Streven. Jaargang 86
(2019)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Delphine Calle
| |
Een dubbel zelfbeeld: het ik en zijn vijandenJe selfie donc je suis dus. De uitspraak heeft iets tautologisch. Alsof je je eigenheid eerst moet benadrukken en moet vastleggen om te kunnen bestaan. Maar de verwijzing naar René Descartes' ‘Je pense donc je suis’ zet wel aan het denken. De cogito, die rationalistische zelfbevestiging van de zeventiende-eeuwse filosoof, bevat immers de kiemen van een zeker individualisme, van de opkomst van het ik-figuur, dat doorheen de eeuwen alleen maar aan belang zal winnen met als hoogmis de Romantiek in de negentiende eeuw, en zo u wil, het selfie-tijdperk als uitloper daarvan. Descartes denkt en schrijft in een wereld getekend door de naschokken van de godsdienstoorlogen, de verontrustende wetenschappelijke vooruitgang en de ontdekking van nieuwe werelden. Tegenover deze onzekerheden en veranderingen stelt de filosoof als enige constante het zelfbesef: ‘Ik ben een ding dat denkt, dat wil zeggen, dat twijfelt, dat vaststelt, dat ontkent, dat | |
[pagina 43]
| |
weinig weet, dat veel niet weet, dat liefheeft, dat haat, dat wil, dat niet wil, dat zich zaken verbeeldt, en dat voelt’.Ga naar eind1 In het midden van de zeventiende eeuw staat Descartes voor het begin van de subjectiviteit. Hij denkt na over de menselijke passies, hun oorzaken en gevolgen. Het individu is het uitgangspunt. Nu gaat die opmars van het individu en de ik-figuur ook in de zeventiende eeuw al gepaard met felle kritiek. ‘Het ik maakt zich tot centrum van alles’ betreurt Blaise Pascal in zijn Pensées, en dat ik, daar laat Pascal geen twijfel over bestaan, is door en door ‘haïssable’, verwerpelijk.Ga naar eind2 In de tweede helft van de Franse Grand Siècle krijgt een bepaald pessimisme of scepticisme voet aan wal in het literaire en intellectuele veld. De zogenaamde moralisten bieden een ontluisterende kijk op de mens en diens motieven, zijnde lust en eigenbelang. Zij menen dat de mens al zijn aandacht en liefde uitsluitend op God hoort te richten, terwijl ‘de aard van die eigenliefde en van het menselijke ik zo is dat die enkel zichzelf liefheeft en enkel zichzelf in beschouwing neemt’.Ga naar eind3 Dit sombere, augustijnse wereldbeeld belicht eerst de relatie van het ik tegenover het Goddelijke, maar dat religieuze perspectief wordt al snel opengetrokken naar een bredere, socio-psychologische blik op de intermenselijke relaties. Ook in zijn betrekkingen met anderen is de mens vooral begaan met zichzelf, sterker nog, ‘elke ik is de vijand en wil de tiran zijn van de anderen’ volgens Pascal.Ga naar eind4 Diens tijdgenoot, Francois de La Rochefoucauld maakt in zijn Maximes de vergelijking met een bij: ‘het ik berust op niemand buiten zichzelf, en houdt alleen halt bij andere zaken, om, zoals bijen op bloemen, er uit de halen wat hem zint’.Ga naar eind5 De moralisten richten hun pijlen vooral op de habitués van het hof van Lodewijk xiv. Nochtans is het in dit galante en verfijnde milieu juist zaak om bij de anderen in een goed blaadje te staan. Jean de La Bruyère noteert dat een rechtschapen man die er niet aan denkt om de juiste mensen te behagen of juist openlijk tegen te werken, simpelweg verloren is aan het hof.Ga naar eind6 Memoires en novelles uit die tijd schetsen stuk voor stuk een giftig klimaat van intriges, verraad en verborgen agenda's. De hoveling leert zo voortdurend een façade op te trekken: hij toont enkel wat de ander verwacht te zien, houdt zijn emoties en passies voor zich, en beheerst stoïcijns zijn blikken en blozen.Ga naar eind7 Juist die gemaakte ondoorgrondelijkheid en behaagzucht vinden de moralisten zo problematisch: de mens wil zich altijd van zijn beste kant tonen voor de anderen, maar, zo legt Pascal haarfijn uit, hiervoor moet hij een masker opzetten en zichzelf én de anderen voorliegen: | |
[pagina 44]
| |
Het menselijke ik wil het voorwerp van liefde en waardering van anderen zijn, maar hij ziet dat zijn gebreken enkel hun afkeer en minachting verdienen. [...] Hij zou die gebreken teniet willen doen, maar niet in staat de eigenlijke fouten te corrigeren, wist hij zijn besef ervan uit, net zoals dat van de anderen; kortom hij probeert nauwgezet zijn gebreken te verbergen, voor de ander en voor zichzelf, en hij kan niet verdragen dat men ze hem laat zien of dat anderen ze zien.Ga naar eind8 De moralisten wijzen elk op hun manier op de onvermijdelijkheid van de menselijke ijdelheid: de mens is zo aangetast door zijn eigenliefde, dat hij die schuldige ijdelheid wil verstoppen enkel en alleen om zo nog meer van zichzelf te kunnen houden. La Rochefoucauld redeneert zo dat ‘de eigenliefde meewerkt aan haar eigen teloorgang. Ze wil alleen maar zijn, en zolang ze maar is, wil ze best haar eigen vijand zijn’. Zo besluit de schrijver van de Maximes dat de eigenliefde ‘triomfeert in haar eigen nederlaag’, want ‘wanneer ze zichzelf toetakelt op de ene plaats, verstevigt ze zich op een andere’Ga naar eind9. Maar zo valt er natuurlijk nooit te ontkomen aan de ‘listige’ eigenliefde.Ga naar eind10 Al leef je nog zo deugdzaam, je doet het stiekem enkel en alleen om een goed figuur te slaan bij de ander: ‘de voornaamste drang die ontstaat uit eigenliefde is het verlangen geliefd te zijn’.Ga naar eind11 | |
Een rijke bron van inspiratieDie strenge opvattingen van de moralisten over de alomtegenwoordige eigenliefde en hun uitgekiende retoriek om de opkomende losbandigheid in de kiem te smoren, heeft op de meest diverse manieren zijn sporen achtergelaten in de Franse literatuur. Wanneer Choderlos de Laclos in 1782 zijn schandaalroman Les Liaisons dangereuses (Riskante relaties) schrijft, voert hij personages op die als het ware de moralisten lik op stuk geven. Wanneer de libertijnse vicomte de Valmont het plan opvat de devote présidente de Tourvel te verleiden, lijkt hij de moralisten net altijd dat ene stapje voor. In de brieven aan zijn partner in crime, de sluwe marquise de Merteuil, beschrijft Valmont vol leedvermaak hoe hij zich voordoet als een genereuze weldoener om indruk te maken op zijn schone. Hij zoekt een armoedige familie op om die te redden van de ondergang, maar doet dit expres in cognito. of daar wil hij de spion die hem volgt toch van overtuigen. En dat werkt. De spion brengt de présidente op de hoogte, die de tranen in de ogen krijgt van deze ‘eenzame, lovenswaardige daad’. Ze pent onmiddellijk het hele gebeuren neer en vraagt haar penvriendin om haar strenge oordeel over de vicomte bij te stellen, des te meer omdat die niet te koop loopt met zijn vrijgevigheid: | |
[pagina 45]
| |
Ik wil daarbij vermelden, nog altijd uit rechtvaardigheid, dat hij eerst ontkende toen ik hem vroeg naar zijn daad, waarover hij met geen woord had gerept, en dat hij die daarna weliswaar toegaf, maar er zo weinig waarde aan leek te hechten dat zijn bescheidenheid de verdienste ervan nog verdubbelde.Ga naar eind12 Valmont gebruikt de observaties van de moralisten in zijn voordeel. Montaigne en Pascal noteerden beiden al dat ‘de verborgen goede daden de meest lovenswaardige zijn’,Ga naar eind13 want die doe je per definitie niet voor de schouderklopjes van omstaanders, of met andere woorden, uit eigenliefde. Dat is echter buiten Valmont gerekend, die, retorisch van geen kleintje vervaard, alles in zijn eigen voordeel weet te draaien. Ook wat die immer regerende behaagzucht en geveinsdheid betreft, is Valmont de moralisten te slim af: zogezegd zonder het te willen, geeft Valmont toe aan de présidente dat hij wil behagen en veinst zo eerlijkheid in een wereld van leugens: ‘Waar u een lovenswaardige daad dacht te zien, zocht ik alleen een manier om in de smaak te vallen. Ik was, de waarheid gebiedt me dat te zeggen, niets anders dan het zwakke werktuig van de godheid die ik aanbid.’ [...] ‘Ik had me voorgenomen het voor u verborgen te houden, ik zocht en vond mijn geluk in een zuivere hulde aan uw deugdzaamheid en schoonheid, waarvan u nooit iets zou merken. Maar ik ben niet tot bedrog in staat als ik het toonbeeld van onschuld voor me zie, dus het verwijt van schandelijke huichelarij zal ik mezelf niet hoeven te maken.’Ga naar eind14 De eigenliefde van Valmont - net zoals die van de marquise de Merteuil trouwens - kent geen grenzen. Hun beider talloze relaties zien ze als veroveringen die hun superieure zelfbeeld definiëren en daarna bevestigen. Meer nog dan de ander behagen - dat is voor hen enkel een middel -, zoeken ze naar een zekere zelfbevestiging. De parallel met modieuze datingapps as Tinder is zo gemaakt, waar matches en vaak oppervlakkige relaties toch het vaakst het ego dienen. Die modern aanvoelende eigenliefde die zich vertaalt in het (al dan niet bewuste) misleiden en die zoektocht naar bevestiging van anderen en vooral van zichzelf inspireerde de grootste auteurs. In Albert Camus' La Chute (De Val) is een cynische advocaat aan het woord die tot het inzicht komt dat zijn sociale leventje een leugen is en dat hij eigenlijk enkel begaan is met zichzelf: Ik, ik, ik en mijn ezeltje, was het voortdurend refrein van mijn hele leven [...]. Ik kon geen woord zeggen, of er was altijd wel iets te horen over mijn eigen voortreffelijke eigenschappen. Maar het ergste | |
[pagina 46]
| |
was, dat ik dat deed met een bescheidenheid, waar je wee van werd en op een manier, die niemand mij na kon doen.Ga naar eind15 Net als in Les Liaisons dangereuses is ook in La Chute een weldaad nooit echte of pure liefdadigheid. Clamence, want zo heet de advocaat, hielp vroeger zelfvoldaan elke bedelaar, blinde of oudere, maar nu begint hij toch kanttekeningen te plaatsen bij die zogezegde belangeloosheid: Als ik afscheid van een blinde nam, nadat ik hem geholpen had met oversteken, nam ik mijn hoed af. Dat kon toch kennelijk niet voor hem bedoeld zijn, want hij kon het niet zien. Voor wie deed ik het dan wel? Voor het publiek. Niet gek, hè? Na een goed-gespeelde rol, de buiging.Ga naar eind16 Clamence doet alsof en dat doet hij voor het applaus dat hij ervoor krijgt. Op zijn visitekaartjes zou er te lezen staan: ‘Jean-Baptiste Clamence, toneelspeler’Ga naar eind17 | |
Theater als farmaconHet morele en literaire thema van de eigenliefde roept wel vaker het beeld van theater op. Zo ook vandaag, in de eenentwintigste eeuw, waar internet het publiek gigantische proporties doet aannemen; de sociale media de rollen voorschrijven; filters, framing en photoshop de nodige rekwisieten aanreiken; en duimpjes het handgeklap vervangen. Net zoals aan het hof van Lodewijk xiv staat het behagen van de ander centraal. De zomerstage personal branding zal zijn jonge deelnemer allicht op het hart drukken te denken aan zijn of haar doelpubliek. De Caractères van La Bruyère kunnen dan gelden als een alternatief handboek. Uiteraard is het vandaag geen zaak meer te overleven, het is hem zelfs niet zo zeer te doen om die ander wiens goedkeuren centraal staat; hier speelt vooral het zelfbeeld. De cynische leuze van de zeventiende-eeuwse moralisten dat eigenliefde zich nog het meeste vertaalt in het verlangen leuk gevonden te worden - of zeg maar geliked te worden -, kan zo in de mond gelegd worden van de criticasters die hun gal spuwen op generatie Y op - jawel - de sociale media. Al in de zeventiende eeuw was de vergelijking tussen het hof en het theater geen uitzondering: ‘Binnen honderd jaar zal de wereld nog in haar geheel bestaan’, zo schrijft La Bruyère, ‘het zal hetzelfde theater zijn met dezelfde decoraties, maar niet meer dezelfde acteurs’Ga naar eind18 Het idee van de theatrum mundi, het theater van de wereld, is trouwens al veel ouder en ingeburgerd in onze taal. Zo vindt het woord ‘persoon’ zijn oorsprong in het Latijnse persona, wat theatermasker of rol betekent. De moralisten beroepen zich op de theatermetafoor om de valsheid van de mondaine wereld aan te | |
[pagina 47]
| |
kaak te stellen. Ze nemen zich voor de mens te ontmaskeren en om, symbolisch, het publiek te wijzen op de verborgen ingenieuze radarwerk van theatermachines die een misleidende indruk van natuurlijkheid creëren.Ga naar eind19 Toch biedt de theatermetafoor even goed het antidotum voor de cynische veroordeling van valse motieven en egocentrisme. De mondaine Chevalier de Méré die zich oproept als autoriteit in de kunst van het converseren en andere hoofse praktijken, meent dat ‘het in veel gevallen niet onnuttig is om wat we doen te beschouwen als een toneelstuk, en zichzelf te verbeelden dat we een theaterpersonage vertolken.’Ga naar eind20 Méré herformuleert een idee dat Descartes al enkele decennia eerder opperde in een andere context. De filosoof heeft het niet per se over de gemaaktheid en berekening aan het hof; hij werkt de beheerste zelfcontrole eerder in de hand wanneer hij raadt geeft over hoe je passies te onderdrukken: De grootste zielen redeneren zo sterk en zo krachtig dat, ook al hebben ze evengoed passies, en vaak zelfs hevigere dan de gewone, hun rede altijd meester blijft. [...] Het is alsof die zielen de gebeurtenissen in dit leven gadeslaan zoals wij die van toneelstukken waarnemen.Ga naar eind21 Als in het theater, neemt de mens zijn passies best als toeschouwer in acht. Het is dat idee van afstand dat zo waardevol is in de vergelijking met theater: de afstand waardoor je niet te veel opgaat in je emoties, in je eigen rol, of in die van een ander. Met andere woorden, het theater zelf is niet per definitie verwerpelijk, maar het publiek - net zoals de acteur - moet zich bewust van blijven van zijn secundaire aard. De beeldspraak van de theaterwereld biedt enkele bruikbare instrumenten aan voor wie zichzelf wil beheersen of zich beter wil voordoen, maar tegelijkertijd staat ze toe zo'n gedrag bij de ander en zichzelf te ontmaskeren. Zo hoeft reflexiviteit niet per se negatief te zijn. Jezelf in acht nemen en zaken op je eigen leven betrekken, is niet de baarlijke duivel zoals de zeventiende-eeuwse moralisten dat zo graag laten uitschijnen. Reflectie is het terugkoppelen naar jezelf, maar dat slaat niet enkel op zelfadoratie - op de reflectie van Narcissus in het water, of het bewonderen van de perfecte instagramselfie -; reflectie bevat daarnaast ook een kritische component, nodig om de reflexiviteit te sturen, te compenseren misschien, door bewust na te denken over jezelf.
Laten we dus toch voor het origineel niet vergeten: Je pense donc je suis. |
|