Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |||||||
De theologie van een Braziliaanse bisschop
| |||||||
[pagina 700]
| |||||||
Eerste fase: onrecht in de openbaarheid brengenToen wij eind 1970 aan de slag gingen, waren wij een groep van vele pastoraal werkers (leken) en ongeveer tien priesters. Men betichtte ons van ‘linkse ideologie’: voor de regering waren wij marxisten en communisten. De gebruikelijke methode was toen de mensen schrik aan te jagen: wie gevangen genomen werd, werd ook gefolterd. Het was de strategie van het ‘grote net’: alwie op een of andere manier contact had met iemand die door de politie werd gezocht, werd maar meteen mee opgepakt. Een van hen is nu zelfs bisschop: Dom Marcelo Carvalheira, bisschop van Paraiba, die zijn leven lang met Dom Helder Camara heeft samengewerkt. Er waren er nog anderen, o.m. vijf dominicanen, die nu door hun publikaties in Brazilië naam hebben gemaakt. Maar we wilden ons niet in de eerste plaats om de priesters bekommeren, we vonden dat alle mensen gelijk zijn. Het volk moest weten wat er aan de hand was. We stonden onder een strenge perscensuur en wisten dat er overal spionnen zaten, zowel in onze kerkelijke bijeenkomsten als in onze scholen, de universiteiten en elders. We namen ons voor de strategie van de geweldloosheid aan te wenden. Onze priesterraad - samen 21 man - kwam alle weken bijeen en dan gingen we na hoe velen er weer weggevoerd waren en wat er in die week in Sâo Paulo weer allemaal gebeurd was. Elke informatie werd gecheckt en op een of andere manier publiek gemaakt, vaak aan de kerkdeur aangeplakt of door priesters voorgelezen, vaak in simpele woorden in de kleine basisgemeenschappen besproken. Het duurde twee jaar voor wij een team van 'n twintigtal juristen konden samenstellen die bereid waren voor die mensen op te komen. Het was een zeer gevaarlijke zaak, mensen die gevangen genomen waren, gefolterd en dan spoorloos verdwenen, te verdedigen. Dat comité bestaat nu tien jaar. Tot eer van die juristen moet ik zeggen dat ik nooit, onder geen enkele omstandigheid, overdag of 's nachts (en gewoonlijk was het 's nachts of tijdens het weekeinde) tevergeefs getelefoneerd heb en op hen een beroep heb gedaan: altijd vond ik een van hen bereid om voor een gevangene, om het even of het een communist, socialist of christen was, in de bres te springen. Dat comité, dat uit louter universiteitsprofessoren bestaat, heeft werkelijk een hele grote rol gespeeld. Zo kwam er toch een beetje licht in onze duistere situatie. De vervolging spitste zich vanzelfsprekend toe op de grootste stad, Sâo Paulo, en op de industriestaat Sâo Paulo, die 25 miljoen inwoners telt (bijna 1/4 van heel Brazilië) en 51% van het nationaal inkomen en de nationale produktie voor zijn rekening neemt. | |||||||
[pagina 701]
| |||||||
Het volk Gods is verantwoordelijk voor vrijheid en rechtvaardigheid van het hele volk. Als ik hier prof. Rahner uit het geheugen citeren mag - zijn taal versta ik wel, al heb ik er vaak wat moeite mee: ik mis zijn broer Hugo om hem te ‘vertalen’: die heeft ooit gezegd: ‘Wanneer men alles wil samenvatten wat men over de mens kan zeggen, dan is dat: Vrijheid en geweten, die maken de mens uit’. Toentertijd in 1970 heb ik daar veel over nagedacht, en er veel moed uit geput, zonder dat Rahner dat waarschijnlijk geweten heeft. En zo zijn er veel mensen in Europa die ons geholpen hebben. Het eerste wat we deden, was dus het volk informatie geven. Vervolgens zochten we buitenlandse journalisten die deze informatie konden doorspelen. We waren er nl. van overtuigd dat als onze informatie ook in Duitsland, Frankrijk of ook de VSA bekend werd, de mensen niet langer zouden ‘verdwijnen’, de vermisten teruggevonden zouden worden, misschien zelfs vrijgesproken. Want voor openbaarheid is de regering verschrikkelijk bang, dat geldt van alle regimes en dictaturen. Europa heeft ons in die tijd veel geholpen. En zo begrijpt u misschien waarom wij op het ogenblik in Brazilië meer vrijheid hebben dan in andere Latijnsamerikaanse landen: Argentinië, Chili, Paraguay. Verleden week nog hebben we een lijst van in Argentinië verdwenen mensen gepubliceerd, met de bedoeling dat via het buitenland die informatie naar die landen zelf teruggekaatst wordt en zo hun regeringen bewerkt. Bij ons in Brazilië heeft die situatie van verdwenen, gefolterde en gevangengenomen mensen 6 jaar geduurd. Kunt u zich voorstellen wat dat betekent? Elke avond weten dat er mensen opgepakt zijn, en jij ligt in je bed? Mag je nog wel slapen? | |||||||
Tweede fase: organisatie van het volkPaus Johannes XXIII zei destijds eens bij een ontmoeting met de Braziliaanse bisschoppen tijdens het Concilie: ‘Jullie gaan een periode beleven waarin de mensen allemaal naar de stad willen. Dan moeten jullie een georganiseerde kerk worden; je mag niet gewoon voortgaan zoals vroeger, je hebt weinig priesters en heel weinig mensen die in het christelijk geloof genoeg onderlegd zijn’. En hij stelde ons een heel eenvoudige strategie voor, in drie hoofdpunten: in de eerste plaats solidariteit, dus liefde, dan geloof en godsdienst, geloof en geloofsviering samen, in eenheid. Die strategie hebben we toegepast in gemeenschapscentra, vooral op die plaatsen waar de plattelandsbewoners, de armen en allerarmsten uit heel Brazilië toestromen. Ze zijn vaak van hun grond verdreven en willen in de stad een | |||||||
[pagina 702]
| |||||||
nieuw leven beginnen. Maar ze zijn daar helemaal niet op voorbereid of voor uitgerust. Voor die centra hadden we natuurlijk een programma nodig. De eerste opgave was: voor die mensen in de buitenwijken zorgen. Met verloop van tijd zijn de parochies van het stadscentrum - samen 400 - daar overal barakken gaan bouwen, waar het volk kan samenkomen, samen zingen en samen bidden; waar het zijn samenleven kan bespreken en verschillende taken voor de gemeente zelf op zich kan nemen. In één van die kerkgemeenten met 49 zulke barakken werden de mensen opgeleid voor het werk in de stad, maar ook voor dingen als gezamenlijk inkopen, koken, naaien, onderwijs voor de kinderen en de jeugd. Altijd met initiatie in het evangelie van Jezus. Toen de aartsbisschop verlof kreeg om zijn bisschoppelijk paleis te verkopen, bracht dat 4 miljoen dollar op en dat geld is naar die gemeenschapscentra gegaan. Het Duitse Misereor-werk hielp ons in 1979 bij de opbouw van 125 dergelijke centra, en zo hebben we iedere week twee nieuwe centra kunnen bouwen, waar mensen samenkomen en elkaar voorthelpen. De gemeenschapscentra hebben drie belangrijke resultaten opgeleverd. Om te beginnen kregen wij daardoor contact met elkaar en ontstond een netwerk van informatie. Alle nieuws ging heel snel door de hele stad. Een politiechef zei me eens: ‘Hoe komt het toch dat een arbeider 's middags om 5 uur wordt opgepakt en dezelfde avond weten alle arbeiders het, de dag daarop de hele wereld? Hoe is dat mogelijk?’ Ik heb hem geantwoord: ‘Dat is zo'n soort tamtam’. Een tweede resultaat was, dat onze arbeiders nu een ruggesteun van het volk kregen, de gemeenschap achter zich hadden. Alles wat in de fabriek besproken werd, kwam ook in de gemeenschapscentra ter sprake. En toen de arbeiders zich in 1978 aaneensloten deden ook de vrouwen en kinderen mee. De politie kon niet meer op de mensen schieten. Ze hadden zelfs kanonnen opgesteld, maar de demonstratie trok gewoon door de stad. De soldaten kregen bloemen, ze konden toch niet op bloemen schieten! Geweldloos konden wij heel wat doen. In Centraal-Amerika was dat misschien niet mogelijk, maar wij hebben er wel iets mee bereikt. Het derde resultaat was dat het volk zijn kracht en zijn eigen mogelijkheden ontdekte. Dat is iets heel nieuws in Latijns-Amerika en vooral in ons land. Dat ging zo ver dat wij dachten: die ervaring moeten wij, als een soort ‘missie’, uitdragen. Het werd een beweging naar de stadsrand toe én naar de randgebieden van Brazilië zelf. Tenslotte zijn wij tot in het Amazonegebied doorgedrongen. Daar begonnen wij in 1973 en daar bestaan nu ook zo'n goede 200 gemeenschapscentra of basisgemeenschappen en werken een kleine 20 pastorale werkers. We bereiden al een volgende stap voor: we willen ook naar Afrika, niet als een missiecon- | |||||||
[pagina 703]
| |||||||
gregatie maar als bisdom. Een paar honderd mensen onderzoeken nu reeds die mogelijkheid. In het verleden zijn in de loop van 3 tot 4 eeuwen ongeveer 5 miljoen Afrikanen naar Brazilië gedeporteerd. Wij zouden graag iets goed maken van wat wij Afrika hebben aangedaan. Dat plan wordt op het ogenblik ernstig onderzocht. | |||||||
Derde fase: tegen de censuur en voor de mensenrechtenIn een derde fase ging het ons om de mensenrechten. We gingen ervan uit dat burgerrechten ook de rechten van de kinderen Gods zijn. Toen wij dat de eerste keer zo formuleerden, werden we allemaal voor communisten gescholden! Een eerste kwestie waarmee we ons bezighielden was: amnestie voor Brazilianen in ballingschap. De voorzitter van de commissie Justitia et Pax vond in Europa en Amerika minstens 10.000 Braziliaanse vluchtelingen in ballingschap. Die waren ofwel zonder proces uit het land gewezen ofwel in paniek uit angst voor vervolging gevlucht. Toen dat rapport bekend werd, volgde er in het land een actie voor amnestie: ‘iedereen heeft recht op zijn vaderland’. Ook in de kathedraal werd dat verkondigd. De kathedraal is het symbool van het vrije woord van de christenen in Sâo Paulo. In 1976 werd door mij vanuit de kathedraal en door tien burgerorganisaties de eis gesteld dat alle ballingen zonder uitzondering teruggeroepen moesten worden. Als het om ‘misdadigers’ ging, moest eerst hun misdaad maar eens bewezen worden; want iedereen is onschuldig, zolang hij niet voor het gerecht en bijgestaan door een vrije verdediging schuldig wordt verklaard. Dit laatste was in Brazilië nooit het geval geweest: wie aangeklaagd werd, was al een misdadiger. Alle weerstand ten spijt bleven wij hameren op amnestie. Ten slotte zijn alle Brazilianen naar huis terug kunnen keren. Een van de meest vervolgden van toen is op 15 november van verleden jaar tot gouverneur van Rio de Janeiro verkozen. Als zo iets in Brazilië mogelijk was, zou amnestie in alle landen mogelijk moeten zijn. Nog veel harder was de strijd tegen de perscensuur. Een klein voorbeeld slechts. Ons kerkblad stelt niet veel voor, een oplage van ongeveer 15.000 exemplaren. Maar elke week werd de helft van de kopij door de politie weggecensureerd, zeer vaak uitspraken van de aartsbisschop, maar ook van de paus. En als de naam van Helder Camara erin voorkwam, werd die zéker geschrapt. Helder Camara is nl. mijn oom. Dan zei men me: ‘Weet u dan niet dat die naam in Brazilië niet gepubliceerd mag worden?’ Op grond van welke wet, vroeg ik me af. | |||||||
[pagina 704]
| |||||||
Wat konden wij tegen die censuur beginnen? Op zekere dag ging een kleine pers van start, de Volkspers. Wat de politie bij ons geschrapt had, stuurden we naar de basisgemeenten en die verspreidden dat dan, niet op 15.000 maar op 500.000 exemplaren. Het hele volk las en besprak het. Meestal werd er nog een kleine uitleg aan toegevoegd: waarom de politie deze of gene tekst geschrapt had. Telkens weer door de politie in beslag genomen, wist die volkspers zich toch door te zetten, omdat zij meestal interessanter nieuws bracht dan alleen wat rechtstreeks van de regering kwam. De volkspers leek me zo belangrijk dat ik naar een journalistenschool ben gegaan: ik wilde me wat meer in het vak bekwamen. Toen ik daar in een grote zaal terechtkwam en eens om me heen keek, zag ik dat àlle bisschoppen van Sâo Paulo (we waren toen met z'n zevenen) er al zaten! Vooral journalisten in de ondergrond hadden we nodig. Het was een wonderlijke tijd: we voelden ons werkelijk met elkaar verbonden in de vrijheid die wij onszelf namen en de verantwoordelijkheid die we voor elkaar droegen. Ik kan u verzekeren: we werden vervolgd en waren blij dat we vervolgd werden. Of anderen dat kunnen begrijpen weet ik niet, maar het was echt zo. Dag voor dag waren we verschrikkelijk bang dat er iets kon gebeuren. Maar angst neemt de vreugde niet weg, wanneer men met het volk verbonden is. De perscensuur werd in 1976 opgeheven. Maar onze krant bleef tot in mei 1978 gecensureerd omdat zij zo gevaarlijk was. In die jaren zijn we nog op een andere manier voor de mensenrechten opgekomen. We hebben een week van de mensenrechten georganiseerd. Gevolg: de regering heeft ons onze radio afgenomen. In Brazilië is de radio privé. Wij hadden de beste radio van het land die van noord tot zuid beluisterd werd. Die werd ons gewoon afgenomen. Maar we hebben ons hard geweerd. We hebben een brochure met de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens gepubliceerd op 50.000 exemplaren. Dat was veel te weinig! Het werden er 100.000 en tenslotte een half miljoen. In die brochure volgden op de 30 artikelen van de mensenrechten citaten uit de bijbel en verklaringen van de kerken: het was een oecumenische uitgave. Ze werd onder het hele volk verspreid. De UNO heeft nooit zo veel succes gehad en er zelf zo weinig voor betaald. Onze zorg gold ook de desaparecidos, de verdwenenen die we terug wilden vinden. Maar dat is een heel lastig, een gruwelijk kapitel. Het is een schande voor een land en voor de mensheid dat mensen gevangen worden en dan zo maar plotseling ‘verdwijnen’. Een dergelijk geval schiet me nu weer te binnen: een pas getrouwde vrouw kwam me opzoeken zoals zovele anderen die naar het huis van de bisschop komen, waar ik drie keer in de | |||||||
[pagina 705]
| |||||||
week iedereen ontvang die wil komen. Ze liet me een ring zien en zei: ‘Die hebben ze vanmorgen onder de deur geschoven. Wat heeft dat te betekenen? Twee weken geleden hebben ze mijn man opgepakt en nu is die ring opgedoken’. Misschien was het een vriend die haar te kennen wilde geven: uw man is dood. Maar dat durfde ik haar niet te zeggen. Misschien was het haar man die de ring aan een vriend had meegegeven en haar zo een teken wilde geven. En die vrouw komt alle weken terug: ‘Nog altijd niets gehoord van mijn man, mijn zoon, mijn dochter?’ Ik ken een vrouw die zo al tien jaar lang rondloopt, op zoek naar iemand die misschien al tien jaar dood is. We hebben zelfs enquêteurs tot in Midden-Brazilië uitgestuurd om iedereen die ooit ook maar enig contact met een vermiste heeft gehad naar inlichtingen te vragen. Maar het blijft heel moeilijk. In 1976 hebben we een organisatie opgericht die zich bezighoudt met de vermisten en de mensenrechten in heel het zuidelijk gebied van Latijns-Amerika. In een oecumenische groep van ons bisdom werkt een presbyteriaan die heel zijn tijd daaraan besteedt. Hij wordt door zijn kerk betaald maar in de ogen van vele mensen is hij een van de hulpbisschoppen van Sâo Paulo. Onlangs hebben we een lijst van 7.400 verdwenen Argentijnen uitgebracht. Hoogstwaarschijnlijk zijn het er drie maal meer. Maar over die 7.400 konden we precieze gegevens verstrekken: naam, bijnaam, geboortedatum, plaats van verdwijning en bijzondere kenmerken. We hebben ook een kalender opgemaakt: bij elke dag waarop een kind verdwenen is, hebben we een foto van het kind afgedrukt en op die manier 120 dagen van het jaar de herinnering aan die kinderen wakker gehouden. | |||||||
Vierde fase: strijd om land en bodemSinds 1975 begon er nogal wat te veranderen: er kwam een zekere persvrijheid en ook meer vrijheid voor de kerkelijke activiteiten. Die situatie hebben wij benut om het hele christen volk te vragen wat zij als kerk voor het volk wilden doen, wat volgens hen de prioriteiten waren. Een half jaar lang werden daarover discussies gevoerd en we hebben er Paulo Freire bijgehaald met zijn hele team. Aan de hand van dia's liet hij zien wat er allemaal gebeurd was en hoe het volk zich ontwikkeld had. Dat kwam in alle basisgemeenschappen en werd overal besproken. Volgende prioriteiten kwamen daarbij uit de bus:
| |||||||
[pagina 706]
| |||||||
In die zin werd dan verder gewerkt. Belangrijk was dat de arbeiders zich als het Godsvolk leerden ervaren en dat het tot iedereen doordrong dat hij of zij uit Gods kracht en de kracht van het volk voor rechtvaardigheid diende op te komen. De volgende en misschien belangrijkste opdracht voor de toekomst van Brazilië en heel Latijns-Amerika - misschien zelfs voor de wereld - is de oplossing van de conflicten over land en bodem. Er zijn in Brazilië zo'n duizend regio's waar dergelijke conflicten bestaan: mensen die 10, 20, 100 tot 200 jaar lang op een stuk grond gewerkt en geleefd hebben, maar geen eigendomsbewijs hebben, zodat die grond juridisch niet van hen is, worden van de ene dag op de andere uitgewezen telkens als grote firma's het land opkopen. We hebben heel goede en vruchtbare grond. Brazilië heeft zowel een koud als een warm klimaat, bijna vanaf de Zuidpool tot over het Amazonegebied heen. Wij zouden zoveel kunnen produceren dat het hele volk ervan kan leven, we zouden nog kunnen uitvoeren naar wie weet hoeveel landen. Maar dat lukt allemaal niet, omdat de kleine boeren van hun land verdreven worden, in de buitenwijken van de steden terechtkomen en geen geld hebben om eten te kopen. Om die reden komt het voortdurend tot conflicten waarbij bisschoppen, priesters en andere pastorale werkers het voor die mensen opnemen. Onlangs nog werden twee Franse priesters gevangen genomen en veroordeeld. Niet die priesters zijn veroordeeld, maar de kerk en het volk. In augustus jl. was ik in dat gebied om er een retraite te geven aan de pastorale werkers. Een avond hebben wij in openlucht een kruisweg gehouden met zo'n 60 aanwezigen. Bij elke statie stonden vier mannen en vier vrouwen en vroegen wij ons af: wat is Christus overkomen, wat overkomt ons in onze gemeenschap? En bij elke statie werden de namen van vier of vijf mensen vermeld, die omgekomen zijn tijdens de conflicten om het land. U kunt zich voorstellen wat dat betekent wanneer een weduwe, moeder van zeven kleine kinderen zegt: ‘Mijn man is omgekomen omdat hij zich tegen het gerecht heeft verzet, hij is gewoon doodgeschoten’. De regering begint nu wel op dit probleem in te gaan, zodat er misschien toch iets kan veranderen. Ik wil hier slechts de aandacht vestigen op twee | |||||||
[pagina 707]
| |||||||
recente uitspraken: een van de paus, die niet alleen over de verdwenenen sprak, maar ook over de honger in de wereld, en zei dat de wereld in staat is om die honger te overwinnen; de tweede ontleen ik aan de World Development Reports van 1982, waarin gezegd wordt dat in praktisch alle landen waar de autochtone landbouw bewust bevorderd wordt een snelle algemene vooruitgang merkbaar is. Op Brazilië toegepast zou dit betekenen dat wij met die landconflicten in het reine moeten komen, zodat de mensen ter plaatse kunnen blijven wonen en werken. De kerk zal zich blijven inzetten voor die mensen, ook al wordt zij opnieuw vervolgd en worden priesters en leken in de gevangenis geworpen. | |||||||
Vijfde fase: prioriteiten voor de toekomstDe vijfde fase ligt voor ons. We hebben meegedaan in de strijd voor vrije verkiezingen, en op 15 november van verleden jaar hebben die ook plaatsgevonden. In haast elk bisdom werd daarover een brochure uitgegeven. Daarnaast waren er ook voorlichtingsvergaderingen met dia's van Paulo Freire en zijn medewerkers. Bijna alle bisdommen hebben zo'n actie opgezet, zodat het volk echt aan de verkiezingen kon deelnemen. Maar we hebben ook een boekje gepubliceerd over allen die bij conflicten, vnl. de landconflicten, om het leven gekomen zijn. Het draagt als titel Zij zijn gestorven - zij leven verder en geeft voor elke dag van het jaar aan wie omgekomen is en hoe hij gedood werd. Onze prioriteiten voor de toekomst zijn eigenlijk geen andere dan die van Puebla. Ten eerste: ‘participación y comunión’, medezeggenschap en gemeenschap. Het volk mag niet langer paternalistisch bejegend worden, maar dient zelf de Geschiedenis in de hand te nemen, het moet aaneensluiten. Doet het dat niet, dan raakt het nooit georganiseerd. Daarop hebben wij in onze brochure voortdurend gehamerd: we moeten deelnemen aan de verkiezingen. Ten tweede: de hele kerk moet vooral voor de armen zorgen en zelf arm leven. Merkwaardig genoeg hebben juist de middenklassen dit goed opgenomen, omdat zij zoveel onder de conflicten te lijden hebben gehad. Doordat het volk zijn geschiedenis in eigen hand neemt, werkt het bevrijdend. Dat werd reeds op de bisschoppenconferentie van Medellin (Colombia, 1968) voortdurend onderstreept. Ten derde: rechtvaardigheid en broederlijkheid gaan hand in hand. Meevoelen met elkaar en instaan voor elkaar is een eis van het evangelie. Rijk | |||||||
[pagina 708]
| |||||||
word je als je de ander begrijpt. Maar dat kun je maar als je rechtvaardig bent. Drie maanden geleden kwamen alle priesterkandidaten van ons bisdom samen. Twee uur lang hebben wij gepraat over wat voor spiritualiteit onze tijd nodig heeft. Ook voor ons is lang niet alles bij voorbaat duidelijk. We moeten zelf onze weg vinden, vaak zelf die weg eerst nog bouwen. Voorop kwam de spiritualiteit van het ‘martelaarschap’ of getuigenis. Over martelaren in Latijns-Amerika zijn al talloze boeken geschreven, maar nog nooit in de oorspronkelijke betekenis van het woord martyrion, getuigenis voor het geloof en het lot van het volk. En een tweede Grieks woord werd daar genoemd: koinonia, gemeenschap. We moeten gemeenschap vormen. Zodra we ons tegen elkaar opstellen, zijn we al half dood. Het derde woord dat viel was al even Grieks: diakonia, dienst. In die drie woorden is alles samen te vatten wat wij de laatste twaalf jaar beleefd hebben. Het volk dienen opdat daaruit gemeenschap zou groeien, waarin iedereen getuigenis aflegt van het geloof. Puebla heeft nog een andere ontwikkeling ingeluid, de opkomst van vele nieuwe apostolische werkers, vnl. leken. Brazilië met zijn ongeveer 120 miljoen inwoners, die bijna allemaal katholiek zijn, heeft niet eens 12.000 priesters. Maar lekenapostels zijn er overal. Daarom besloot ik vijf jaar geleden, met de andere bisschoppen, om een faculteit voor leken op te richten, die dus niet voor priesterkandidaten openstaat. De opleiding duurt 5 jaar, drie avonden in de week en de zaterdagmorgen, zodat ook mensen met een gezin eraan mee kunnen doen. De eerste groep van 25 is net klaargekomen. Steeds talrijker groepen komen naar onze faculteit: niet om als lekenapostels naar een hogere sociale categorie op te stijgen maar om op het niveau van het volk te gaan werken. | |||||||
Over de grenzen heen kijken en luisterenEen exegeet, de uit Nederland afkomstige pater Carlos Mesters heeft me ooit eens gezegd: ‘Ik moet een half jaar onder het volk leven om überhaupt nog aan exegese te kunnen doen. Want als ik alleen maar lees wat in Europa en Amerika verschijnt, dan word ik zo langzamerhand door het volk niet meer begrepen’. Waarmee ik niets tegen de Europese exegese wil zeggen; integendeel, ik heb er altijd van gedroomd, exegese te kunnen studeren in Duitsland. Mesters vertelt in een van zijn boeken hoe hij ooit een groepje mensen uit het volk wilde uitleggen dat de doortocht door de Rode Zee helemaal geen wonder was. Men onderbrak hem met de opmer- | |||||||
[pagina 709]
| |||||||
king: ‘Hou dergelijke overwegingen maar voor jezelf, want er zijn toch wonderen’. Aan de hand van dergelijke ervaringen leert hij ons zien hoe het volk werkelijk een theologie aan het uit werken is van onderen naar boven, een theologie gedragen door de voortdurende confrontatie tussen geloof en leven. De theologie van de lekenapostels kan samen met de wetenschappelijke theologie werkelijk iets nieuws voortbrengen. Die leken geldt de grote liefde van elke bisschop. Maar ook ordes en congregaties passen zich aan en zoeken nieuwe wegen. Ze gaan leven aan de rand van de stad samen met de heel arme bevolking. En dat is waarempel niet zo eenvoudig. De taken waarvoor wij staan worden alsmaar groter. En daarom wou ik nog één ding zeggen: wij moeten de uitwisseling en de dialoog bevorderen, met name in de theologie. Vanuit het perspectief van de bevrijdingstheologie moeten nu zo'n 40 tot 50 studies verschijnen die een synthese van die theologie beogen. Daarop zou men misschien ook in Europa kunnen ingaan, zodat we elkaar wederzijds bevruchtenGa naar voetnoot1. Tot in 1976 hadden wij zelf niet de minste interesse voor de andere (Spaanssprekende) landen van Latijns-Amerika. Maar nu, nu wij allen lijden, allemaal onder een dictatuur, weten wij ons met elkaar verbonden, zodat de Argentijnen, Brazilianen, Uruguezen, Paraguayanen en Bolivianen zich werkelijk als broeders en zusters leren begrijpen. Wij vormen één front; vaak is dat eerder intuïtief dan rationeel. Maar het gaat alsmaar verder en dieper. Als bisschop koos ik destijds de wapenspreuk - daaraan werd toen nog belang gehecht - ‘Ex fide in fidem’, uit geloof tot geloof. Maar ik heb die intussen veranderd: ‘Ex spe in spem’, uit hoop tot hoop. Onze tijd is werkelijk de tijd van de hoop. Hopend reiken naar steeds nieuwe vormen van hoop, dat is ons doel en de innerlijke kracht van onze ontwikkeling. |