West-Vlaanderen. Jaargang 14
(1965)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd[p. 377] | |
De estetische opvoeding volgens Prof. Kriekemans*Men herinnert zich de beroemde bladzijde uit ‘The Moon and Sixpence’ van W. Somerset Maugham. De kunstschilder Charles Strickland heeft Stroeve op gemene wijze zijn vrouw afhandig gemaakt. Zij wordt er uiteindelijk toe gebracht zelfmoord te plegen. Dan komt Stroeve weer in het huis, waaruit hij door het paar schaamteloos was verjaagd. Daar ziet hij plotseling het door Strickland geschilderde beeld van zijn naakte vrouw. Razend van jaloezie grijpt hij een mes en wil het doek stukrijten. ‘Plots’, zo verhaalt hij later, ‘wist ik niet wat mij overkwam. Op het ogenblik dat ik het doek wou doorboren, verstarde mijn arm, toen ik het beeld zag’. Als men Stroeve, zelf een fijnbesnaard artiest, vraagt, ‘Wat zaagt ge’?, dan antwoordt hij: ‘Het beeld. Het was een kunstwerk. Ik kon het niet aanraken... Het was een groot heerlijk schilderij. Ik voelde mij door eerbied en ontzag aangegrepen. Stel U voor: bijna had ik een gruwelijke misdaad begaan. Ik ging achteruit om het schilderij beter te zien’. Uit deze romanscène blijkt duidelijk hoe de estetische beschouwing iemand in staat stelt de dingen anders te zien dan wanneer hij door drift bezeten is of ook maar gewoon ze als ding waarneemt in het gewone praktische leven van elke dag. Dit veronderstelt echter estetische opvoeding. | |
Taak der estetische opvoedingDe estetische opvoeding heeft tot taak hulp te bieden bij het bevorderen van de scheppingsdrang en bij het realiseren van de estetische instelling en perceptie. De scheppingsdrang kan zich voordoen als prestatiedrang en als drang naar vormgeving. Het scheppen van een kunstwerk is een bijzondere soort van vormgeving: het zinnelijk verschijnende wordt gemaakt, niet tot iets toevalligs en vergankelijks, maar tot iets boventijdelijks en eeuwigs dat in de vergankelijke zinnelijke kwaliteiten aanwezig is. De metafysikus en de gelovige zoeken het absolute ‘aan de overzijde’ van wat verschijnt; door de kunstdrang wordt het, in een zekere zin, ‘in’ de verschijnselen gezocht. Het kunstwerk is dan ook de objectivatie van een subjectieve op intuïtie berustende aanschouwing van de wereld. Het is een vorm van expressie en de estetische opvoeding moet dus een kultuur der expressiviteit zijn. Het komt er op aan gelegenheid tot spel, expressie en creativiteit te bieden. Aanmoediging is onontbeerlijk, maar ook scholing van de artistieke begaafdheid. De estetische instelling en perceptie veronderstellen het vermogen om het estetisch object te beschouwen, niet zo maar als een voor een bepaald doel geproduceerd ding, maar als iets gekonsakreerds, dat niet nuttig en niet bruikbaar is. Daardoor verschijnt het niet meer als kleur-hebbend, maar als kleur-zijnd. Het kunstwerk wordt gevat als estetisch schoon in zover het adekwaat de wereld van de kunstenaar, de subjectiviteit van de artiest, uitdrukt; het is niet meer bv. een middel om een werkelijk voorwerp te reproduceren en mag dus niet als dusdanig beoordeeld worden, maar als een subjectieve mededeling van een kunstenaar. Opdat de estetische instelling bij het kind tot ontwikkeling zou komen, moet ze ernstig opgenomen worden. Vooral in onze kultuur dreigt het gevaar dat men zulks veracht of minstens als onbeduidend aanziet. Wij waarderen te zeer het gejaagde leven in dienst van nut en resultaat. Beschouwing staat voor velen gelijk met nietsdoen. En dit vooroordeel dragen wij op de kinderen over. Taak van de opvoeder is aan de anderen schoonheid te tonen en op allerlei wijze het kind en de jeugdige opmerkzaam te maken op het schone, vooral in de natuur en de kunst. Hierbij mag nooit vergeten worden dat gevoeligheid voor het estetische niet kan afgedwongen worden, noch door bevel, noch door overreding, noch door opdringerig aanprijzen. Men moet niets eisen: men moet helpen, vooral door te tonen. Het beste middel is dat de opvoeder zelf door de schoonheid aangegrepen wordt en dat hij dit uitdrukt en wel zo ‘stil’ mogelijk: zo worden ook bij de partner de ogen geopend. Gelegenheden daartoe zijn er te over. Noch zonsondergangen, noch berggezichten zijn er toe nodig, integendeel. Men mag zeggen dat de alledaagse omgeving er het aangewezen terrein voor is. Om het eenzijdig praktisch gezichtspunt, waaronder men het gewone te gemakkelijk ziet, te ontvluchten kan men op exploratie gaan, om de omgeving samen met de opvoedeling oorspronkelijker en grondiger aan te zien. Het kunstwerk openbaart ook schoonheid maar het doet het op een volkomen andere wijze dan de natuurlijke omgeving. Het behoeft niet ‘schoon’ te zijn maar ‘goed’ d.w.z. adekwate uitdrukking van het zuiver en sterk estetisch beleven van een kunstenaar. De moeilijkheid ligt hierin dat het tevens moet verstaanbaar zijn voor de opvoedeling in estetisch opzicht. Als het slechts nabootsing is van de werkelijkheid, dan schiet het in estetisch opzicht tekort; als het hoogstaande kunst is, dan is het dikwijls te gecompliceerd om er het geheim van te ontdekken. Ieder waar kunstwerk wordt overigens nooit volkomen begrepen. Daarom eist de estetische opvoeding bijzondere zorg in de keuze der werken en in de beoordeling van wat al dan niet geschikt is voor de opvoedeling. Het gemakkelijkste blijft het wekken van het estetisch beleven aan de natuur, te | |
[p. 378] | |
Als de geschilderde mand met pruimen niets meer was dan het maatschappelijk object, verminderd met zijn volume, zijn geur, zijn praktisch belang, zou ze op mindere wijze bestaan dan de maatschappelijke mand met pruimen. meer dat men in het onderwijs te vaak het kunstwerk misbruikt om louter begripsmatige kennis of saaie verklaringen bij te brengen i.p.v. de zin voor het schone te wekken. De estetische opvoeding is ongemeen waardevol voor de vorming van de persoonlijkheid: immers het kunstwerk en de natuur leert men erdoor ervaren als estetische objecten, d.w.z. als een wereld van orde, evenwicht, zuiverheid en volkomenheid, waarin men een belangeloos welgevallen vindt zonder hierbij te denken aan nut en bruikbaarheid. Dit veronderstelt een belangeloze instelling en werkt verheffend en veredelend. | |
Aspecten der estetische opvoedingOnmisbaar zijn zowel onderricht en vorming als het wekken van een goede gezindheid bij de opvoedeling. Het onderricht van de kunstgeschiedenis en van de estetica is uiteraard zeer nuttig, maar alles wat kan bijdragen tot de kennis van het door de kunstenaar gebruikte materiaal en tot de beheersing van de technieken mag evenmin verwaarloosd worden. Het eigenlijke kunstwerk kan echter niet geleerd worden; wel kan veel geleerd worden uit de biografie van de mens, die maker is van het kunstwerk en van wiens persoonlijkheid het de vrucht is. Ook het eigenlijk talent kan niet geleerd worden; men kan het alleen scholen door gelegenheden te bieden voor veelzijdige, diepe en persoonlijke ervaringen, doch dit is geen onderricht meer maar vorming. Inderdaad, vorming is onontbeerlijk om tot estetische schepping of minstens tot estetische ervaring bekwaam te zijn, namelijk de vorming van de smaak. Er is echter echte en onechte smaak. De onechte smaak is de uitdrukking van de subjectiviteit die willekeurig, irrationeel en tyranniek is in haar voorkeur en antipatie. Deze dweept met Rubens en verwerpt Toulouse-Lautrec: een andere ziet niets in schilderkunst, maar zweert bij Verdi en verklaart dat Wagners opera's geen muziek zijn. Daarmee valt niet te discussiëren. Het is volkomen egocentrisch: ‘nous jugeons l'oeuvre d'art comme un objet qui nous est soumis, et dont notre disposition d'esprit est la mesure. En pareil cas à vrai dire, nous ne jugeons pas l'oeuvre d'art, c'est nous qui sommes jugés par elle.’ (J. Maritain). Bij de echte smaak gaat het niet meer om subjectieve voorkeur maar om een zakelijk kennen en beschouwen. Wie smaak heeft kan van Mahler niet houden, omdat dezes oeuvre hem niet ligt, maar toch zal hij Mahler kunnen waarderen, want hij kan oordelen zonder vooroordeel, zonder voorkeur, zonder iets uit te sluiten. Ieder vermogen wordt ontwikkeld door het herhaald kontakt met zijn object; zo schoolt men de smaak door kontakt met natuur en kunstwerk. Men leer door de ervaring abstractie te maken van het bruikbaar aspect in de fenomenen; men vat hun absolute, naakte zin. Het wordt een belangeloos welgevallen, betreffend de werkelijkheid die de kunstenaar in zijn werk heeft onthuld, een oordeel over de openbaring van een verborgen waarheid waaraan het werk en wij zelf onderworpen zijn: de stoel van Van Gogh openbaart de wereld van Van Gogh. De estetische beschouwing verleent ons toegang tot de persoonlijkheid van de scheppende kunstenaar: wij projecteren ons zelf niet in de andere, maar stellen ons open voor zijn innerlijkheid, wij nemen zijn perspectief op zijn wereld over, wij bewonderen zijn streven om zijn persoonlijke visie adekwaat uit te drukken. Onze persoonlijkheid wordt aldus verrijkt door een niet uit de rede maar uit de intuïtie gegroeide ervaring van geheime en geheimzinnige betrekkingen en overeenstemmingen tussen mensen en dingen. Dit is het resultaat van de estetische vorming. Het wekken van een goede estetische gezindheid, dat het derde aspect is van de estetische opvoeding, beoogt de belangeloze instelling te ontwikkelen zonder dewelke noch de estetische perceptie noch het scheppen van kunst mogelijk zijn. Alleen dient ervoor gezorgd te worden dat het estetische niet tot ijdele zelfbeschouwing en narcissisme leidt. Een behoorlijke zedelijke opvoeding bevordert de goede gezindheid ook op estetisch gebied. Wie alleen het zingenot nastreeft of persoonlijk voordeel waardeert, heeft niets aan het waarderen van het estetisch object en wordt als kunstenaar zijn roeping ontrouw, zoals hij zijn zending verraadt door zich tot maakwerk te laten verleiden, dat geld opbrengt en bedenkelijke faam verschaft. | |
De estetische opvoeding in de verschillende levensfazenHet kind moet leren zich zelf uit te drukken. Het heeft reeds een zekere estetische zin. Men moet het dus niet vanaf het begin technieken en opvattingen van volwassenen opdringen. Men moet het vooral door het spel de kans bieden om spontane activiteiten door te voeren en zijn estetische zin en creativiteit te ontwikkelen. Het spel immers laat het toe ongedwongen, onopzettelijk en zonder krampachtigheid zichzelf te zijn: het is een belangeloze activiteit, die doel is op zichzelf en inwendige harmonie tot stand brengt. Dit alles toont veel gelijkenis met de estetische activiteit en is de noodzakelijke voorwaarde om tot het estetische te stijgen. Daarbij kan de opvoeder hulp bieden op voorwaarde dat men niets opdringt en oplegt. Vanaf de geboorte beginnen de pogingen van het kind om over het eigen lichaam te beschikken voor de greep op de wereld, voor de uitdrukking van zichzelf, voor de communicatie met de anderen. Dit bevordert niet alleen lichaamscultuur en persoonlijkheidsontwikkeling maar legt | |
[p. 379] | |
Het Lagere-Schoolkind beleeft een periode, waarbij het onderricht en het bijbrengen van technieken niet langer mogen uitgesteld worden. Reeds kan begonnen worden met het bezoeken van tentoonstellingen en musea. Uitwisseling van werk met andere groepen van kinderen, tonen en verzamelen van goede reproducties, inwijding in de muziek door radio en grammofoon, dit alles is een betere inleiding tot de waardering van de kunst dan theoretische lessen. Maar vooral moet het persoonlijk werk aangemoedigd worden; ook het groepswerk binnen bepaalde grenzen werkt stimulerend want het kind is zeer eergierig en gevoelig voor wat de leeftijdgenoten goed- en afkeuren. Plicht van de opvoeder is te speuren naar estetisch bijzonder begaafde kinderen om ze de weg te wijzen naar personen en instellingen die deze talenten kunnen scholen. | |
[p. 380] | |
Het is maar al te waar dat de 18de eeuw en een goed deel van de Franse schrijvers uit de 19de eeuw slechts een weinig vleiend beeld van de esthetica hebben nagelaten. Velen die over dichtkunst spraken, achtten zich verplicht lyrisch te zijn en maakten zich zonder meer erg belachelijk. Anderen wilden aangrijpend doen om het drama te beschrijven, grappig bij een verhandeling over het lachen, schrijnend bij het definiëren van de tragedie, fonkelend bij de behandeling van het sublieme. Zo neemt men de inhoud voor de vorm.
‘Allerzielen’, geschilderd door een leerling in de leeftijdsgroep 13-14 jaar.
‘Sint-Jozef’, werk van een leerling in de leeftijdsgroep 7-8 jaar.
In de jeugdperiode komt de kreatieve begaafdheid, die reeds duidelijk aan het werk is bij het zesjarige kind, in haar specifieke vorm tot uiting. De jeugdige wil immers een persoonlijke vorm geven aan zijn leven en zijn werk. De opvoeder mag niets breken maar moet ruimte scheppen voor het persoonlijk werk, want artistiek talent is functie van een zekere vrijheid en oorspronkelijkheid van verbeelding en intellect. Het kan niet gemaakt worden, ten hoogste kan men het enigszins testen. Men kan het scholen door gespecialiseerd onderwijs. In ieder geval moet men het eerbiedigen en beveiligen. Het talent kan zichzelf opvoeden door offer en discipline. Ook voor de niet bijzonder creatief begaafde jeugdige is de estetische opvoeding belangrijk. Hij is een idealist, wars van lafheid en huichelarij, en droomt van een ideale wereld waar alles goed en in orde zal zijn. Zo gezien is de jeugdperiode de geschikte entplaats voor estetische opvoeding; samen met de zedelijke opvoeding is de estetische vorming ook het adekwate hulpmiddel voor de adolescent om in de mogelijkheid van een ideale wereld te geloven en de kracht te vinden om een hoger leven te leiden. Vele manieren liggen voor de hand: musea, concerten, spreekbeurten en voordrachten, toneel, filmclubs, kunsten volksdans, creatief spel, musiceren, toneelspelen; gezin, school en jeugdbeweging hebben hier een taak. Wie minstens in de jeugdperiode niet gevoelig geweest is voor schoonheid, heeft als mens iets schoonmenselijks ten nadele van zijn persoonlijkheid verspeeld. |
|