Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |
De verwondering en de oplossingen van Walker Percy
| |
[pagina 527]
| |
als een marsmannetje dat naar beneden kijkt. Met verwondering. Wat hij ziet, is op z'n minst bizar. Maar daarmee is nog niet alles gezegd, want Percy laboreert ook aan een oplossing: geloof? liefde? Over Percy's verwondering, zijn oplossingen en de manier waarmee hij dat alles tot een literaire belevenis maakt, wil ik het hier hebben. Vooral dan met betrekking tot de twee romans die beslist op uw lectuurlijstje thuishoren: Love in the Ruins en The Second Coming. | |
The Message in the BottlePercy schreef ook een bundel essays bij elkaar die men moeilijk over het hoofd kan zien wil men wat meer inzicht krijgen in zijn fiction. De ondertitel van The Message in the Bottle (1975)Ga naar voetnoot2 maakt de aard van Percy's verwondering meteen duidelijk: ‘Hoe vreemd de mens is. Hoe vreemd taal is. En wat het een met het ander te maken heeft’. Dat is volgens Percy precies wat een marsmannetje zich zou afvragen als het hier een kijkje kwam nemen. Die vindt het gedrag van de mensen maar vreemd. Bijvoorbeeld: ‘Hoe komt het dat Franse en Duitse oudstrijders van de Slag van Verdun, een catastrofe waar een miljoen mensen het leven lieten, jaren na de oorlog nog altijd terugkeren naar Verdun, er rustig in een café in Lemmes op de Chemin Sacré zitten, zacht spreken over die verschrikkelijke tijd, en zelfs een week uit kamperen gaan in de granaatkraters en de loopgraven waar ze de vreselijkste dagen van hun leven hebben doorgemaakt?’ (MB, 6). Voorts merkt dat marsmannetje dat de mens het enige onder de levende wezens is dat taal hanteert, en het ligt voor de hand dat het nu vermoedt dat er misschien wel een verband bestaat tussen het een en het ander. De verwondering over taal levert een aantal boeiende essays op waarin Percy (als niet-linguïst en buitenstaander) zich bezighoudt met het oeroude probleem over het ontstaan van taal. Taal, zo redeneert hij, is te belangrijk om ze aan linguïsten over te laten (cfr. MB, 10). Hij rekent af met de behavioristen (want die proberen taal te verklaren als een Pavloviaanse respons op stimuli en dat is maar pover) en de transformationalisten (want die leveren alleen maar een mooi beschrijvend algoritme af en verklaren | |
[pagina 528]
| |
verder helemaal niks). Op een quasi-wetenschappelijke manier geeft Percy dan zijn visie: een eigengereide versie van Pierces concept van het drieledige teken gecombineerd met vooralsnog niet bewezen inzichten uit de neurofysiologie. Taal ontstaat als er een verband gelegd wordt tussen de visuele cortex (factor 1) en de auditieve cortex (factor 2). De legger van dat verband (factor 3) is een ‘ik’, een ‘zelf’ of een correlaat daarvan dat men misschien ooit in de hersenen zal kunnen lokaliseren en dat bij dieren niet aanwezig is (MB, 326-327). Wat heeft nu het bizarre gedrag van de mens te maken met het feit dat zij of hij taal gebruikt? Simpelweg dit: taal maakt de mens uniek. Dat had het marsmannetje al vlug door, maar wij niet. We spenderen zelfs een bom geld aan het soort wetenschappelijk speurwerk dat de mens onderzoekt als een dier onder de dieren, en uit het dierlijke gedrag conclusies omtrent het menselijke gedrag probeert te trekken. Precies omdat we dat besef van onze uniciteit kwijt zijn, verergeren we alleen maar onze problemen, want we vinden er toch geen afdoende verklaring voor. De enige verklaring is natuurlijk die uniciteit, en die was tot voor kort te vinden in de joods-christelijke visie van het menselijk bestaan. Omdat Percy dat niet met zoveel woorden duidelijk maakt in zijn romans, citeer ik hem hier even uitvoerig: ‘Afgezien van het feit dat zo'n opvatting waar of onwaar is, kunnen we toch zeggen dat het om een leefbaar geloof gaat in die zin dat het de cultuur animeerde en aan het leven zijn betekenis gaf. Mensen konden leven volgens die opvatting, ook al schoten ze erin te kort, en al noemden ze zichzelf zondaars. Zo'n opvatting bestond uit het geloof dat de mens werd geschapen naar Gods beeld en gelijkenis met een onsterfelijke ziel, dat hij een plaats inneemt in de natuur ergens halfweg tussen de dieren en de engelen, dat hij in het begin een catastrofe meegemaakt heeft, de Zondeval, en daardoor zijn weg kwijtgeraakt is, in tegenstelling met de dieren in staat werd te zondigen, en een pelgrim of zoeker naar zijn eigen verlossing werd, en dat de sleutel of het teken van die verlossing niet in de wetenschap of de filosofie te vinden is, maar in een bericht over een historische gebeurtenis, waarbij een volk, een persoon en een instituut betrokken zijn’ (MB, 18). Het geloof als oplossing dus, ongeacht of wat men gelooft ook nog waar is, maar omdat het geloof meer dan om het even wat in staat is zin te geven. Uiteraard zegt Percy hiermee niet zoveel nieuws. Ook niet als hij bij die oplossing ook nog liefde en gezinsleven wil betrekken. Dat laatste lijkt zelfs bedenkelijk veel op het soort ‘moral majority’-ideeën dat tegenwoordig in Amerika opgang maakt. Maar hij zou Percy niet zijn als hij dat allemaal in zijn fiction zo ongecompliceerd, ongenuanceerd of zelfverzekerd zou zeggen. Eigenlijk doet hij niets anders dan zijn oplossing verken- | |
[pagina 529]
| |
nen. Zo blijkt het einde van Love in the Ruins vanwege allerlei ironische angeltjes helemaal niet zo ‘happy’ als het eruit ziet, en is The Second Coming zijn eerste roman met een onmiskenbaar happy end (dat beweert hij ook zelf)Ga naar voetnoot3. Ook geldt voor beide boeken dat we eerst een bijzonder vreemd verhaal vol vreemde verwondering moeten passeren voor we aan de articulatie van die oplossing toe zijn. Want (en het loont de moeite Percy nog maar eens te citeren): Wat is de taak van een christelijk romancier die de maatschappij in zich weerspiegelt (...)? Hoe gaat hij te werk als hij zich heeft aangesloten bij een christendom in diskrediet en met een verouderde woordenschat als erfenis? Hij doet het enige wat hij kan doen (...) hij doet een beroep op elk vleugje sluwheid, list en kunst dat hij uit de donkerste regionen van zijn ziel kan oproepen. Geweld, shock, komedie, belediging, het bizarre, het gebruik ervan in fictie, dat zijn de alledaagse werktuigen van zijn vak (MB, p. 118). Ik vind het wel bijzonder moeilijk om Percy's bizarre schrijverij samen te vatten op een manier die hem recht doet. Van mijn parafrasen wordt hij helemaal niet beter, tenzij u hem op mijn aanraden natuurlijk gaat lezen. Om uw leeslust aan te scherpen: zijn kunst bestaat vooral uit een scherpe marsmannetjesobservatie, een daarmee samengaande ironische ondertoon, een bizar verloop en ouderwetse suspens - ‘er moet het gevoel zijn dat er iets gaat gebeuren, de verwachting dat er iets gaat gebeuren en de wens dat er iets gaat gebeuren’Ga naar voetnoot4. | |
Love in the RuinsLove in the RuinsGa naar voetnoot5 begint al vreemd. Tom More (Thomas More!), de vertellerprotagonist, ligt ‘in een dennebosje in de zuidwestelijke punt van het klaverblad tussen twee autowegen’. Hij verwacht een enorme catastrofe. Een flink stuk van het boek worden we beziggehouden met de vraag: waarom verwacht hij die catastrofe (dat heeft te maken met zijn uitvinding, de Moquol) en gebeurt ze ook? (Ja en nee: er gebeurt wel iets, maar op beperkte schaal.) Vreemd is voorts de tijd waarin alles zich afspeelt: | |
[pagina 530]
| |
een toekomst die niet zo ver af is, ergens aan het einde van het grote Autotijdperk, zeg maar van de Amerikaanse samenleving. Dat geeft natuurlijk aanleiding tot knappe staaltjes marsmannetjesobservatie. Want alles lijkt wel op nu, maar het is net iets verder doorgetrokken, waardoor we ineens zien hoe bizar het is. Enkele voorbeelden. Noteer daarbij dat Love in the Ruins verscheen in 1971 en dat het Amerika dat op de korrel genomen wordt het Amerika is van de consumptiemaatschappij, de Vietnamoorlog, de Black Panthers en de progressieve golf. Zo is er de Amerikaanse (ook onze) obsessie met produkten (een reeks merknamen passeert de revue) en met apparaten die geen mens meer repareert als ze stuk gaan. De wijk waarin Tom woont, ligt trouwens vol autowrakken: ‘De meeste van mijn vrienden zijn overgeschakeld op Toyota's. Daar zit één vervangbaar onderdeel aan’ (62). Er is een oorlog tussen het Maoistische Noord-Ecuador en het christelijke en kapitalistische Zuid-Ecuador. Zwarte guerrillero's - ‘Bantoes’ - maken het Zuiden van de VS onveilig. Ze worden aangevoerd door Urdu, die eigenlijk Elijah Washington heet maar geen joods-christelijke naam wil, de terugkeer naar Afrikaanse gebruiken predikt, maar uiteindelijk een baan aanvaardt in het ‘Department of Black Studies’ aan de universiteit van Massachusetts. Er zijn conservatieven en progressieven: ‘Om de waarheid te zeggen, ik zie niet veel onderscheid tussen beiden (...) Er zijn kleine verschillen. Als conservatief-christelijke huisvrouwen naar de stad rijden en er hun huishoudhulpjes oppikken, dan zitten die hulpjes op de achterbank; progressieve huisvrouwen laten hun hulpjes vooraan zitten’ (15). Er is een Love Clinic waar het seksuele gedrag van mensen onderzocht wordt (denk aan Masters and Johnson) en een geriatrisch Rehabilitatiecentrum waar oude mensen in perfecte gezondheid worden gehouden, een dagelijkse portie verplichte recreatie krijgen en niettemin melancholisch worden. En zo gaat Percy maar door. Ook de verteller is op z'n minst een beetje vreemd. More is 45, lijdt aan angst en depressies, en is tegelijk psychiater en psychiatrisch patiënt. Hij noemt zichzelf een slechte katholiek want ‘ik geloof in God en de hele boel, maar ik hou het meest van vrouwen, dan van muziek en wetenschap, voorts van whisky, ten vierde van God, en van mijn medemensen hou ik nauwelijks’ (6). (Zo ongeveer spreekt Percy over zijn eigen katholiek zijnGa naar voetnoot6.) De Moquol, ‘More's Qualitative Quantitative Ontological Lapsometer’, is een klein elektronisch apparaat dat ‘de lengte, de breedte en de bewegingen van het zelf’ (106-107) meet. Door toedoen van Art Immel- | |
[pagina 531]
| |
mann, een figuur met Mefistofeliaanse allures, wordt de Moquol ook nog echt therapeutisch van nut. Het apparaat kan nu door gerichte bestraling bepaalde delen van de hersenen (lees: de geest, het zelf) activeren en zo denkt More de mensheid te kunnen genezen van ‘bestialisme’ (lust) of ‘angelisme’ (abstractie van het zelf). Het is natuurlijk ironisch dat die redding nog maar eens van een apparaat afhankelijk is. Tegelijk is de Moquol (de afkorting klinkt al onheilspellend) ook bijzonder gevaarlijk geworden: als er onbezonnen mee wordt omgesprongen kan de bestraling de wildste reacties bij de mens en in de atmosfeer veroorzaken. Hoe dat allemaal precies in elkaar zit, hoort u van Percy in verrukkelijke quasi-wetenschappelijke retoriek. De literair-culturele motieven zijn herkenbaar: overmoed (de mensheid redden) en het averechtse effect van de wetenschappelijke droom (vernietiging). Art (Mefistofeles) Immelmann produceert en distribueert nu Moquols op grote schaal. Vandaar Toms vrees voor een catastrofe bij het begin van het boek (het bovenvertelde is één lange flashback). Uiteindelijk is de schade die de Moquol aanbrengt gering. De grote catastrofe gebeurt niet. Er is alleen maar een kleine Bantoe-revolutie die de rassenverhoudingen omkeert. Dan zitten we meteen bij de oplossing vijf jaar later. Tom More is gehuwd met de meest behoudsgezinde van zijn vriendinnetjes; hij leidt een rustig leventje, en verzorgt nu onder meer corpulente Bantoedames op dieet. Religie viert hoogtij. Aan het einde van elke kerkdienst ‘worden de zonden van de kerk luidop beleden en wordt er voor de hereniging van de christenen en van de Verenigde Staten gebeden’ (400). De openbare boetedoening is opnieuw ingevoerd en Tom gaat zelfs fier in ‘zak en as’ naar een tuinfeestje. Het is hoogst eigenaardig dat een legertje interpretatoren dat hele gedoe au sérieux neemt, en zonder verpinken noteert dat ‘Tom door geloof en liefde gered wordt’. Terwijl Percy toch volop signaleert dat hij hier een pastiche van zijn ‘oplossing’ schrijft. Neem de slotzin bijvoorbeeld: ‘En we gaan naar bed voor een lang winterdutje, in elkaar gestrengeld als klimop, niet onder een struik of in een auto of op de vloer of nog meer van die rommel uit de laatste merkwaardige jaren van het christendom, maar in ons huis in bed waar alle fatsoenlijke mensen thuishoren’ (403). Percy kan hier toch bezwaarlijk letterlijk worden genomen. | |
[pagina 532]
| |
The Second ComingEn dat is nu zo bijzonder aan The Second ComingGa naar voetnoot7. Percy slaagt erin een bijna gelijkaardig slotmotief (ze leefden nog lang en gelukkig) aannemelijk te maken. Dat komt niet alleen omdat hij zo'n einde in tegenstelling tot Love in the Ruins hier alleen maar suggereert (alles is wel gepland maar het moet nog een aanvang nemen) maar vooral omdat het hier om ‘liefde’ en ‘geloof’ gaat, wars van burgerlijke zelfgenoegzaamheid of religieus exhibitionisme. Trouwens, die laatste worden in het boek zelf flink op de korrel genomen. Nieuw voor Percy is verder dat hij hier duidelijk twee hoofdpersonages op weg naar de ‘oplossing’ volgt in plaats van één. Dat geeft het boek meer spankracht en substantie. Will Barrett is net als Tom More van middelbare leeftijd. Hij heeft een succesrijke advocatencarrière achter de rug, en zoals bij elk hoofdpersonage van Percy is er ook psychisch iets niet in orde met hem: hij krijgt vreemde toevallen waarbij hij het bewustzijn verliest. Bij het begin van het boek heeft hij het gevoel dat er iets hapert met de moderne samenleving en het voorgevoel dat er iets gaat gebeuren. Ondertussen maken we ook kennis met het meisje Allison. Ze is uit een instelling voor geestesgestoorden ontsnapt. Ze heeft dat gedaan na een sessie shocktherapie waardoor ze tijdelijk haar geheugen kwijt is. Daarom heeft ze een zakboekje bij zich, waarin ze vooraf allerlei instructies neergepend heeft. Via Allison, die een heleboel dingen opnieuw moet ontdekken en ze voor de eerste keer ziet, krijgen we weer diezelfde marsmannetjesobservatie. Ze verwondert zich voortdurend over andermans taalgebruik (‘Mensen bedoelen niet wat ze zeggen. Woorden betekenen vaak het omgekeerde’, 82). Haar eigen taal is erg wankel, maar daarom ook verfrissend (‘Laten we niet over liefde spreken, ik ben niet zeker van het woord’, 329). Ze vindt de gangbare afscheidsformule, ‘Have a nice day’, bijzonder aardig en zelf zegt ze dingen als ‘geldzorgen zijn niet ophitsend’ (246) of ‘u zien was niet u geloven’ (229). Allison gaat ‘wonen’ in een serre op een terrein dat ze erfde. Barrett van zijn kant wil uitzoeken of God wel bestaat. Hij ontwerpt daarvoor een wonderlijk experiment. Hij daalt af in een grot, en wacht er op een teken. Komt dat niet (God bestaat niet, of hij vindt het de moeite niet waard zich te manifesteren, maar dat komt op hetzelfde neer), dan laat Will zich gewoon doodhongeren. Bizar is ook de ingewikkelde manier (maar dat leest u zelf maar) waarop Will ervoor zorgt dat men hem zal | |
[pagina 533]
| |
vinden en dat alles toch geen zelfmoord lijkt, zodat de verzekeringspremie kan worden uitbetaald. Of God bestaat of niet, komt Will Barrett niet te weten (althans niet volgens zijn formule). Want wat gebeurt er? Will krijgt gewoon vreselijk kiespijn! Hij houdt het niet meer uit en probeert uit de grot weg te geraken. Hij valt dan letterlijk via een ventilatiegat in Allisons serre binnen. De rest van het verhaal gaat over hun ontdekking dat ze echt van elkaar houden en de tegenkantingen die ze daarbij ondervinden. Ondertussen heeft Percy volop de gelegenheid af te geven op de Amerikaanse kleinburgerlijkheid, psychiatrische instellingen en bejaardentehuizen, en de zogeheten ‘born-again’ christenen. De oplossing is nu eenvoudig. Allison wil groenten kweken en een huizencomplex optrekken op haar lap grond (ze wil onder meer ‘afgeschreven’ oudjes uit het bejaardentehuis mee inschakelen). Will zelf accepteert een baan als klerk. Als ik dat zo neerschrijf klinkt het allemaal nogal idyllisch en naïef. Dat is het ook. Maar tenslotte is Percy zoals vele romanciers een moralist en lezen we geen realistische roman maar een parabel. Het verschil met Love in the Ruins is dat de ernst van Wills en Allisons plannen nergens door ironie wordt ondergraven. Integendeel zelfs. Barrett wil nu ook zijn liefde met Allison laten bezegelen door een priester, en dat niet zozeer vanwege een of andere liturgische waarde (Will is weggelopen op het huwelijk van zijn dochter). De priester op wie hij een beroep doet, is niet de moderne vlotte jongen die normaal de parochie leidt, maar een merkwaardige plaatsvervanger. Father Weatherbee heeft jarenlang op de Filippijnen gewerkt: ‘Ze geloofden me! Ze geloofden in het hele evangelie van het eerste tot het laatste woord en in de leer van de kerk. Ze zeiden dat het wel waar moest zijn, als ik het hun vertelde, anders had ik al die moeite toch niet gedaan. Toen ik weg was, gedroegen de gehuwde koppels zich beheerst en opgewekt uit eigen wil’ (359). Dat is natuurlijk niets anders dan Percy's eigen opvatting over het geloof als iets dat de samenleving structureert en inspireert ongeacht zijn waarheidswaarde. Voorts heeft Weatherbee ook nog de allures van een ziener (‘de oude uitgemergelde priester’, ‘één oog had een witte rand en draaide als een wiel’, 331) en dat is precies wat Will Barrett nodig heeft, want ‘Ik ben geen gelovige, maar ik geloof dat ik iets op het spoor ben’ (358)... ‘Gelooft u dat Christus opnieuw zal komen en dat er eigenlijk al onmiskenbare aanwijzingen zijn van zijn komst in precies deze tijd?’ (360). Weatherbee geeft geen antwoord en dat is ook niet zo belangrijk. Belangrijk is (in Percy's hierboven beschreven visie) dat Barrett dat geloof broodnodig heeft en dat hij | |
[pagina 534]
| |
dat beseft: ‘Wat is het, zo vroeg hij zich af, wat ik van haar en hem wil hebben, en niet alleen wil maar moet hebben? Is ze een geschenk en daarom ook een teken van de gever? Zou het kunnen dat de Heer hier is, dat hij verstoppertje speelt achter dit eenvoudige, onnozele, heilige gezicht? Ben ik gek omdat ik ze allebei wil hebben, haar en Hem? Nee, niet wil hebben maar moet hebben. En zal hebben’ (360). Ook hier is het niet zo zeer een zaak van ‘Will wordt door geloof en liefde gered’, maar wel van ‘Will Barrett wil door geloof en liefde gered worden’. Een kleine nuance, maar belangrijk in het licht van Percy's pragmatische visie op het geloof als zingever. Het is ook de visie en de beslissing van een ouderwordend iemand. Het is geen toeval dat Percy Will Barrett, die al eerder optrad als jonge man in The Last Gentleman (maar toen nog volop op zoek was, en eigenlijk niet zo veel vond) opnieuw als hoofdpersonage neemt, nu als iemand van middelbare leeftijd. The Second Coming ‘gaat over zijn laattijdige crisis. Voor de eerste keer in zijn leven komt hij tot een beslissing (...). Hij staat in het aangezicht van de dood. Het is het vooruitzicht van de dood dat hem uiteindelijk in staat stelt te handelen’Ga naar voetnoot8. Ik vind dat Percy heel wat beter slaagt met zulke ouderwordende personages (of met de bizarre Allison) dan met de adolescente zoekers uit zijn eerste werk, wier problematiek bijna kon worden gelezen als een voetnoot bij Kierkegaard. | |
Late erkenningOver Walker Percy en beide besproken boeken is er vanzelfsprekend nog heel wat meer te zeggen. Zijn misleidende vertelstrategieën bij voorbeeld die verantwoordelijk zijn voor allerlei dubbele bodems. Ze zijn er de oorzaak van dat de niet aandachtige lezer Percy vaak letterlijk neemt, al diens ironische kunstjes ten spijt. Voorts zijn Love in the Ruins en The Second Coming een gedroomde kluif voor letterkundige puzzelaars. Ze zitten allebei vol cultureel-literaire verwijzingen: onder meer naar Faust, Utopia, Thomas More in Love in the Ruins (‘Love among the Ruins’ is ook de titel van een gedicht van Browning) of naar Yeats (en diens gedicht ‘The Second Coming’), Armageddon en Pascal (diens weddenschap over Gods bestaan) in The Second Coming. Tenslotte nog dit. Walker Percy is een auteur uit het Amerikaanse Zuiden. | |
[pagina 535]
| |
Hij wordt dan ook voortdurend gevraagd wat dat nu eigenlijk betekent. Een precies antwoord heeft hij daar ook niet op. Met Faulkner, het agrarische Zuiden, het vertellen van verhalen op de veranda heeft hij weinig of niets te maken. Toegegeven, hij situeert zijn romans in het Zuiden, een vaag Louisiana in Love in the Ruins en North Carolina in The Second Coming. Maar de winkelcentra, de huizencomplexen en de leefwijze in dat moderne Zuiden lijken verdacht veel op de rest van de Verenigde Staten. Percy's meest fervente bewonderaars vinden hem dan ook een van de belangrijkste kritische waarnemers van de Amerikaanse samenleving. En dat is hij naar mijn gevoel ook: grappig, bizar, maar vlijmscherp. Maar het heeft een poosje geduurd voor hij die erkenning kreeg. En dat heeft dan weer alles te maken met het feit dat Percy (en de hele literaire produktie in het Zuiden) aan de periferie zit van de Amerikaanse schrijf- en boekencultuur die zich (vooral als het om fiction gaat) om en rond New York afspeelt. De lectuur van recensies over Percy's werk is instructief in dat verband. Het is de moeizame weg van de auteur die men te onpas voortdurend met Faulkner associeert (omdat dat het voor de hand liggende aanknopingspunt is) tot de auteur die men naast Bellow durft te noemen en die men langzamerhand een Pulitzerprijs begint toe te wensen. Misschien krijgt hij die bij een volgende roman. Het literaire vakmanschap van een auteur die op de vraag wat hij doet tegen typisch existentialistische kwalen zoals ‘angst’ en ‘vervreemding’ antwoordt: ‘Overdag werken, 's avonds borrelen en naar The Incredible Hulk op tv kijken’Ga naar voetnoot9, zich niettemin serieus ‘verwondert’ over het lot van de mens en aan een ‘oplossing’ doktert, is van een niet gering gehalte. |
|