Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel
Afbeelding van De vermakelijke lotgevallen van Tijl UilenspiegelToon afbeelding van titelpagina van De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.59 MB)

Scans (3.82 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schelmenverhaal


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel

(1972)–Anoniem Ulenspieghel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

II Hoe Uilenspiegel aan eenen ruiter antwoordde

Uilenspiegel groeide gelukkig op. Zoodra hij begon te loopen, toonde hij eenen buitengewonen aanleg tot vlugheid en lenigheid. Zijne klugtige sprongen, zijne aardige potsen en bewegingen gaven hem geheel het aanzien van eenen gekleeden aap. Al zijne historieschrijvers zijn het daarover eens, en toen zijn geest zich ontwikkelde, gaf hij alle teekenen van eenen slimmen en guitachtigen aard.

De goede menschen van Knesselaere schudden bedenkelijk het hoofd, zich niet veel goeds voorspellende van de kattestreken van het kind, waarin zoo veel geslepenheid was op te merken. Maar zijn vader, die hem met blinde genegenheid beminde, wreef zich in het begin lagchende de

[pagina 16]
[p. 16]

handen, daar hij alleen lette, op de slimme en fijn uitgedachte wijze, waarmede het kind zijne trekken speelde.

Meer dan eens zeker gaf de kleine schalk gelegenheid aan zijns vaders genoegen en vrolijkheid bot te vieren, door lachwekkende kluchten, waarvan wij er eene of twee moeten verhalen.

Eens, toen Uilenspiegel ongeveer vijf of zes jaren oud was, hadden zijne ouders, die naar het veld gegaan waren, hem alleen in huis gelaten om op hetzelve te passen. Een reiziger te paard, kwam daar toevallig voorbijgereden. Daar hij naar den weg wilde vragen, en niemand buiten op den weg zag, reed hij tot aan de woning van Klaas Tijl, welker deur zoo als meestal op het land in tweeën verdeeld was; de onderdeur was gesloten en de bovendeur stond open, om bij gebrek van een raam, lucht aan de kamer te geven. De ruiter bragt den kop van zijn paard in de opening der bovendeur, en zijn bovenlijf voorover buigende, om goed in het huis te kunnen rondzien, schreeuwde hij:

[pagina 17]
[p. 17]

- ‘Is er niemand hier?’

- ‘Er is, anderhalf mensch en een paardekop,’ antwoordde Uilenspiegel vaardig, ‘want

illustratie

gij zijt met het halve lijf in huis en ik ben er geheel in.’
[pagina 18]
[p. 18]

De reiziger begon te lagchen, en hernam toen zachter.

- ‘En kan je me ook zeggen vriendje, waar je vader en moeder zijn.’

- ‘Vader,’ zeide het kind, ‘is iets, dat slecht was, nog slechter gaan maken; moeder is uit voor zaken waarvan zij of schade of schande behalen zal.’

- ‘Dat kan ik niet begrijpen,’ zeide de vreemdeling, voor wien het gehoorde raadsels waren, waarover hij verstomd stond.

Uilenspiegel verklaarde zich derhalve.

- ‘Mijn vader werkt aan een voetpad, dat men door het koren gemaakt heeft; hij graaft er gaten in, omdat men er niet meer zoude kunnen doorgaan. Mijne moeder is brood gaan leenen; indien zij te veel teruggeeft zal zij er schade van hebben; en schande indien zij niet genoeg terugbrengt.’

De reiziger, die zich niet langer konde ophouden, zeide iets vleijends aan het kind over de vlugheid van zijn verstand, en vroeg hem vervolgens:

- ‘Maar gij, mijn mannetje! die zoo knap

[pagina 19]
[p. 19]

zijt, kan je mij niet zeggen, welken weg ik naar Gend moet inslaan, om niet te verdwalen?’

- ‘Rijd,’ zeide Uilenspiegel, ‘waar de ganzen gaan, die gij daar ziet.’

De man gaf zijn paard de sporen en volgde de ganzen, die hem door eene drassige weide, in een uitgestrekt moeras bragten, waar zij al klapwiekende neder streken. Toen de reiziger de ganzen zag zwemmen, en dezelve niet verder konde volgen,

illustratie

kwam hij terug en zeide aan Uilenspiegel: de ganzen zijn te water gegaan.

- ‘Ik heb je gezegd,’ antwoordde het kind, ‘om te rijden waar zij gaan en niet waar zij zwemmen.’

De vreemdeling, die niets meer uit den kleinen

[pagina 20]
[p. 20]

Uilenspiegel halen konde en begrijpende, dat men hem zoude uitlagchen, indien hij zich boos maakte, - lachte nogmaals, en ging elders betere teregtwijzing vragen. Hij vertrok echter, ten hoogste verwonderd over de scherpzinnigheid van dit kind.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken