: ‘Jopie onder de grote sterrenhemel, zittend op de hei, in een gesprek over heimwee: Ik heb geen heimwee, ik ben toch thuis... Men moet zichzelf het vaderland zijn. Ik heb er twee avonden lang over gedaan voor ik het kon vertellen aan hem, het intiemste van het intiemste. En ik wilde het hem toch zo graag zeggen als om hem een geschenk te geven. En toen, toen heb ik geknield daar op die grote hei en hem van God verteld’.
Wie zó vertelt, is een groot schrijfster. Het was Etty's droom een schrijfster te zijn, en die droom heeft ze in haar dagboek verwezenlijkt. In honderden kleine fragmenten dringt ze in enkele woorden door tot de kern van wat weer gezegd kan worden. Weinig persoonlijke documenten zijn zo indringend en laten zo'n diepe en blijvende indruk na. Het dagboek van Etty Hillesum behoort ongetwijfeld tot één van de belangrijkste geschriften uit en over de Tweede Wereldoorlog, en misschien wel van heel de hedendaagse Nederlandse literatuur. Of, zoals Etty het op haar eigen karakteristieke manier uitdrukte: ‘Er is geen dichter in mij, er is wel een stukje van God in mij, dat tot dichten zou kunnen aangroeien. In zo'n kamp moet toch een dichter zijn die het leven daar, ook daar, beleeft als dichter en ervan zal kunnen zingen...’
Ger Groot | |
[pagina 364]
| |
Een socialistisch alternatief?Wie denkt in de publikatie van Frank Vandenbroucke, Van crisis tot crisis: een socialistisch alternatiefGa naar voetnoot1 nu eindelijk hét antwoord op de crisis te vinden, komt bedrogen uit. Hoogstens in de laatste pagina's kan men voorstellen terugvinden, een soort mix van bekende stellingen van het ABVV, van POLEKAR, het Plan-Claes, overgoten met een ‘saus’-De Batselier. Wie dit boekje leest met de hoop een beter zicht te krijgen op de evolutie van de economische programma's van het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV), gezien in de context van sociaal-economische ontwikkelingen, zit al wat beter. En wie vooral inzicht wil krijgen in veel gebruikte termen als ‘structuurhervormingen’, ‘economische democratie’ en ‘arbeiderscontrole’, zal beloond worden voor de moeite. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de term ‘structuurhervormingen’ binnen het ABVV verschillende interpretaties gekregen. Aanvankelijk was dit begrip nog geïnspireerd door het Plan-De Man van vóór de oorlog, en betekende het een soort van medebeheer, ‘planisme’, maar zonder het staatsdirigisme van De Man. Wat vooral nieuw was in de visie van de naoorlogse vakbondsleiders, en in het bijzonder bij figuren als de Waalse Renard, was een antikapitalistische strategie verbonden met arbeiderscontrole. Op het ABVV-congres van 1954 was een geplande economie een middel om tot economische democratie te komen. De zwakheid van deze stelling lag op twee vlakken: ten eerste, het gebrek aan een politieke vertaling van die eis, en ten tweede, de dubbelzinnigheid in de interpretatie ervan. Zoals een andere Waalse leider, Jacques Yerna, later vaststelde, waren de geëiste structuurhervormingen, vooral in de travaillistische versie, gemakkelijk door de overheid te recupereren, wat dan tijdens de expansiejaren van de periode '60 ook gebeurde. Voeg hierbij de verdeeldheid van de vakbeweging (verzuiling, taalgrens) en de reformistische tendensen binnen het ABVV, en het wordt begrijpelijk waarom diezelfde Renard niet in staat was het hele ABVV achter zijn eis voor radicale structuurhervormingen, arbeiderscontrole en federalisme verenigd te krijgen. De grote hoop van de grote staking '60-'61 liep uit op een desillusie voor Renard en de meer radicale vleugel van de (vooral Waalse) arbeidersbeweging. De eisen van de reformisten en de travaillisten konden zo overgenomen worden door de regering: wat een eerste maal gebeurde met de economische programmatie van Gaston Eyskens, en een tweede maal met de kaderwet (Terwagne) van 1970, die organen als het Planbureau en dergelijke vastlegde (schema's pp. 164-165). Met een dergelijke economische planning werd immers helemaal niet geraakt aan de eigen ontwikkelingswetten van de privé-kapitaalaccumulatie. Dit is, volgens de auteur, nog steeds hét knelpunt voor het ABVV vandaag. Na zoveel overlegorganen en ABVV-congressen drong een echte evaluatie van de term ‘arbeiderscontrole’ zich op. Men was immers intussen feitelijk reeds aan het mede-beheren in het kapitalistische systeem. Om duidelijk te maken dat men dit radicaal verwierp, kwam de eis ‘arbeiderscontrole’ in de | |
[pagina 365]
| |
plaats van de vroegere term ‘medebeheer’. Concreter werd dit vanaf 1971, toen het ABVV duidelijk maakte dat men niet alleen op bedrijfsvlak maar ook op nationaal vlak inzage en controle wilde: om de macht van het kapitalisme te breken vond men het nodig de financiële organen te socialiseren, een openbare holding en bank op te richten, enz. Daarmee legde het ABVV dan ook de vinger op de wonde, daar de financiële holdings in België een zeer belangrijk element zijn in het instandhouden van het systeem. Arbeiderscontrole wordt dus gekoppeld aan structuurhervormingen en omgekeerd. Maar zover zijn we nog niet. Intussen is de huidige crisis begonnen, crisis die in dit boekje pas naar het einde toe behandeld wordt, en o.i. veel te vluchtig. De conclusie van de auteur is een vermanende vinger: ‘De economische crisis dreigt - net als tijdens de jaren '30 - een crisis te worden van de socialistische beweging, indien zij zich in deze dilemma's (afdanken om te redden. M.A.) laat opsluiten. Om dat te verhinderen moeten we een globaal economisch alternatief uitwerken, dat kan geplaatst worden tegenover de wijze waarop de economische herstructureringen vandaag in het kapitalisme volgen’ (p. 191). En dan komt de anti-climax, de mix van de bekende POLEKAR-De Batselier-recepten, die in een paar pagina's afgehandeld worden. Anti-climax, omdat dit niets nieuws is, wel veel te vaag en vooral helemaal niet tot actie aanzet. Jammer. Mijns inziens had de auteur zich beter kunnen beperken tot een korte historische analyse van de economische politiek van het ABVV, met nog meer nadruk op nationale en internationale economische en politieke factoren. De ellenlange pagina's met congresteksten hadden vermeden kunnen worden, of hoogstens in bijlage verwerkt. In een tweede deel had de auteur een duidelijker inzicht kunnen geven in de crisis van vandaag met daarbij een analyse van actuele syndicale strategieën, zowel op bedrijfsvlak als op sectorieel en intersectorieel vlak. Interessant zou geweest zijn te onderzoeken: - welke strategieën kiezen arbeiders en bedienden vandaag op het bedrijfsvlak om de effecten van de crisis tegen te gaan, en hoe wordt daarop gereageerd door de officiële vakbondsleiders? - hoe werkt ‘arbeiderscontrole’ vandaag en welk effect kan die hebben op de economische politiek van een regering vandaag? - hoe zijn de reeds bestaande ‘structuurhervormingen’ te evalueren, vooral in het licht van de huidige crisis? - welke effecten hebben verzuiling en federalisering op syndicale strategieën vandaag? - is het alternatief voor de crisis, in de respectieve formules van ABVV, SP, en POLEKAR een echt alternatief? Zo ja, hoe te realiseren? Op elk van deze vragen zou men geen antwoorden in abstracto moeten zoeken, maar concreet vanuit de dagelijkse realiteit, vanuit de vele kleine en grote verzetsacties die momenteel door arbeiders (en sommige intellectuelen) gevoerd worden. Op die manier zou dit boekje veel meer beantwoord hebben aan de veelbelovende titel. Misschien zou het ook leesbaarder geworden zijn dan de vele bladzijden citaten en congresteksten. Tot slot toch twee citaten die verhelderend kunnen zijn. Wat betreft structuurhervormingen in de teksten van het ABVV-congres van 1954: ‘in een ware democratie kan een politiek van economische planning slechts de vorm aannemen van een gezamenlijk plan, van een soepele planning, die niet de publieke toeëigening van de produktiemiddelen omvat’ (p. 124). Wat betreft arbeiderscontrole op het congres van 1971: ‘de syndicale actie door de arbeiderscontrole is een middel om een steeds groter aantal problemen te onttrekken aan de patronale willekeur en om de arbeiders geleidelijk een aantal rechten te kunnen doen veroveren’ (p. 176). Monika Abicht |